ECLI:NL:RBZWB:2023:1178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
BRE-22_1325
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking en griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 12 augustus 2022, waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet volledig had voldaan aan de verplichting tot betaling van het griffierecht, dat € 365 bedroeg. Belanghebbende had slechts € 3,65 betaald en had geen tijdig verzet ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 7 februari 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar de heffingsambtenaar was niet aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende meerdere keren de kans heeft gekregen om het griffierecht te voldoen, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de claim van betalingsonmacht en de onduidelijkheid over de griffierechtnota's, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn voor behandeling niet was overschreden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1325
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 op het verzet van
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2021 voor het object [adres] te Breda, met aanslagnummer [aanslagnummer], van 28 februari 2022, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 12 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 7 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen. Namens de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant is niemand verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet volledig betalen van het griffierecht.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden tot verzuimherstel. Belanghebbende vraagt waar in elk dossier de juiste, correct geformuleerde griffierechtnota blijft/is. Ook stelt belanghebbende dat in voorkomend geval een nota (soms zelfs meerdere met verschillende 16-cijferige betaalcodes) is gestuurd zonder (de juiste) adresvermelding c.q. onduidelijk kenmerk op de nota zelf en dat daarmee verwarring is ontstaan. Volgens belanghebbende is de betaling geaccepteerd omdat nooit iets van de (deel)betaling retour is ontvangen.
Ter zitting heeft belanghebbende nog aangevoerd dat in de brief van 11 mei 2022 wordt aangegeven dat er een nieuwe nota zal worden verzonden. De bij de brief van 11 mei 2022 gevoegde nota herkent belanghebbende niet als zodanig.
Oordeel rechtbank
2.4.
Aan belanghebbende is meerdere malen – middels aan het adres van zijn gemachtigde gerichte griffierechtnota’s – de mogelijkheid geboden het griffierecht te voldoen.
Onvolledige betaling griffierecht
2.5.
Belanghebbende is voor het ingestelde beroep € 365 aan griffierecht verschuldigd. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.6.
Gemachtigde heeft op 2 mei 2022 een bedrage van € 3,65 betaald. Er is geen verdere betaling ontvangen.
Bij brief van 11 mei 2022 is het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Bij separate brief van 11 mei 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat het griffierecht nog niet is voldaan en is nogmaals de mogelijkheid geboden om binnen vier weken na dagtekening van die brief het griffierecht te voldoen. In de brief is ook medegedeeld dat na die termijn geen nieuwe gelegenheid wordt geboden om het griffierecht te betalen. In de brief wordt melding gemaakt dat bij het niet betalen van het griffierecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
2.7.
Artikel 8:41 van de Awb stelt als eis dat de griffier mededeelt dat griffierecht is verschuldigd en dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van die mededeling moet zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht, dan wel ter griffie te zijn gestort. In artikel 2.5 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021, is opgenomen dat de mededeling per aangetekende post moet worden verzonden.
De stelling van gemachtigde van belanghebbende ter zitting dat de brief van 11 mei 2022 niet als nota kan gelden is niet juist. In die brief wordt het bedrag genoemd dat (nog) moet worden betaald, het rekeningnummer waarop de betaling moet worden geboekt én de (laatste) termijn waarbinnen de betaling moet zijn verricht. Dat die nota niet dezelfde vorm heeft als de nota’s die meteen na het indienen van een beroep door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak worden verzonden, maakt niet dat deze brief niet als nota kan worden beschouwd. Mocht gemachtigde of belanghebbende al twijfelen over de inhoud van de brief van 11 mei 2022, dan had het op zijn weg gelegen daarover tijdig contact op te nemen met de griffier van de rechtbank.
2.8.
Bij aangetekende brief van 17 juni 2022 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te geven waarom het griffierecht niet binnen de gestelde termijn volledig is voldaan. Belanghebbende is niet met een inhoudelijke reactie hierop gekomen. Ter zitting heeft belanghebbende geen verklaring gegeven waarom niet is gereageerd.
2.9.
Voor zover belanghebbende zijn stelling nog handhaaft dat de tenaamstelling van de nota’s niet juist zou zijn oordeelt de rechtbank als volgt. Gemachtigde meent dat de nota’s op naam van de belanghebbende dienen te worden gesteld en – kennelijk – met de aanduiding “per adres” aan zijn kantoor dienen te worden gestuurd.
Deze stelling is niet juist. Wanneer namens een belanghebbende beroep wordt aangetekend wordt alle correspondentie van de rechtbank die bestemd is voor die partij conform de daarvoor geldende regels (6:17 Awb) gericht aan de gemachtigde. Daarbij wordt in de brieven het zaaknummer en de naam van de belanghebbende en het bestuursorgaan vermeld, zodat het de gemachtigde én belanghebbende duidelijk is over welke zaak het gaat. Dit geldt ook voor de griffierechtnota’s. In de griffierechtnota’s is ook steeds het object genoemd waar de zaak betrekking op heeft.
2.10.
De klacht van gemachtigde dat er geen waarschuwing in de brief staat dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden kan niet slagen. In de toegezonden nota’s wordt melding gemaakt dat bij het niet voldoen aan het vereiste er een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen.
2.11.
Gelet op het voorgaande is niet tijdig voldaan aan de verplichting tot volledige betaling van het griffierecht en is het beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.12.
Gemachtigdes stelling dat er verschillende nota’s zijn verzonden met verschillende betalingskenmerken volgt de rechtbank niet. Op de nota’s is steeds hetzelfde betalingskenmerk opgenomen.
Beroep op betalingsonmacht
2.13.
Door de rechtbank is verzocht het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen met financiële gegevens van belanghebbende. Dat heeft gemachtigde echter niet gedaan. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat er sprake is van geen of onvoldoende inkomsten en/of vermogen om het griffierecht te voldoen en dat er sprake is van betalingsonmacht. Het beroep op betalingsonmacht is daarom terecht afgewezen.
Op de herhaalde beroepen op betalingsonmacht is terecht niet gereageerd, nu in de nota’s wordt vermeld dat indien een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, er niet nogmaals een beroep op gedaan kan worden.
2.14.
In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 12 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadeverzoek en proceskostenvergoeding
2.15.
De rechtbank wijst het verder het verzoek om immateriële schadevergoeding af, aangezien de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 21 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.