Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[bedrijf 1] BV,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 2.497,64
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van de gefailleerde vennootschap [bedrijf 1] BV en [gedaagde], de echtgenote van de bestuurder van de vennootschap. De curator vorderde de vernietiging van betalingen die door [bedrijf 1] aan [gedaagde] zijn gedaan, op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). De betalingen, die in totaal € 52.680,= bedroegen, vonden plaats tussen 15 april 2020 en 24 september 2020. De curator stelde dat deze betalingen onverplicht waren en dat er geen rechtsgrond voor bestond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet aan haar waarheidsplicht heeft voldaan door tegenstrijdige stellingen in te nemen over de achtergrond van de betalingen. De rechtbank oordeelde dat de curator terecht de betalingen heeft vernietigd op grond van artikel 42 Fw, omdat [gedaagde] niet kon aantonen dat er een rechtsgrond voor de betalingen bestond. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de curator.
De uitspraak benadrukt het belang van de waarheidsplicht in civiele procedures en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de curator recht had op terugbetaling van de onterecht ontvangen bedragen door [gedaagde].