1.2Op 1 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. d’Hont;
- de pleegouders;
- een vertegenwoordiger namens de GI;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
Daarnaast heeft de rechtbank, nu partijen daartegen geen bezwaren hebben geuit, bijzondere toestemming verleend aan een medewerkster van de GI om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.
1.3.1Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de moeder, die als belanghebbende is aangemerkt in deze procedure, niet is verschenen en dat zij haar mening over het verzoek niet kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
1.3.2Uit artikel 54 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt, voor zover hier van belang, dat personen die een onbekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland hebben door middel van een publicatie in de Staatscourant worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek met inachtneming van een oproeptermijn van drie maanden. De rechtbank overweegt in dat verband dat bij het bepalen van de woon- of verblijfplaats van een op te roepen persoon in beginsel wordt aangesloten bij de inschrijving van die persoon in de Basisregistratie Personen (BRP). Wanneer een persoon in de BRP staat ingeschreven met een woon- of briefadres, dan wordt die persoon per gewone en/of aangetekende post opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Wanneer een persoon zonder bekend woon- of briefadres in de BRP staat ingeschreven, dan geschiedt de oproeping met een publicatie in de Staatscourant.
1.3.3Hoewel op het moment van het oproepen uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de moeder uit de BRP blijkt dat de moeder toen stond ingeschreven op een briefadres van de [gemeente] te [plaats 1] , heeft de rechtbank haar op 17 oktober 2022, met inachtneming van de geldende oproeptermijn van drie maanden, opgeroepen via publicatie in de Staatscourant. De moeder is opgeroepen via publicatie in de Staatscourant en niet per gewone en/of aangetekende post op het ingeschreven briefadres omdat de rechtbank naar aanleiding van de informatie uit het raadsrapport heeft vastgesteld dat de feitelijke woon- of verblijfplaats van de moeder op het moment van oproepen al langere tijd onbekend was en omdat door meerdere informanten die bij het raadsonderzoek waren betrokken, wordt vermoed dat zij haar post op voormeld briefadres niet afhaalt.
1.3.4Uit het raadsrapport blijkt namelijk dat dat de feitelijke woon- en verblijfplaats van de moeder sinds de zomer van 2021 onbekend is en dat zij zich destijds heeft laten uitschrijven uit het BRP. De bewindvoerder van de moeder, die als informant bij het raadsonderzoek is betrokken, heeft aangegeven dat de moeder in mei 2022 is ingeschreven op een briefadres van de [gemeente] omdat zij een inschrijving nodig had voor het aanvragen van een uitkering. De bewindvoerder vermoedt echter dat de moeder haar post op voormeld adres niet afhaalt. De bewindvoerder geeft daarnaast aan dat hij nauwelijks contact heeft met de moeder en dat zij continu wisselt van telefoonnummer en e-mailadres waardoor zij niet bereikbaar is. De behandelaar vanuit [zorgcentrum] heeft ook aangegeven moeilijk met de moeder in contact te komen en dat het onbekend is of de moeder haar post afhaalt, opent en leest.
1.3.5Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Raad en de GI aangegeven dat zij, evenals de familie van de moeder, niet weten waar de moeder momenteel verblijft. De Raad heeft, hoewel zij de moeder meermaals heeft aangeschreven op het briefadres, geen reactie van de moeder ontvangen. Ook de GI heeft langdurig geprobeerd om met de moeder in contact te komen. Hoewel de GI de moeder acht maanden geleden eenmaal op straat is tegengekomen, is de moeder daarna weggelopen. Ook als de oproeping de moeder wel zou hebben bereikt, dan hebben de Raad en de GI niet de verwachting dat zij zou zijn verschenen tijdens de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek. De vader heeft aangegeven dat hij van een kennis heeft vernomen dat de moeder momenteel in [plaats 2] of [plaats 1] zou verblijven. Hij kent echter geen adres omdat de moeder niet op één plek zou verblijven. Als hij verschillende bekende locaties zou afgaan dan zou hij de moeder mogelijk tegenkomen. Volgens de vader is de moeder echter nog steeds zeer verslaafd aan drugs. Hij verwacht dan ook niet dat de moeder zal verschijnen wanneer zij wel bekend zou zijn met de oproeping. De vader heeft ook geen telefoonnummer of e-mailadres van de moeder. De pleegouders hebben aangegeven dat zij de moeder nog nooit hebben gezien.
1.3.6De rechtbank overweegt ten slotte dat zij op 30 januari 2023 ambtshalve een actueel uittreksel van de moeder uit de BRP heeft geraadpleegd waaruit blijkt dat de [gemeente] onderzoek heeft verricht naar het briefadres en dat, naar aanleiding daarvan, de inschrijving van de moeder op het briefadres is beëindigd.
1.3.7Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de feitelijke woon- of verblijfplaats van de moeder op het moment van oproeping onbekend was en dat die situatie nu nog steeds voortduurt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de moeder middels de publicatie in de Staatscourant op 17 oktober 2022 correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, ook al stond zij op dat moment in de BRP ingeschreven met een briefadres dat nog niet in onderzoek was door de [gemeente] . Gezien het gedrag van de moeder in de afgelopen jaren en de zorgen over haar persoonlijke problematiek en drugsverslaving, acht de rechtbank het bovendien onwaarschijnlijk dat de moeder wel zou zijn verschenen indien de oproeping de moeder wel had bereikt. Aangezien de moeder momenteel zonder (brief)adres in de BRP staat ingeschreven, zou een nieuwe oproeping bovendien opnieuw door een publicatie in de Staatscourant plaatsvinden. De rechtbank ziet daarom op dit moment ook geen meerwaarde in het aanhouden van deze zaak tot een nader te bepalen dag en tijdstip. Het wordt daarnaast in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geoordeeld dat de mondelinge behandeling doorgaat. Tot slot merkt de rechtbank op dat het verzoek om gezagsbeëindiging niet op de moeder ziet maar op de vader.
1.3.8Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek buiten aanwezigheid van de moeder voortgezet.