ECLI:NL:RBZWB:2023:1239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/02/405400 / JE RK 23-100
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en zelfstandig tegenverzoek tot bekrachtiging

In deze zaak heeft de moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) van 30 december 2022 te laten vervallen. De schriftelijke aanwijzing betreft de naleving van een contactregeling tussen de kinderen en de vader, alsook de medewerking van de moeder aan professionele hulpverlening. De GI heeft zelfstandig verzocht om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het geval zij de aanwijzing niet opvolgt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van de moeder ontvankelijk is, maar heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en de moeder een dwangsom opgelegd van € 100,00 per overtreding, met een maximum van € 5.000,00. De kinderrechter heeft daarbij het belang van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat de moeder moet meewerken aan de contactregeling en de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405400 / JE RK 23-100
Datum uitspraak: 20 februari 2023

beschikking betreffende een schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder, te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam ten kantore van mr. I. Roos,
en

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Roosendaal,
verweerster,
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2015 te [geboorteplaats 3] , hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. C.A.H. Boom te Utrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het op 17 januari 2023 ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder;
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 27 januari 2022;
- de schriftelijke aanwijzing van de GI van 30 december 2022 aan de moeder;
  • de op 27 januari 2023 ontvangen brief van de advocaat van de moeder met daarbij de beschikking verlenging ondertoezichtstelling;
  • het op 3 februari 2023 ontvangen verweerschrift van de advocaat van de vader, met producties;
  • het op 3 februari 2023 door de GI ingediend verweerschrift tevens zelfstandig verzoek tot bekrachtiging schriftelijke aanwijzing met bijlagen;
  • de op 6 februari 2023 ingekomen producties van de advocaat van de moeder;
  • de op 6 februari 2023 ingekomen producties van de advocaat van de vader.
Gehoord zijn:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • mevrouw [naam 1] vertegenwoordigende de GI;
  • mevrouw [naam 2] , vertegenwoordigende de Raad voor de Kinderbescherming.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Ingevolge voormelde beschikking van 27 januari 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader zolang de vader nog in [plaats 1] woont (voorlopig) gerechtigd tot contact met elkaar elke woensdag na schooltijd tot 18:30 uur en iedere week op zondag van 10.00 uur tot 18:30 uur. Nadien is in onderling overleg de regeling in die zin gewijzigd dat de kinderen naast de woensdag om de week van zaterdag 15.00 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijven.
De GI heeft op 30 december 2022 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven luidende als volgt:
- u werkt mee aan de vastgestelde contactregeling en de onderling overeengekomen
uitbreiding; dit houdt in dat het contact plaatsvindt iedere woensdagmiddag van
15
uur tot 18.30 uur en zaterdag tot zondag 18.30 uur;
- de herstart zal plaatsvinden onder regie van [behandelaar] , welke instantie met u contact zal opnemen om contactherstelgesprekken tussen de kinderen en de vader te plannen; uiterlijk op 6 januari 2023 dienen deze eerste gesprekken plaats te hebben gevonden; [behandelaar] maakt de inschatting of er een vervolggesprek nodig is of dat de huidige omgang hervat kan worden; van u wordt verwacht dat u bereikbaar bent en dat u medewerking verleent;
- u werkt mee aan de ingezette hulpverlening voor de kinderen individueel door
[behandelaar] en ouder-kindtherapie/PMT tussen u en de kinderen en de vader en de
Kinderen; uiterlijk op 20 januari 2023 dient de eerste sessie te hebben plaatsgevonden.
Bij beschikking van deze rechtbank van 9 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 11 januari 2023 tot 11 juli 2023, onder aanhouding van de beslissing op het restantverzoek.

Het geschil

Het verzoek van de moeder strekt ertoe de schriftelijke aanwijzing van 30 december 2022
met schorsende kracht vervallen te verklaren.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder is namens de vader en door de GI schriftelijk en mondeling verweer gevoerd. De vader en de GI stellen zich afzonderlijk op het standpunt dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen. Daarnaast verzoekt de GI, bij wijze van zelfstandig tegenverzoek:
de door haar aan de moeder gegeven schriftelijk aanwijzing van 30 december 2022 te bekrachtigen;
aan de moeder een door haar te verbeuren dwangsom op te leggen van € 100,00 voor elke keer dat zij de aldus gegeven schriftelijke aanwijzing niet opvolgt.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - schriftelijk en mondeling aanvullend het navolgende aangevoerd.
De schriftelijke aanwijzing bevat onjuistheden, te weten:
de vastgestelde contactregeling omvat iedere woensdagmiddag van 15.00 uur tot 18.30 uur en
om de weekvan zaterdag tot zondag 18.30 uur, waarbij de kinderen de even weken bij de moeder zijn en in de oneven weken bij de vader. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat, zodra de vader is verhuisd naar de omgeving van [plaats 2] er onder regie van de gezinsvoogd
niet moet maar kanworden toegewerkt naar een regeling waarbij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (gezamenlijk) vaker bij de vader verblijven, te weten twee aaneengesloten dagen doordeweeks en om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school.
De schriftelijke aanwijzing is bovendien met onvoldoende zorgvuldigheid tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Daarbij is de aanwijzing in strijd met art. 8 EVRM en art. 3 IVRK. De GI spreekt over een complexe scheiding, daarvan is echter geen sprake, die situatie ziet in hoofdzaak op de complexiteit in de zorg- en contactregeling en in de mogelijkheden van de ouders onderling, wegens huiselijk geweld/kindermishandeling.
Uit de schriftelijke aanwijzing blijkt niet welke (individuele) belangenafweging er in dat opzicht heeft plaatsgevonden. De GI richt zich alleen op de doelstelling dat de omgang conform de beschikking passend dient te worden gemaakt, daarbij lijkt zij de belangen van de kinderen - vooral waar die zien op hun veiligheid - uit het oog te verliezen.
Al gedurende een aantal jaren worden er van de kinderen zorgelijke signalen ontvangen duidend op mogelijke mishandeling. Er zijn talloze meldingen gedaan. Deze worden echter door de GI niet onderzocht, althans biedt zij voor zover dit wel het geval is daarin geen inzage. Wel zou er een politieonderzoek lopen en zou de GI hebben verzocht bij de verhoren van de kinderen aanwezig mogen kunnen zijn. In de opvatting van de moeder is dit onzorgvuldig te noemen. Immers ligt het op de weg van de GI zich te concentreren op de vraag hoe zij de veiligheid van de kinderen wenst te waarborgen onder de huidige contactregeling. Daarbij wordt meer specifiek gewezen op een incident op 27 november 2022 tijdens een verblijf van [minderjarige 2] bij de vader, waarbij hij fysiek letsel heeft opgelopen. Naar aanleiding daarvan is het contact tussen [minderjarige 2] en vader gestopt, het laatste feitelijke contact tussen hen dateert van 30 december 2022. De afwezigheid van contact geeft [minderjarige 2] rust. De moeder erkent dat de kinderen ook leuke momenten hebben met de vader, maar er moet gekeken worden wat er in geval van stress- of mishandelingssituaties moet gebeuren. De kinderen moeten dan weten wat zij moeten doen.
De huidige schriftelijke aanwijzing biedt de moeder niet of nauwelijks ruimte om de kinderen te beschermen. Met het actuele verzoek beoogt zij dat in het vervolg tijdens voor de kinderen onveilige en/of stressvolle situaties door de GI meer pro actief zal worden gehandeld en ingegrepen, door bijvoorbeeld de omgang tussen hen en de vader begeleid te laten plaats vinden en/of de contacten tijdelijk tot beeldbelmomenten te beperken.
In het licht van de schriftelijke aanwijzing wordt er tevens op gewezen dat de moeder heeft meegewerkt aan de hulpverlening van [behandelaar] , maar dat zij dit niet als een juiste behandelsetting heeft ervaren. [behandelaar] profileert zich dan weer individueel en dan weer gezinsgericht, hetgeen voor verwarring zorgt en daarmee de veiligheid van de kinderen niet ten goede komt. Er is bovendien sprake van te weinig professionele distantie. Haar therapeute van [behandelaar] heeft naast een gezamenlijk bedrijf tevens een privérelatie met de therapeut van de vader. De moeder heeft een situatie gekend waarbij in gezamenlijke gesprekken bij [behandelaar] haar therapeute door de therapeut van de vader op onprofessionele wijze werd overruled. Desgewenst kan de vader bij zijn therapeut van [behandelaar] blijven; de moeder zal hulp (blijven) ontvangen van een eigen gekozen therapeut. Daarnaast dienen de ouders gezamenlijk aan de slag te gaan bij een aanbieder van gezinsPMT. Ook kan Video Home Training voor de moeder mogelijk een uitkomst zijn in het kader van afzonderlijke opvoedondersteuning, als door de Raad geadviseerd, bij beide ouders thuis. Wel acht de moeder het, gelet op haar voormelde bezwaren, aangewezen dat voor de professionele ondersteuning een andere hulpverlenende instantie wordt benaderd, waarbij zij denkt aan [zorginstelling 1] . De moeder is niet tegen omgang tussen de kinderen en de vader, maar dat moet wel veilig zijn.

Het standpunt van de GI

De GI stelt zich op het standpunt dat, aangezien onder haar regie wordt gewerkt naar de voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] meest passende contactregeling, het in het belang van laatstgenoemden is dat de moeder zich houdt aan de afspraken zoals die in de schriftelijke aanwijzing zijn benoemd. Dit om te voorkomen dat het traject verder stagneert en de omgang door de moeder nog langer wordt belemmerd. Zij licht toe, voor zover nog van belang, dat die afspraken zien op een regeling, waarbij de kinderen omgang hebben met de vader iedere woensdagmiddag van 15:00 uur tot 18:30 uur en om de week van zaterdag 15:00 uur tot zondag 18:30 uur. De GI hecht aan naleving van bedoelde afspraken dermate veel belang dat zij tevens verzoekt aan de moeder een dwangsom op te leggen voor elke keer dat zij de gegeven aanwijzing niet opvolgt. De GI is van opvatting dat het opleggen van een dwangsom aan de moeder als verzocht zich niet verzet tegen het belang van de kinderen.
Ter onderbouwing van haar verweer en zelfstandig tegenverzoek is namens de GI aangevoerd dat het in het belang van de kinderen dringend aangewezen is dat zo snel mogelijk wordt ingezet op herstel van het contact tussen hen en de vader door middel van daarop specifiek gerichte sessies via [behandelaar] . De contacten tussen de vader en de kinderen zullen dus niet zo maar opnieuw worden gestart, eerst zullen de herstelcontactsessies moeten worden gevolgd. Dat geldt voor alle drie kinderen. Vanzelfsprekend dienen de contacten tussen de vader en de kinderen veilig te verlopen, wat betekent dat zorgen/signalen duidend op mogelijke kindermishandeling uiterst zorgvuldig worden onderzocht. Daarvan uit bezien wordt op dit moment de situatie bij de vader voor de kinderen als voldoende veilig ingeschat. Het inmiddels lopende politieonderzoek zal naar verwachting duidelijkheid verschaffen over de aantijgingen jegens vader. De politieverhoren hebben plaats gevonden in haar aanwezigheid als gezinsvoogd, echter ligt daaraan geen verzoek vanuit de GI ten grondslag.
Gevraagd naar het actuele beeld van de ontwikkeling van de kinderen wordt opgemerkt dat ten aanzien van alle kinderen geldt dat zij het gemiddeld goed doen op school, maar dat [minderjarige 1] en in meerdere mate [minderjarige 3] een gesloten indruk maken, wat als zorgelijk wordt beschouwd, vooral omdat zij over hun privé situatie geen of weinig openheid geven. Bij [minderjarige 2] wordt in dat opzicht een meer open houding gezien, hij zoekt ook actief contact met een leerkracht op school wanneer hij behoefte heeft aan een gesprek.
Nadrukkelijk wijst de GI op de beschikking van de kinderrechter van 9 januari 2023, waarin de doelstellingen zijn benoemd waaraan in het belang van de kinderen dient te worden gewerkt. Meer specifiek is vermeld dat, om die doelen te behalen, de ouders en de kinderen dienen deel te nemen aan systeemtherapie bij [behandelaar] , welke instantie bekend is met het gezinssysteem. [behandelaar] heeft naar aanleiding van de door de moeder geuite kritische bezwaren haar aanpak en werkwijze aangepast, gekozen is voor gezinsPMT in plaats van PMT op individuele basis. Tevens is een extra therapeut toegevoegd, die ook de kinderen zal gaan begeleiden. Het in dit stadium kiezen voor een andere professionele instantie, zoals de door de moeder voorgestelde [zorginstelling 1] , heeft niet de voorkeur van de GI. Er gelden daarvoor wachtlijsten, zodat dit hoe dan ook voor vertraging zal gaan zorgen. Daarbij komt dat de moeder in algemene zin laat zien dat zij noch in de jeugdbescherming noch in andere daarmee verwante hulpverlening voldoende vertrouwen heeft.
De GI blijft derhalve bij haar verweer en zij handhaaft haar zelfstandig verzoek. Dit laat onverlet dat met de ouders gewerkt blijft worden aan parallel ouderschap en aan het ouderschapsplan, echter is dit proces tijdelijk ‘on hold’ geplaatst omdat herstel van het contact tussen de vader en de kinderen op dit moment prioriteit heeft. Ten slotte acht de GI het ten aanzien van [minderjarige 2] voorstelbaar dat de vader met hem onder begeleiding van de jeugdzorgwerker of een andere hulpverlener bespreekt wat er zou zijn gebeurd. Er is tot dusver noch voor [minderjarige 2] noch voor de overige kinderen een coach annex vertrouwenspersoon aangesteld. Er was daarvoor een PMT-therapeut beschikbaar, maar de moeder heeft daarvoor geen toestemming gegeven. De GI is bereid om in samenspraak met de betrokken hulpverlening te bezien of daarin alsnog kan worden voorzien.

Het standpunt van de vader

Namens de vader is schriftelijk en mondeling aanvullend ter toelichting op zijn standpunt
- samengevat - opgemerkt dat de moeder hulpverlening, waaronder eerder door [zorginstelling 2] en [zorginstelling 3] en thans vanuit [behandelaar] , afhoudt en/of daaraan niet meewerkt. Al tijdens de echtscheiding was de moeder bezig de kinderen van de vader te vervreemden. De betrokken hulpverlening spreekt zelfs van oudervervreemding c.q.
-verstoting. De voorlopige contactregeling is - enkele incidentele data uitgezonderd - overeenkomstig de beschikking van de rechtbank uitgevoerd in de periode van januari 2022 tot en met november 2022. Ook zijn de kinderen in dat jaar gedurende de zomervakantie twee weken bij de vader geweest. Al in juni 2022, dit in de stellige verwachting dat zijn besluit aan de zijde van de moeder voor problemen zou gaan zorgen, heeft de vader bij de GI aangekondigd te zullen gaan verhuizen. Vervolgens op 7 december 2022 heeft de vader aan de moeder mededeling gedaan van de verhuizing. In het laatste weekend (27 november 2022) dat er contact plaats vond was dit leuk en ontspannen. De kinderen waren blij om hun vader te zien. Echter daaropvolgend is de moeder met [minderjarige 2] naar de huisarts gegaan, omdat bij hem sprake zou zijn van lichamelijk letsel naar aanleiding van een mishandeling. Vervolgens heeft de moeder - tegen het advies van de huisarts in - contact gezocht met de politie in plaats van de situatie aan de jeugdzorgwerker voor te leggen. De moeder heeft evenmin meegewerkt aan door de jeugdzorgwerker geplande begeleide omgang op 21 december 2022. De vader stelt dat bij de moeder aantoonbaar sprake is van een patroon waarbij, zodra het niet verloopt zoals zij dat wil, zij naar de huisarts gaat met een vage melding met als gevolg dat de omgang stagneert. De kinderen worden hiervan de dupe. Overigens heeft de vader naar aanleiding van meldingen in 2013 een cursus gevolgd en de daar gekregen handvatten volgt hij op. De vader acht een gesprek tussen hem en [minderjarige 2] om de kou uit de lucht te halen helpend.
De moeder laat tevens blijken niet meer te willen meewerken met de hulpverlening via [behandelaar] . Ten onrechte stelt de moeder dat haar eigen behandelaar partijdig zou zijn en/of sprake zou zijn van ‘onder invloed staan van’, dat [behandelaar] haar niet vooraf inhoudelijk zou hebben ingelicht en dat haar behandelaar zou zijn ‘overruled’ door de behandelaar van de vader. Naast dat dit op onjuistheden is gebaseerd - de vrouw is erop gewezen dat bedoelde behandelaar niet tevens de werkgever van de behandelaar van de moeder is - worden deze stellingen door de moeder nergens onderbouwd. Bovendien is de moeder vanuit [behandelaar] een andere behandelaar aangeboden. Ten slotte acht de vader van belang dat de onderlinge verhouding tussen de behandelaren al in november 2021 bekend was bij betrokkenen en de moeder daar tegen toen geen bezwaar heeft gemaakt.
Met haar opstelling laat de moeder zien het contact tussen de vader en de kinderen, uitbreiding daarvan en de hulpverlening daarom heen tegen te werken, hetgeen in de opvatting van de vader desastreus is voor de ontwikkeling van de kinderen. Ook hij maakt zich op grond van de gegeven omstandigheden zorgen zowel over de moeder als over de kinderen. Waar het laatstgenoemden betreft geldt dat zij klem zijn geraakt in een (onnodige) strijd tussen de ouders, zij worden als een pion ingezet door hun moeder om haar gelijk te halen. Steeds weer vindt de moeder nieuwe redenen om het contact af te houden en schuwt zij niet om de kinderen daarbij te betrekken. Als illustratief daarvoor beschouwt de vader met name verklaringen die de moeder de kinderen in een eerdere strafprocedure heeft laten schrijven, bij welke gelegenheid de behandelend rechter opmerkte dat dit erg schadelijk en belastend was voor de kinderen. Al tijdens de start van de echtscheiding heeft de vader aangegeven dat het op de weg van de moeder ligt om hulp te zoeken voor zichzelf. Bij elkaar maakt dit dat de vader blijft bij zijn standpunt dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen en dat de schriftelijke aanwijzing - als door de GI zelfstandig verzocht - dient te worden bekrachtigd en aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd zoals eveneens door de GI gevraagd.

Het standpunt van de Raad

Namens de Raad is opgemerkt dat uit de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling nadrukkelijk blijkt van serieuze zorgen ten aanzien van de kinderen specifiek op het loyaliteitsvlak en vooralsnog niet van concrete aanwijzingen die erop duiden dat van kindermishandeling sprake is. Die situatie maakt dat in de visie van de Raad de kinderen een spoedeisend belang hebben bij het overeenkomstig naleven van de schriftelijke aanwijzing, ook waar dit betekent dat de hulpverlening voor de ouders en de kinderen door [behandelaar] wordt voortgezet. De Raad is geen voorstander van het in dit stadium kiezen voor een andere professionele hulpverlener. Dit draagt in de eerste plaats het risico in zich dat als gevolg van wachtlijsten er kostbare tijd verloren gaat en daarnaast dat reeds vergaarde informatie versnipperd raakt met alle gevolgen van dien voor het verdere verloop van de hulpverlening. De Raad volgt daarom het standpunt van de GI en haar verweer en zelfstandig tegenverzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing door de rechtbank. De Raad onthoudt zich van een standpunt over de eveneens verzocht oplegging van een dwangsom.

De beoordeling

Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:264 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan onder meer een met het gezag belaste ouder de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Ingevolge artikel 1:264 lid 3 BW bedraagt de termijn voor het indienen van een dergelijk verzoek twee weken en deze vangt aan met ingang van de dag nadat de beslissing is verzonden of uitgereikt. Uit de stukken en de toelichting van de GI blijkt dat de schriftelijke aanwijzing op 30 december 2022 per post en per email is verzonden naar de moeder. Door de moeder is verklaard dat, voor zover zij zich kan herinneren, bedoelde schriftelijke aanwijzing door haar op 30 of 31 december 2022 is ontvangen. Vervolgens is op 13 januari 2023 door de advocaat van de moeder overgegaan tot indiening van het onderhavige verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing, hetgeen namens de GI als zodanig is bevestigd. De kinderrechter stelt vast dat het verzoek binnen de wettelijk gestelde termijn is ingediend. Dit betekent dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
Inhoudelijk
Op grond van artikel 1:263 lid 1 BW kan een GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van een kind, indien dit noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in zijn/haar ontwikkeling weg te nemen. De gezagdragende ouder(s) moet(en), afgezien van de mogelijkheid genoemd in artikel 1:264 BW, de schriftelijke aanwijzing opvolgen. Op grond van lid 3 van artikel 1:263 BW kan de GI de kinderrechter verzoeken de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en tevens de oplegging van een dwangmiddel verzoeken bij niet nakoming van de aanwijzing, tenzij het belang van het kind zich daartegen verzet.
Bij de beoordeling van het verzoek van de ouder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing dient de kinderrechter te beoordelen of het besluit van de GI volgens de regels van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Dit betekent dat het besluit zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en dat het voldoende is gemotiveerd. Bij de beoordeling wordt gekeken naar de omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing.
De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
De moeder heeft een tweetal onjuistheden benoemd. Voor zover de moeder bedoeld heeft dat dit op zich reeds gronden zijn om te komen tot een vervallenverklaring, wordt dit standpunt niet door de kinderrechter gedeeld.
Onweersproken staat vast dat de GI op 22 december 2022 een aankondiging van de schriftelijke aanwijzing aan de moeder heeft verstuurd. De moeder is vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De moeder heeft haar bezwaren in een bericht van 28 december aangegeven met het verzoek om uitstel voor een aanvulling daarop. Dit uitstel is door de GI verleend, doch vervolgens is door de moeder niet meer gereageerd. Daarop is de schriftelijke aanwijzing verzonden, met daarin de visie van de moeder zoals verwoord in haar bericht van 28 december 2022. In het voortraject is daarmee geen onzorgvuldigheid gerezen.
Uit het verzoekschrift blijkt verder dat de kritiek van de moeder dat er sprake is van onzorgvuldigheid ziet op haar stelling dat er geen onderzoek door de GI heeft plaatsgevonden naar de geuite signalen van onveiligheid, dat [behandelaar] onvoldoende professionele distantie betracht en dat de verschillende door hen gebruikte vormen van hulpverlening verwarrend zijn en daarmee onveiligheid opleveren voor de kinderen. Tevens is de moeder van mening dat de belangen van de kinderen niet, althans onvoldoende zijn meegewogen.
De in de schriftelijke aanwijzing genoemde regeling is gebaseerd op de regeling die in de beschikking van 27 januari 2022 is vastgesteld voor de periode waarin de vader nog niet zou zijn verhuisd, met een aanpassing die later in onderling overleg is gedaan en ook zo feitelijk is uitgevoerd. Abusievelijk heeft de GI verzuimd te vermelden dat het contact van zaterdag op zondag om de week is.
Het is de taak van de GI om in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling de regie te nemen bij de uitvoering van een contactregeling met de niet verzorgende ouder. Het bevorderen van onbelast contact tussen de kinderen en de vader geldt als één van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling. Niet is gebleken dat de GI in dat opzicht onvoldoende oog heeft (gehad) voor de belangen van de kinderen, ook waar dit hun veiligheid en welbevinden betreft, en alleen bezig is met het uitvoeren van een rechterlijke beslissing. Daarbij zijn ook van de zijde van de betrokken hulpverlening geen (recente) signalen gekomen dat de kinderen het niet aan zouden kunnen om te starten met gesprekken over herstel van het contact. Zowel de Raad als de GI hebben aangegeven dat het stopzetten van de contactregeling niet in het belang is van de kinderen en dat op zo kort mogelijke termijn de contactherstelgesprekken tussen de vader en de kinderen moet plaats vinden en vervolgens zodra dat mogelijk is de tot dan toe geldende contactregeling weer uit te voeren. De kinderrechter onderschrijft het belang dat er zo snel mogelijk weer sprake is van contact en dat niet de uitkomst van het lopende politieonderzoek moet worden afgewacht. Daarbij is natuurlijk van belang dat dit contact zorgvuldig tot stand komt, waarbij goed gemonitord wordt wat de kinderen (ieder voor zich) aankunnen en dat dit veilig kan. Gebleken is dat het eerste contactgesprek en de verder uitbouw zal worden begeleid door de hulpverlening. De vorm waarin dat plaatsvindt zal mede moeten blijken uit de gesprekken met de kinderen Daarmee heeft de GI naar het oordeel van de kinderrechter voldoende zorgvuldigheid betracht. De kinderrechter merkt daarbij op dat het niet aan de moeder is om eenzijdig te bepalen dat er alleen begeleid contact mag zijn. Voor zover uit de gesprekken of het nog lopende politieonderzoek mocht blijken van een noodzaak of wenselijkheid van (tijdelijke) begeleiding van de contacten tussen de vader en de kinderen of anderszins, dan is het ter beoordeling van de GI, als uitvoerder van de ondertoezichtstelling, in samenspraak met de hulpverlening en de ouders, op welke wijze dat vorm zal worden gegeven.
Dit alles brengt met zich mee dat het in dit stadium van de moeder als verzorgende ouder mag worden verwacht dat zij meewerkt aan het voeren van herstelcontactgesprekken en het weer opstarten van de afgesproken contact-regeling tussen de vader en de kinderen, waarbij het verloop van de contacten zorgvuldig wordt gemonitord door de GI en de betrokken hulpverleners.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of ook van de moeder verwacht mag worden dat zij de hulpverlening van [behandelaar] accepteert. De kinderrechter stelt op grond van de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling vast dat aan de bezwaren van de moeder intussen voldoende tegemoet is gekomen, aangezien [behandelaar] haar aanpak c.q. methodiek heeft aangepast en er een andere extra therapeut is toegevoegd. Gelet daarop ziet de kinderrechter in dit stadium geen aanleiding voor het overstappen naar een andere hulpverlener, zoals door de moeder voorgesteld. Daarbij wordt bijzonder gewicht toegekend aan de door de GI en de Raad daartegen aangevoerde argumenten, die door de kinderrechter worden onderschreven, en wel dat er voor de beoogde andere professionele instantie een wachtlijst geldt en dat de over stap naar een andere instantie het risico in zich draagt dat informatie versnipperd raakt en de hulpverlening ook daardoor (verdere) stagnatie oploopt.
Voor zover het bezwaar van de moeder ziet op de veiligheid van de kinderen ten aanzien van het contact met de vader neemt de kinderrechter in aanmerking dat haar zienswijze daarop wezenlijk verschilt van die van de vader. Waar de moeder ervan uitgaat dat de vader zichzelf tijdens de contactmomenten niet altijd in de hand heeft en dit ertoe leidt dat de kinderen aan fysiek geweld worden blootgesteld, stelt de vader zich op het standpunt dat dit niet het geval is en dat sprake is van het opzetten van de kinderen tegen hem door de moeder. Er is momenteel een politieonderzoek lopende naar de laatste door de moeder gedane melding. Mogelijk zal dit onderzoek meer duidelijkheid verschaffen. Echter daargelaten de vraag of mishandeling van de kinderen aan de orde is geweest - de vader heeft ontkend dat dit heeft plaatsgevonden - geldt dat, indien uit het onderzoek mocht blijken dat dit inderdaad het geval is, ook dan het in het belang is van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat met het beoogde traject gericht op contactherstel zo snel mogelijk kan worden gestart. Dat de kinderen - met uitzondering van [minderjarige 2] - weinig openheid geven over de situatie aangaande de contactregeling en er bij [minderjarige 2] fysiek letsel is vastgesteld na een contactmoment bij vader vraagt beslist om actie vanuit de hulpverlening, echter rechtvaardigt dit niet een beslissing van de moeder tot het eenzijdig stopzetten van de contactregeling, nu de ontwikkeling van de kinderen daardoor wordt geschaad.
De moeder is op basis van de beschikking waarin de regeling is vastgelegd verplicht daaraan haar medewerking te verlenen. Voor het geval zij van mening is dat er redenen zijn om die regeling te wijzigen dan zal zij dat aan de rechter moeten voorleggen middels een (nieuwe) procedure. Nakoming van een reeds door de rechter vastgestelde regeling en nadien in onderling overleg door partijen aangepaste regeling loopt in beginsel niet via een schriftelijke aanwijzing. In dit geval ziet de kinderrechter aanleiding om dat deel van de schriftelijke aanwijzing wel in stand te laten, nu het samenhangt met de andere delen van de schriftelijke aanwijzing en de moeder op dit punt geen bezwaar heeft gemaakt.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing als zodanig zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd en derhalve in stand dient te blijven, met een kleine aanpassing voor wat betreft het feit dat de regeling in het weekend om de week is en de in de aanwijzing genoemde data waarop de moeder uiterlijk haar medewerking moet hebben verleend inmiddels zijn verlopen. De kinderrechter zal daarom een beslissing geven waarbij de schriftelijke aanwijzing van de GI van 30 december 2022 aan de moeder wordt bekrachtigd zoals opgenomen in het dictum en het verzoek van de moeder afwijzen. Bij het bepalen van de nieuwe data is rekening gehouden met de oorspronkelijk aan de moeder gegunde termijn en de voorjaarsvakantie.
Voor wat betreft het verzoek van de GI om een dwangsom op te leggen overweegt de kinderrechter het volgende. De moeder heeft aangegeven dat zij altijd haar medewerking aan de omgang heeft verleend. Echter gebleken is dat dat in ieder geval sinds december vorig jaar niet het geval is. De moeder heeft eenzijdig de omgangsregeling aangepast, door [minderjarige 2] niet meer naar de vader te laten gaan en voor de andere twee kinderen slechts begeleide omgang op een openbare plek toe te staan voor een aantal uur. Hoewel zij contactherstelgesprekken belangrijk vindt, heeft zij niet haar medewerking willen verlenen aan de betrokkenheid daarbij van [behandelaar] , als gevolg waarvan dergelijke gesprekken niet op korte termijn konden plaatsvinden. Hiervoor is reeds overwogen dat dat niet in het belang van de kinderen is. Nu de moeder tijdens de mondelinge behandeling niet te kennen heeft gegeven dat zij, voor het geval de kinderrechter haar zienswijze niet zou volgen en haar verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing zou afwijzen, alsnog haar volledige medewerking zal verlenen is de kinderrechter van oordeel dat oplegging van een dwangsom is aangewezen. Het door de GI verzochte bedrag acht de kinderrechter niet bovenmatig. Een dwangsom wordt ook niet in strijd met het belang van de kinderen geacht. Dit betekent dat het verzoek van de GI om aan de moeder een door haar te verbeuren dwangsom op te leggen zal worden toegewezen, op de wijze als in het dictum vermeld.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van de GI aan de moeder van 30 december 2022, die als volgt komt te luiden;
- u werkt mee aan de vastgestelde contactregeling en de onderling overeengekomen
uitbreiding; dit houdt in dat het contact plaatsvindt iedere woensdagmiddag van
15
uur tot 18.30 uur en om de week van zaterdag 15:00 uur tot zondag 18:30 uur;
- de herstart zal plaatsvinden onder regie van [behandelaar] , welke instantie met u contact zal opnemen om contactherstelgesprekken tussen de kinderen en de vader te plannen; uiterlijk op 6 maart 2023 dienen deze eerste gesprekken plaats te hebben gevonden; [behandelaar] maakt de inschatting of er een vervolggesprek nodig is of dat de huidige omgang hervat kan worden; van u wordt verwacht dat u bereikbaar bent en dat u medewerking verleent;
- u werkt mee aan de ingezette hulpverlening voor de kinderen individueel door
[behandelaar] en ouder-kindtherapie/PMT tussen u en de kinderen en de vader en de
kinderen; uiterlijk op 20 maart 2023 dient de eerste sessie te hebben plaatsgevonden.
legt op aan de moeder een dwangsom van € 100,00 (honderd euro) zal verbeuren ten gunste van de GI voor elke keer dat zij de aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 5.000,00 (vijfduizend euro) is bereikt;
wijst af het verzoek van de moeder.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023 door
mr. De Graaf, kinderrechter en in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier.