In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking 2021, maar dit beroep werd op 12 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet volledig betalen van het griffierecht. De belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoert dat hij nooit de mogelijkheid heeft gekregen om het verzuim te herstellen en dat er verwarring is ontstaan over de griffierechtnota's.
De rechtbank heeft het verzet behandeld en geconcludeerd dat de belanghebbende meerdere keren de kans heeft gekregen om het griffierecht te voldoen, maar dat hij hierin niet tijdig heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat de brieven die naar de gemachtigde zijn gestuurd, voldoende informatie bevatten over de verschuldigde bedragen en de termijnen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de stelling van de gemachtigde dat de nota's niet correct waren, niet juist is. De rechtbank heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen omdat de gemachtigde geen financiële gegevens heeft overgelegd die deze claim onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er geen overschrijding van de redelijke termijn in de procedure is vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.