ECLI:NL:RBZWB:2023:1212

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1536
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van verzoekster tegen een besluit van het UWV. Het UWV had in een besluit van 16 september 2020 de WIA-uitkering van werkneemster verlaagd per 30 september 2022. Verzoekster, de gemachtigde van werkneemster, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 22 februari 2021. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en een verzekeringsarts benoemd als deskundige. Na het uitbrengen van het rapport door de deskundige heeft het UWV op 25 november 2022 een nieuw besluit genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Werkneemster kreeg recht op een IVA-uitkering per 16 september 2020. Verzoekster trok haar beroep in, maar vroeg de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 3.521,96, inclusief de kosten voor de ingeschakelde medisch adviseur. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV verplicht is het griffierecht te vergoeden aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1536 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[naam werkneemster]te [plaatsnaam 2] (werkneemster).

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen (WIA) van werkneemster met ingang van 30 september 2022 verlaagd.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens het UWV heeft [naam vertegenwoordiger] digitaal deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Zij heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] benoemd als deskundige. Naar aanleiding van het door de deskundige uitgebrachte rapport heeft het UWV op 25 november 2022 een nieuw besluit op bezwaar genomen. In dit besluit heeft het UWV verzoeksters bezwaar tegen het primaire besluit (alsnog) gegrond verklaard en bepaald dat werkneemster per 16 september 2020 recht heeft op een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
Bij brief van 28 december 2022 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en de rechtbank
verzocht het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft bij brief van 4 januari 2023 op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen indien daarom bij de intrekking wordt verzocht.
2. Bij brief van 4 januari 2023 heeft het UWV laten weten zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten.
3. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
5. Voorts heeft verzoekster verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan het inschakelen van medisch adviseur [naam medisch adviseur] . De rechtbank is van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (Besluit) is de vergoeding in 2021 forfaitair gesteld op maximaal € 134,04 per uur. In 2022 is de vergoeding forfaitair gesteld op maximaal € 136,19 per uur. Op grond van artikel 15 van het Besluit dienen deze bedragen te worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd (21%). Uit de rapportages van 29 maart 2021 en 18 oktober 2022 leidt de rechtbank af dat de tijdsbesteding van de deskundige twee uur per advies bedroeg. De rechtbank acht deze besteding aannemelijk. De rechtbank stelt de vergoeding daarom vast op € 653,96 inclusief btw.
6. In totaal komen de te vergoeden proceskosten daarmee op € 3.521,96.
7. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het UWV verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Het UWV heeft in het gewijzigde besluit van 25 november 2022 toegezegd het griffierecht te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 3.521,96.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 21 februari 2023 en wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.