ECLI:NL:RBZWB:2023:1174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
BRE-21_5687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake WOZ-beschikking en gemeentelijke belastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 juli 2022, waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking en aanslagen gemeentelijke belastingen niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet tijdig het griffierecht had voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Belanghebbende voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de betaling van het griffierecht en dat er verwarring was ontstaan door onduidelijke nota's. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat belanghebbende meerdere keren de mogelijkheid heeft gekregen om het griffierecht te voldoen en dat hij niet tijdig het volledige bedrag heeft betaald. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Tevens is het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet is overschreden. De rechtbank heeft benadrukt dat de communicatie over de griffierechtnota's correct is verlopen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de eerdere beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5687
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 op het verzet van
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking en aanslagen gemeentelijke belastingen 2020 voor het object [adres] te [vestigingsplaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 17 december 2021, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 29 juli 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 7 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is zijn gemachtigde verschenen. Namens de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant is niemand verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet tijdig volledig betalen van het griffierecht.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden tot verzuimherstel. Belanghebbende vraagt waar in elk dossier de juiste, correct geformuleerde griffierechtnota blijft/is. Ook stelt belanghebbende dat in voorkomend geval een nota (soms zelfs meerdere met verschillende 16-cijferige betaalcodes) is gestuurd zonder (de juiste) adresvermelding c.q. onduidelijk kenmerk op de nota zelf en dat daarmee verwarring is ontstaan. Volgens belanghebbende is de betaling geaccepteerd omdat nooit iets van de (deel)betaling retour is ontvangen–.
Ter zitting heeft belanghebbende nog aangevoerd dat hij een brief heeft ontvangen waarin is meegedeeld dat een nieuwe nota voor het griffierecht wordt verzonden. Belanghebbende stelt geen nieuwe nota te hebben ontvangen. Ook stelt belanghebbende dat in de brief van 23 februari 2022 staat dat het griffierecht is betaald en dat hij er dus niet van uitging dat hij nog moest betalen. Belanghebbende stelt dat hij hierdoor in verwarring is gebracht.
Oordeel rechtbank
2.4.
Aan belanghebbende is meerdere malen – middels aan het adres van gemachtigde gerichte griffierechtnota’s – de mogelijkheid geboden het griffierecht te voldoen.
Onvolledige betaling griffierecht
2.5.
Belanghebbende is voor het ingestelde beroep € 360 aan griffierecht verschuldigd. Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen de door de griffier gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.6.
Na ontvangst van de rappelnota heeft gemachtigde op 18 februari 2022 een bedrag van € 36,- betaald. Bij brief van 23 februari 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen en dat het griffierecht is betaald.
Bij aangetekend verzonden brief van 5 april 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat - in tegenstelling tot eerdere berichtgeving - slechts een deel van het verschuldigde griffierecht is betaald. Belanghebbende is met dezelfde brief in de gelegenheid gesteld om het restant van € 324 te voldoen met een laatste termijn van vier weken. Voor de ontvangst van deze brief is getekend. Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij deze brief niet heeft gehad. Na deze aangetekende brief heeft gemachtigde op 6 mei 2022 een nieuwe betaling gedaan van € 24.
2.7.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2022 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken aan te geven waarom het griffierecht niet binnen de gestelde termijn volledig is voldaan. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
2.8.
De stelling van belanghebbende dat hij gelet op hetgeen is vermeld in de brief van 23 februari 2022 niets meer hoefde te betalen is niet juist. Dat is immers uitdrukkelijk gecorrigeerd bij de brief van 5 april 2022. En omdat gemachtigde na die brief nog een betaling heeft verricht, kan er bij gemachtigde ook geen misverstand zijn geweest over de vraag of het griffierecht was voldaan. Hij heeft immers op 6 mei 2022 nog een betaling gedaan. Dat hij ervoor kiest om niet binnen de gestelde termijn het volledige (rest-)bedrag griffierecht te betalen, dient voor rekening van belanghebbende te blijven.
2.9.
De klacht van gemachtigde dat er geen waarschuwing in de brief staat dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden kan niet slagen. In de toegezonden nota’s wordt melding gemaakt dat bij het niet voldoen aan het vereiste er een niet-ontvankelijkverklaring kan volgen.
2.10.
Gelet op het voorgaande is niet tijdig voldaan aan de verplichting tot volledige betaling van het griffierecht en is het beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.11.
Voor zover belanghebbende zijn stelling nog handhaaftdat de tenaamstelling van de nota’s niet juist zou zijn oordeelt de rechtbank als volgt. Gemachtigde meent dat de nota’s op naam van de belanghebbende dienen te worden gesteld en – kennelijk – met de aanduiding “per adres” aan zijn kantoor dienen te worden gestuurd.
Deze stelling is niet juist. Wanneer namens een belanghebbende beroep wordt aangetekend wordt alle correspondentie van de rechtbank die bestemd is voor die partij conform de daarvoor geldende regels (6:17 Awb) gericht aan de gemachtigde. Daarbij wordt in de brieven het zaaknummer en de naam van de belanghebbende en het bestuursorgaan vermeld, zodat het de gemachtigde én belanghebbende duidelijk is over welke zaak het gaat. Dit geldt ook voor de griffierechtnota’s.
2.12.
Gemachtigdes stelling dat er verschillende nota’s zijn verzonden met verschillende betalingskenmerken volgt de rechtbank niet. Op de nota’s is steeds hetzelfde betalingskenmerk opgenomen.
Beroep op betalingsonmacht
2.13.
Door de rechtbank is verzocht het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen met financiële gegevens van belanghebbende. Dat heeft gemachtigde echter niet gedaan. Hij heeft gereageerd door – onder meer – stukken te zenden die alleen betrekking hebben op de financiële situatie van zijn eigen bedrijf en niet op die van belanghebbende. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat er sprake is van geen of onvoldoende inkomsten en/of vermogen om het griffierecht te voldoen en dat er sprake is van betalingsonmacht. Het beroep op betalingsonmacht is daarom terecht afgewezen.
2.14.
In wat belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 juli 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Immateriële schadeverzoek en proceskostenvergoeding
2.15.
De rechtbank wijst het verder het verzoek om immateriële schadevergoeding af, aangezien de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 21 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.