In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 juli 2022, waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking en aanslagen gemeentelijke belastingen niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet tijdig het griffierecht had voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. Belanghebbende voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de betaling van het griffierecht en dat er verwarring was ontstaan door onduidelijke nota's. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat belanghebbende meerdere keren de mogelijkheid heeft gekregen om het griffierecht te voldoen en dat hij niet tijdig het volledige bedrag heeft betaald. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Tevens is het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn niet is overschreden. De rechtbank heeft benadrukt dat de communicatie over de griffierechtnota's correct is verlopen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de eerdere beslissing.