ECLI:NL:RBZWB:2023:1163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
02-009413-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee tijdens een achtervolging op de snelweg

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 april 2021 in Breda een poging tot doodslag heeft gepleegd op twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee. De verdachte vervoerde een aanzienlijk bedrag van ruim € 33.000,- voor een ander en probeerde te ontkomen aan een controle door de marechaussee. Tijdens een achtervolging op de snelweg A58 remde de verdachte abrupt terwijl hij met een snelheid van ongeveer 130 km/u reed, terwijl de marechaussee zich kort achter hem bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de verbalisanten, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans op hun overlijden had aanvaard door zijn gevaarlijke rijgedrag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, wat de rechtbank passend achtte gezien de ernst van de feiten. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partijen, de marechaussees, van € 400,- per persoon, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-009413-22
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om twee verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe brengen door plotseling zonder reden krachtig te remmen terwijl hij met hoge snelheid op de snelweg reed en verbalisanten kort achter hem reden.
Subsidiair is dit tenlastegelegd als zeer gevaarlijk rijden en meer subsidiair als veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht vol opzet op de dood niet bewezen, maar wel dat verdachte voorwaardelijk opzet op het doden van de verbalisanten heeft gehad. Hij heeft immers heftig en abrupt geremd, terwijl hij met een hoge snelheid op de snelweg voor de verbalisanten reed en er geen reden was om ineens te remmen. Uit jurisprudentie blijkt dat het bij hoge snelheid remmen om een bumperklever af te schrikken voorwaardelijk opzet op de dood kan opleveren. Het feit dat verdachte de auto heeft gebruikt als middel om de achtervolgers uit te schakelen of hen af te schrikken doet daar niet aan af. Uit jurisprudentie blijkt namelijk dat het voorwaardelijk opzet ook dan al snel wordt aangenomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat het voorwaardelijk opzet niet vast is komen te staan en dat ook geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niemand kwaad heeft willen doen en dat hij in paniek was. Dat verdachte heeft geremd was noodzakelijk omdat kort voor hem een grijze Volkswagen 4x4 op de weg stond. Daarom kan niet worden uitgesloten dat externe factoren aan het remmen door verdachte ten grondslag hebben gelegen. Voorts is niet vast komen te staan hoe hard er werd gereden op het moment dat verdachte heeft geremd en hoe groot op dat moment de afstand was tussen de auto van verdachte en de auto van de marechaussee. Omdat dat niet kan worden vastgesteld kan geen sprake zijn van voorwaardelijk opzet bij verdachte. Verdachte had alleen de bedoeling om weg te komen.
Tot slot heeft de raadsman nog aangevoerd dat iedereen weet dat moderne auto’s uitgerust zijn met airbags en andere voorzieningen om inzittenden te beschermen en daarnaast krijgen verbalisanten van politie of marechaussee een speciale rijopleiding. Die omstandigheden zijn van belang voor de beoordeling of er sprake was van een aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte over de snelweg reed met een snelheid van ongeveer 130 km per uur en abrupt heeft geremd, waarbij hij zijn auto volledig tot stilstand heeft gebracht. Kort achter verdachte reed op dat moment een auto van de marechaussee en verdachte wist dit ook. Verdachte had immers daarvoor twee keer een stopteken van de marechaussee gekregen en probeerde aan hen te ontkomen. Over de snelheid merkt de rechtbank nog op dat in het voordeel van verdachte wordt uitgegaan van ongeveer 130 kilometer per uur. De besturende [marechaussee 1] had namelijk in zijn proces-verbaal opgenomen dat het ongeveer 150 kilometer per uur was, maar heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat dit gissen was.
De verklaring van verdachte dat hij moest stoppen omdat er een Volkswagen 4x4 zodanig langzaam voor hem reed dat hij de weg blokkeerde en verdachte moest remmen om een aanrijding te voorkomen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Alleen verdachte heeft daarover - in zijn tweede verhoor - verklaard. De achtervolgende marechaussees hebben geen ander voertuig zo dicht voor verdachte zien rijden. Bovendien valt ook uit de eigen verklaring van verdachte af te leiden dat de weg ter plaatse uit - ten minste - twee rij- en/of invoegstroken bestaat, zodat niet valt in te zien waarom verdachte niet om een dergelijk voertuig heen had kunnen rijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte enkel abrupt heeft geremd om aan zijn achtervolgers te ontkomen. Na het abrupte remmen is verdachte op de snelweg gekeerd en via de invoegstrook - tegen het verkeer in - de snelweg afgereden. Hij is met hoge snelheid blijven rijden, waarbij zelfs fietsers voor hem uit moesten wijken om niet te worden aangereden. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte bereid was om ver te gaan om uit handen van de verbalisanten te blijven.
Uit de verklaringen van de [marechaussee 1] en [marechaussee 2] leidt de rechtbank af dat de afstand tussen de auto van verdachte en hun dienstvoertuig vrij kort moet zijn geweest op het moment van abrupt remmen door verdachte. Daardoor zag [marechaussee 1] zich genoodzaakt om onmiddellijk te handelen en het stuur van het dienstvoertuig naar rechts om te gooien om op die manier te voorkomen dat ze achter op het voertuig van verdachte zouden rijden. Gelet op de ongeveer 130 kilometer per uur waarmee op dat moment werd gereden had een ernstige aanrijding plaats kunnen vinden die naar algemene ervaringsregels tot de dood of tot zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden van de achteroprijdende auto kan leiden.
Van vol opzet op de dood van de achtervolgende marechaussees is ook de rechtbank op basis van het dossier niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans dat zij zouden overlijden bewust aanvaard: bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dat geldt voor het hiervoor beschreven abrupte remmen bij een snelheid van ongeveer 130 kilometer per uur terwijl een ander voertuig zich op vrij korte afstand daarachter bevindt. Die gedraging was gericht op het uitschakelen van zijn achtervolgers, waarbij het risico op hun dood op de koop werd toegenomen. Contra-indicaties zijn de rechtbank niet gebleken. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van de achtervolgende marechaussee.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
op 14 april 2021 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een wachtmeester eerste klasse en een wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, [marechaussee 2] en [marechaussee 1] , opzettelijk van het leven te beroven, door toen aldaar opzettelijk rijdende in een auto op de rijksweg A58, met een snelheid van ongeveer 130 km/u, -zulks terwijl een auto van de Koninklijke Marechaussee achter hem, verdachte, in dezelfde rijrichting reed- zonder enige noodzaak met kracht heeft geremd en de door hem bestuurde auto op de rijksweg tot stilstand heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het tijdsverloop, omdat het feit dateert van april 2021. Er is geen ruimte voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat er geen gewonden zijn gevallen. Verder heeft verdachte een nagenoeg blanco strafblad en heeft hij meegewerkt aan het onderzoek. Op grond van die omstandigheden is de verdediging van mening dat kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete, een korte taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Tegen betaling van € 500,00 vervoerde verdachte op 14 april 2021 in zijn auto een bedrag van ruim € 33.000,00 voor een derde. Voor de rechtbank is duidelijk dat verdachte daarom koste wat koste wilde ontkomen aan een controle door de marechaussee. Daardoor is een achtervolging ontstaan waarbij verdachte met hoge snelheid probeerde te ontkomen en gevaarlijke manoeuvres heeft uitgevoerd. Daarbij heeft verdachte op de A58 abrupt geremd, terwijl hij en het voertuig van de marechaussee dat vrij kort achter hem reed ongeveer 130 kilometer per uur reden. Het is aan een snelle reactie van [marechaussee 1] te danken dat er geen botsing plaatsvond die hij en zijn collega waarschijnlijk met de dood hadden moeten bekopen.
Alleen om zijn criminele activiteit te verhullen heeft verdachte het leven van twee marechaussees in gevaar gebracht. Zij deden hun werk: het dienen van de openbare veiligheid en de Nederlandse samenleving. De rechtbank begrijpt dat deze gebeurtenis een grote impact heeft gehad op de [marechaussee 1] en [marechaussee 2] . [marechaussee 1] vraagt zich naar aanleiding van deze gebeurtenis zelfs af of hij zijn werk bij de Koninklijke Marechaussee nog wel wil blijven doen.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke poging tot doodslag in het verkeer onacceptabel is en om een stevige reactie vraagt. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden is dan ook passend en geboden. Voor een andere of lichtere sanctie ziet de rechtbank geen ruimte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partijen [marechaussee 2] en [marechaussee 1] vorderen beiden een immateriële schadevergoeding van € 400,=.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelden voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen hebben ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelden, is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade van beide benadeelden voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 400,= per benadeelde billijk.
Dit bedrag dient in beide gevallen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021 en de rechtbank zal in beide gevallen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[marechaussee 1]van € 400,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 april 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [marechaussee 1] , € 400,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 april 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[marechaussee 2]van € 400,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 april 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [marechaussee 2] , € 400,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 april 2021 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.