In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 12 augustus 2022, waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet volledig had voldaan aan de verplichting tot betaling van het griffierecht, dat € 365 bedroeg. Belanghebbende had slechts € 3,65 betaald en had geen tijdig verzet ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 7 februari 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar de heffingsambtenaar was niet aanwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende meerdere keren de kans heeft gekregen om het griffierecht te voldoen, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de claim van betalingsonmacht en de onduidelijkheid over de griffierechtnota's, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor behandeling niet was overschreden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.