ECLI:NL:RBZWB:2023:1161

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
02-688117-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrijfsmatig telen van hennep en diefstal van elektriciteit met overschrijding van de redelijke termijn

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedrijfsmatig telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 februari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1958, werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. R.T.K. Davidse. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van vijfeneenhalf jaar, maar dat dit niet voldoende was om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de waarheidsvinding niet in het geding was en dat de vervolging kon worden voortgezet, mede vanwege een ontnemingsvordering.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen een hennepkwekerij had in Walsoorden en dat zij elektriciteit had gestolen ten behoeve van deze kwekerij. De verdachte had verklaard dat zij geen werkzaamheden verrichtte in de kwekerij vanwege gezondheidsproblemen, maar de rechtbank oordeelde op basis van bewijsstukken, waaronder e-mailcorrespondentie en aantekeningen, dat zij wel degelijk betrokken was bij de hennepteelt. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van één jaar, en verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij hennepteelt en diefstal van elektriciteit niet alleen schade toebrengen aan de maatschappij, maar ook veiligheidsrisico's met zich meebrengen voor de omgeving. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de hoofdfeiten leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-688117-15
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen een hennepkwekerij heeft gehad in Walsoorden, dan wel dat zij medeplichtige daarbij was;
samen met anderen voor die hennepkwekerij stroom heeft gestolen.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de verdediging een preliminair verweer gevoerd betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Door de overschrijding is de waarheidsvinding bemoeilijkt, aldus de verdediging. Verder is volgens de verdediging geen door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend bij het voortzetten van de vervolging, omdat de schade aan de energiemaatschappij is vergoed.
Volgens de officier van justitie is de overschrijding niet aan de verdediging te wijten. De waarheidsvinding is niet geschaad, omdat alle toegewezen onderzoekswensen van de verdediging zijn uitgevoerd. Het belang dat is gediend bij het voortzetten van de vervolging is de omstandigheid dat een ontnemingsvordering is aangebracht.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geoordeeld dat, hoewel sprake is van een niet aan de verdediging te wijten aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van vijfeneenhalf jaar, dit op zichzelf niet voldoende is om tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te beslissen. De waarheidsvinding is naar het oordeel van de rechtbank door deze termijnoverschrijding niet in het geding. Er is een eindproces-verbaal en de onderzoekswensen van de verdediging zijn uitgevoerd. Daarbij komt dat geen sprake is van een complexe zaak. Daarom kan niet worden gezegd dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het belang in het voortzetten van de strafzaak is gelegen in de ontnemingsvordering. Bij de behandeling van de ontnemingsvordering kan rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de betaling die al is gedaan aan de energiemaatschappij.
De rechtbank ziet daarom, naast de overschrijding van de redelijke termijn, geen grond om te oordelen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte wist wel van de hennepkwekerij, maar heeft geen werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van de kwekerij. Daar was zij in verband met haar gezondheidssituatie ook niet toe in staat. In opdracht van haar man heeft zij in notitieboekjes en op kalenders beschreven wie er wat deed ten behoeve van de kwekerij. Daarbij heeft zij ook haar eigen naam ingevuld, zodat zij zou meedelen in de winst, maar in werkelijkheid had zij een minimale rol en heeft ze ook geen deel van de winst ontvangen. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesproken van medeplegen. Voor wat betreft de tenlastegelegde medeplichtigheid heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
Verdachte wist niet dat er elektriciteit werd gestolen. Ze is daar op geen enkele wijze bij betrokken geweest. Ten aanzien van dit feit kan dan ook geen sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen haar en de medeverdachten. De verdediging heeft bepleit verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De aankoop van de woning in Walsoorden en de start van de hennepkwekerij
Verdachte heeft verklaard dat zij en haar toenmalig man ( [medeverdachte 1] ) de woning in Walsoorden hebben gekocht omdat zij in die periode allebei zicht hadden op een baan in België. Rondom of vlak na de aankoop bleek dat dat niet meer door ging. Ze hielden het huis toch aan als vakantiewoning en om te verhuren aan [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] heeft over de reden van aankoop verklaard dat de relatie met verdachte op dat moment moeilijk was en dat ze allebei apart zouden gaan wonen. Toen ging het toch weer beter en hebben ze de woning als vakantiewoning gebruikt. Sinds augustus 2014 was de woning verhuurd aan [medeverdachte 2] , aldus [medeverdachte 1] .
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken komt naar voren dat de woning waarin de hennepkwekerij is aangetroffen is gekocht door verdachte en haar toenmalige man ( [medeverdachte 1] ) op 3 december 2010.
Uit door verdachte verzonden e-mailberichten aan [medeverdachte 3] in de periode die aan de koop vooraf is gegaan blijkt dat zij hem op 30 september 2010 de link van een website waarop de woning te koop wordt aangeboden heeft gestuurd, waarin wordt benadrukt dat het pand is voorzien van een grote ruime kelder. Op 6 november 2010 schrijft ze dat het de bedoeling is dat ‘we met ons vijven, wij, [voornaam 1] , [voornaam 2] en [voornaam 3] ’ in het huis gaan kijken in de week van 15 november 2010. Gelet op de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting concludeert de rechtbank dat deze vijf personen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn. Verdachte heeft niet duidelijk kunnen maken waarom al deze personen naar de woning moesten gaan kijken voorafgaand aan de aankoop daarvan, als deze woning werd aangekocht door verdachte en [medeverdachte 1] om de redenen die zij daarvoor hebben gegeven.
Op 28 januari 2011 schrijft verdachte in een e-mailbericht aan [medeverdachte 3] dat het nodig is om met [medeverdachte 4] te praten, omdat de sfeer eronder gaat lijden, ‘de bedoeling is dat we het leuk gaan hebben en dat we er allemaal wijzer van gaan worden en meer leuke dingen kunnen gaan doen’. De rechtbank leidt uit dit bericht af dat onder ‘allemaal’ in ieder geval verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] vallen en dat zij samen iets gaan doen waar ze (financieel) beter van worden.
Op 1 februari 2011 schrijft ze dat ze van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat heel veel werk is verricht, en dat er geen gemauw over [medeverdachte 2] meer is. [medeverdachte 3] heeft daar dezelfde dag op gereageerd dat er aardig wat is gedaan, maar dat er veel meer gedaan had kunnen worden, ‘de heren wilden weer vroeg op huis aan’. Kort na de aankoop zijn er kennelijk door [medeverdachte 3] samen met anderen werkzaamheden verricht in het huis, waarbij [medeverdachte 2] ook lijkt te zijn betrokken. Aangezien hij volgens verdachte schrijver is, en volgens [medeverdachte 1] de woning pas sinds 2014 huurde is onduidelijk waarom er ten aanzien van hem ‘gemauw’ zou zijn, tenzij dit werkzaamheden zouden zijn die samenhangen met (het opbouwen van) de hennepkwekerij.
Op zondag 6 maart 2011 schrijft verdachte aan [medeverdachte 3] dat ze hier dinsdagochtend weggaan en woensdag weer terugkomen. ‘De grote kids hebben dan verzorging nodig en het lijkt ons dan goed om de kleintjes een beetje in de gaten te houden.’ Daarom blijven ze tot en met maandag 14 maart. Dan kunnen ze in de ochtend de kleintjes nog verzorgen. Ze vraagt of [medeverdachte 3] dan 16 of 17 maart kan komen. [medeverdachte 3] antwoordt dat dat geen probleem is. Daarna schrijft verdachte dat zij gisteren het idee hadden dat de groei in lengte minder hard is gegaan, en dat ze nu ‘dikker’ aan het worden zijn.
De rechtbank stelt op basis van de foto’s van de woning vast dat zich in de woning niets anders bevond dat verzorging nodig had en kon groeien dan de hennepplanten in de kwekerij en gaat er daarom vanuit dat in deze berichten wordt gesproken over hennepplanten.
Op 6 april 2012 schrijft verdachte aan [medeverdachte 3] dat het al een jaar lang ruzie en een nare sfeer is in huis en dat dat allemaal voor het “F verhaal” nooit het geval was. Ze hoopten dat ze met de speurtocht en alle stress die gepaard ging met het kopen van het pand, een goede onderneming konden gaan beginnen waar een paar van hun vrienden ook de vruchten van konden plukken. [medeverdachte 3] antwoordt daarop dat dit hele verhaal hem al het geld van de wereld niet waard is.
Op basis van deze berichten, in combinatie met de tegenstrijdige verklaringen van verdachte en [medeverdachte 1] over de reden van aankoop van de woning en de omstandigheid dat uit de verbruiksgegevens van het elektriciteitsstation voor de woning blijkt dat sinds 2011 sprake is van een verhoogd stroomgebruik, is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de woning aan de [adres] te Walsoorden door verdachte en haar toenmalige man [medeverdachte 1] is gekocht met de bedoeling om daar in samenwerking met de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een hennepkwekerij in te beginnen. Begin maart 2011, drie maanden na aankoop van de woning, is de kwekerij actief en worden er planten verzorgd. Dit laatste wordt ook ondersteund door de aantekeningen die door verdachte zijn gemaakt in een notitieboek (pagina 253 en verder), waarin vanaf 5 maart 2011 wordt geschreven over onder andere ‘de kleintjes in potten en sproeien’ in ‘hok 1’ en ‘hok 2’, ‘spint! Bestrijden spuiten!’, en ‘planten met gele bladeren Terra Flores (canna) gegeven’.
Op 6 juli 2015 is in de woning door de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin in vier verschillende kweekruimtes in totaal 751 hennepplanten.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat zich in de tenlastegelegde periode een hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te Walsoorden bevond.
De rol van verdachte bij de hennepkwekerij
Verdachte, heeft verklaard dat zij geen werkzaamheden verrichtte voor of in de hennepkwekerij, omdat zij vanwege haar heupklachten en claustrofobie de kelder waarin de hennepkwekerij zich bevond niet kon betreden. Enkel medeverdachten hebben die verklaring ondersteund. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij in de gehele periode na aankoop van de woning slechts vijf keer daar is geweest.
Uit de aantekeningen van verdachte in verschillende notitieboekjes en agenda’s komt een geheel ander beeld naar voren. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit het dossier volgt dat de woning in Walsoorden door verdachte en de medeverdachten ‘de fazant’ werd genoemd, omdat in de omgeving veel fazanten rondliepen. In de aantekeningen en berichten van verdachte en berichten van medeverdachten wordt de woning vaak aangeduid met ‘F’. In het hierboven genoemde notitieboek zijn vele aantekeningen opgenomen die beginnen met ‘ [voornaam 4] + [voornaam verdachte] ’ met daarbij de waarnemingen en werkzaamheden die zijn verricht. Voor wat betreft maart 2011 corresponderen de data waarop deze observaties en werkzaamheden zijn gedaan met de hierboven genoemde e-mailberichten die door verdachte in die periode werden verstuurd aan [medeverdachte 3] . Zo komt uit het notitieboek naar voren dat ‘ [voornaam 4] en [voornaam verdachte] ’ – de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] en verdachte – er op 5 maart 2011 waren, en vervolgens op maandag 7 maart 2011 en dinsdag 8 maart 2011 ’s ochtends. De eerstvolgende aantekening is van 9 maart 2011 ’s avonds. Op woensdag 16 maart 2011 staat alleen de naam [voornaam 1] genoemd, zijnde [medeverdachte 3] .
Bij de aantekening van 7 maart 2011 wordt ook de naam [voornaam 2] , zijnde [medeverdachte 2] , genoemd, en op 18 maart 2011 [voornaam 3] , [voornaam 4] en [voornaam verdachte] . Op de kalender van 2011 zijn aantekeningen te zien als
  • [voorletters 1] - [voornaam 1]  F 10 juni 22011)
  • [voorletters 1] - F - (kleintjes) en slapen (8 juli 2011)
  • “Kni” [voorletters 2] (8 augustus 2011)
  • F “KNI”+ opruimen (9 augustus 2011)
Over een aantekening op 8 september 2011 (“ [voorletters 1] en weer F” en “knip F”) heeft verdachte verklaard dat dat betekende dat zij dan naar de woning in Walsoorden moest, en dat ‘knip’ betekende dat er wiet werd geknipt in de woning.
Op kalenders van 2012 tot en met januari 2015 zijn soortgelijke aantekeningen opgenomen. Gelet op deze aantekeningen is verdachte op regelmatige basis in de woning in Walsoorden geweest en heeft zij daar werkzaamheden voor de hennepkwekerij verricht.
Het dossier bevat over de betrokkenheid bij de hennepkwekerij van de verdachten in dit onderzoek verder:
- een brief van [medeverdachte 2] , aangetroffen in de woning van verdachte en [medeverdachte 1] in [woonplaats] , waarin onder meer een opsomming wordt gegeven van het aantal dagen dat [voornaam 1] , [voornaam 2] , [naam] en [voorletter 1] en [voorletter 2] de laatste drie jaar hebben gewerkt, wordt gesproken over betalingen.
- een aantekening op de achterkant van een document, aangetroffen in de auto van [medeverdachte 4] , waarop onder de tekst ‘mijn voorstel’ is opgenomen een verdeling die luidt als volgt:
[voornaam 3] – 25%
[voornaam 4] – 25%
[voornaam verdachte] – 25%
[voornaam 2] – 12,5%
[voornaam 1] – 12,5%
Het is gelet op de overige stukken in het dossier aannemelijk dat deze afkortingen duiden op de namen [voornaam 3] ( [voornaam 3] ; [medeverdachte 4] ), [voornaam 4] ( [voornaam 4] ; [medeverdachte 1] ), [voornaam verdachte] ( [voornaam verdachte] ; verdachte), [voornaam 2] ( [voornaam 2] ; [medeverdachte 2] ), en [voornaam 1] ( [voornaam 1] ; [medeverdachte 3] ).
- een e-mailbericht van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] van 9 januari 2012, waarin [medeverdachte 1] hem in kennis stelt van een aan [voornaam 3] / [naam] gericht e-mailbericht dat [medeverdachte 1] naar [voornaam 3] / [naam] heeft gestuurd. Daarin schrijft [medeverdachte 1] :
“na een ‘turbulente’ start van ons samenwerkingsverband zijn de afgelopen acht maanden vrijwel vlekkeloos en plezierig verlopen. (…) Met
onssamenwerkingsverband doel ik op [voornaam 1] , [voornaam verdachte] en mijzelf. (…) Je hebt dingen besproken, met hem
(de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2] ), betreffende de Fazant. Tijdens mijn gesprek met [voornaam 2] werd mij duidelijk dat je [voornaam 2] wil gebruiken als boodschapper, via
hemwil communiceren over afspraken m.b.t. de fazant.
Ik accepteer dit zeker niet. Ik heb contact opgenomen met [voornaam 1] , ik heb dit besproken met [voornaam verdachte] en ook zij gaan hier absoluut niet mee akkoord. Als er wat besproken dient te worden m.b.t. de fazant, dan doen wij dit in goed overleg met ons vieren (…).
We hebben ons allen ingezet voor zeer professionele en goed lopende productie. Daar zijn we glansrijk in geslaagd en mogen daar terecht trots op zijn. Het is in ieders belang dat wat tot nu toe is bereikt, wordt gecontinueerd en verder wordt geperfectioneerd. Tegelijkertijd is de grootste discretie en veiligheid van essentieel belang. Het sleutelwoord is en blijft:
samenwerking.”
Ook hieruit volgt dat er een samenwerkingsverband bestond tussen verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] die ziet op een productie en de fazant. Gelet op de overige stukken in het dossier ziet deze samenwerking naar het oordeel van de rechtbank op de hennepkwekerij. Blijkens dit bericht was het doel om deze samenwerking voort te zetten.
Verdachte heeft aangevoerd dat zij de aantekeningen in de notitieboeken en op de kalenders op verzoek en aanwijzing van [medeverdachte 1] heeft gemaakt, om zo – in strijd met de waarheid – het beeld te creëren dat zij ook werkzaamheden verrichtte voor de hennepkwekerij, om aldus te bewerkstelligen dat zij een volwaardig eigen aandeel in de verdeling van de winst zou krijgen, in plaats van één deel samen met [medeverdachte 1] . Er was volgens verdachte namelijk twijfel over haar rol en enige onenigheid over uitbetaling van winst aan [medeverdachte 1] en verdachte samen als één deel, of aan elk van hen afzonderlijk. Ondanks de aantekeningen in notitieboekjes en op kalenders is het nooit tot een aparte betaling aan haarzelf gekomen, aldus verdachte.
Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij de aantekeningen over de verrichte werkzaamheden in de notitieboekjes en op de kalenders steeds op de dag zelf heeft geplaatst, en deze niet achteraf bij elke dag heeft ingevuld.
Het alternatieve scenario dat verdachte ten aanzien van de aantekeningen heeft geschetst is niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats wordt die verklaring niet ondersteund door andere stukken uit het dossier. Uit de aantekeningen op de achterkant van een document afkomstig uit de auto van [medeverdachte 4] volgt juist dat het de bedoeling was dat zij een eigen winstaandeel uitbetaald kreeg.
Daarbij komt dat het, uitgaande van de start van de hennepkwekerij begin maart 2011, opvalt dat door verdachte van meet af aan aantekeningen zijn gemaakt over ieders werkzaamheden voor de hennepkwekerij, terwijl er toen nog geen oogst en dus nog geen verdeling van de winst aan de orde was. Dat op dát moment al meteen twijfel bestond over de bijdrage van verdachte aan het exploiteren van de hennepkwekerij ligt niet voor de hand.
Dat verdachte geen werkzaamheden kón verrichten voor de hennepkwekerij, omdat zij de kelder niet in kon vanwege heupproblemen en claustrofobie acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Uit diverse aantekeningen op de kalenders blijkt dat verdachte op sommige dagen alleen naar de woning ging, aangegeven met ‘ [voornaam verdachte]  F’ of ‘ [voornaam verdachte] - F kn’. Enkele data waarbij een dergelijke aantekening is gemaakt zijn woensdag 11 januari 2012,
12 januari 2012, 30 december 2012, 5, 8 en 11 januari 2013, 3 en 18 januari 2014, en
6 en 17 januari 2015. Dat zij niet (alleen) in de woning was om schoon te maken, maar (ook) om in de hennepkwekerij te werken leidt de rechtbank ook af uit de volgende
e-mailberichten.
- Op 18 maart 2011 schrijft verdachte in een e-mailbericht aan [medeverdachte 3] dat ze gisteren had ge-sms’t over het spintprobleem, ‘we hebben volop gespoten’, en ‘wij blijven maar een dagje langer dan gepland om nog een keertje te spuiten’. Ook schrijft ze ‘dan ben je er dus niet als we hier met de scharen aan de slag gaan…’. Verder is ze blij om te zien dat ‘onze’ extra aandacht van vorige week toch heel wat van de kleintjes heeft gered. Verdachte spreekt hier ten aanzien van werkzaamheden in de hennepkwekerij dus steeds in termen van ‘we’, ‘wij’ en ‘onze’, waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat verdachte zelf bij die werkzaamheden betrokken was.
- [medeverdachte 3] heeft in een e-mailbericht van 6 april 2012 aan [medeverdachte 1] geschreven dat hij op woensdag 15 februari om 10:00 uur bij de f is aangekomen, dat [voorletter 1] toen al ongeveer 90 op het bord had staan en ze dinsdagochtend al begonnen bleek te zijn. Donderdagochtend is [voorletter 1] weer richting huis vertrokken. [voornaam 4] en [voorletter 1] zouden in de middag komen, schrijft [medeverdachte 3] . De rechtbank gaat er vanuit dat de [voorletter 1] in dit bericht verdachte is, aangezien het bericht is gericht aan [medeverdachte 1] en verdachte [voorletter 1] destijds zijn partner was.
- In reactie op dit bericht heeft verdachte in een e-mailbericht van 6 april 2012 aan [medeverdachte 3] geschreven dat hij er niet in de ochtend was, maar in de middag, en dat zij woensdagochtend om 04:00 uur was begonnen. De laatste keer is ze wel eerder begonnen, ze wilde zoveel mogelijk doen, omdat [medeverdachte 3] niet zou komen en dat als men dan zou komen zij dan voor hem en voor haarzelf (200) klaar zou zijn, en er geen gezeik zou zijn. Maar dat ze na 170 niet meer kon en er doorheen zat.
De rechtbank gaat er vanuit dat dit bericht over werk in de hennepkwekerij gaat, gelet op het feit dat door [medeverdachte 3] ‘f’ wordt genoemd, wat staat voor fazant, de bijnaam van de woning. Verder gaat de rechtbank er vanuit dat het gaat om werk dat verdachte en [medeverdachte 3] allebei op een bepaalde plek verrichten en waarbij ook nog anderen (‘men’) bij zijn betrokken.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 1] de woning in Walsoorden heeft gekocht met de bedoeling om daar samen met de drie andere medeverdachten een hennepkwekerij te starten. Zij heeft daarna, samen met de anderen, tot aan het moment dat de hennepkwekerij werd ontdekt op 6 juli 2015, werkzaamheden verricht ten behoeve van de hennepkwekerij. Ook heeft zij gedurende de periode meegedeeld in de winst. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten ten aanzien van dit feit, zodat het onder
1. primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij in het pand aan [adres] te Walsoorden in de ten laste gelegde periode op illegale wijze werd afgenomen. Er is geconstateerd dat een illegale aansluiting was gemaakt rechtstreeks op de aansluitkabel in de kelder. Deze aansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om en voorzag de kwekerij rechtstreeks van spanning. Verdachte heeft verklaard dat zij niet wist van de illegale afname van elektriciteit.
In gevallen zoals het onderhavige, waarin een hennepkwekerij wordt voorzien van stroom die ‘buiten de meter om’ wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) diefstal van elektriciteit wordt verweten, vereist die diefstal zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit. De omstandigheid dat de feitelijke verbrekingshandelingen niet door verdachte zijn gepleegd hoeft anderzijds ook niet aan een bewezenverklaring van diefstal van stroom in de weg te staan.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het doel van een hennepkwekerij is een zo hoog mogelijke opbrengst te creëren, waaraan inherent is dat de stroomvoorziening doorgaans ‘buiten de meter om’ gaat om de energiekosten te drukken en ontdekking van de kwekerij te voorkomen, zoals dat ook hier is gebeurd. Uit de strekking van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht volgt verder dat elektriciteit pas wordt weggenomen door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, in dit geval de hennepkwekerij. Uit de verbruiksgegevens van het elektriciteitsstation voor de woning blijkt dat sinds begin 2011 sprake is van een verhoogd stroomgebruik.
Mede gelet op de omvang van de hennepkwekerij, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de elektriciteit ten behoeve van deze hennepkwekerij illegaal werd weggenomen.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen en bewezen is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de elektriciteit bij het telen van hennep en zich daarmee in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit. In dit kader overweegt de rechtbank dat gelet op het verband tussen het telen van hennep en de diefstal van de voor die hennepteelt gebruikte elektriciteit, ook de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij onderdeel uitmaakt van de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de verbrekingshandelingen heeft verricht, doet aan het voorgaande niet af. Ten aanzien van het ten laste gelegde wegnemen van elektriciteit in/uit een aansluitkast/meterkast is de rechtbank van oordeel dat dit niet kan worden bewezen, nu is gebleken dat de elektriciteit vóór de meter werd afgetapt. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair.
in de periode van 01 januari 2012 tot 07 juli 2015, te Walsoorden, gemeente Hulst,
tezamen en in vereniging met anderen,
(in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk
heeft geteeld (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid
van ongeveer 751 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
van die wet.
2.
in de periode van 01 januari 2012 tot 07 juli 2015, te Walsoorden, gemeente Hulst,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektric
iteit, toebehorende aan DELTA,
waarbij verdachte en haar mededaders die weg te nemen
elektric
iteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van
verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft een proeftijd van één jaar gevorderd, omdat als de zaak tegen verdachte - zoals oorspronkelijk de bedoeling was - gelijktijdig met de medeverdachten was behandeld er nu inmiddels bijna een jaar van de proeftijd zou zijn verstreken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is verzocht om een aanzienlijke strafvermindering in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien dient toepassing te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met vier medeverdachten gedurende een periode van enkele jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van een groot aantal hennepplanten in een professionele, speciaal daarvoor ingerichte ondergrondse ruimte in een woning en voorts aan het medeplegen van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking ten behoeve van die hennepkwekerij.
Hennepteelt is direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit en levert schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast levert een hennepkwekerij, waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd regelmatig (brand)gevaarlijke situaties op voor de omgeving en omwonenden, die veiligheidsrisico’s met zich brengen. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze mogelijke gevolgen niet bekommerd.
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen, en dat er na deze zaak geen nieuwe justitiecontacten meer zijn gevolgd.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is niet in verzekering gesteld. Zij is als verdachte gehoord op 10 juli 2015. Gelet op de omvang van de aangetroffen hennepkwekerij en de omstandigheid dat zij één van de eigenaars van de woning was waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, kon verdachte aan dit verhoor in redelijkheid de verwachting ontlenen dat het openbaar ministerie vanwege die hennepkwekerij tegen haar een strafvervolging zou instellen. De rechtbank is van oordeel dat de datum van het verhoor als start van de redelijke termijn heeft te gelden. De zaak diende gelet daarop te zijn afgerond met een eindvonnis op uiterlijk 10 juli 2017. Dit vonnis wordt gewezen op 22 februari 2023. De redelijke termijn is daarom met ruim vijfeneenhalf jaar overschreden, terwijl naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van bijzondere omstandigheden zoals hierboven genoemd.
De rechtbank is van oordeel dat deze zeer forse overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, te weten een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de scharen de droogkap zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van deze voorwerpen.
7.2
Teruggave
Ten aanzien van de inbeslaggenomen kruisboog en de dolk overweegt de rechtbank dat deze aangemerkt dienen te worden als een categorie IV-wapen. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is het dragen van dergelijk wapens strafbaar. Het enkele bezit daarvan is echter niet verboden en evenmin is gebleken dat deze voorwerpen een rol hebben gespeeld bij de bewezenverklaarde feiten. De teruggave daarvan zal daarom worden gelast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van in de uitoefening van een beroep/bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige
het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden voorwaardelijkmet een
proeftijd van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- 2 stuks schaar, G1379392;
- droogkap, G1379397;
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- kruisboog, G1379463;
- dolk, G1379479;
Dit vonnis is gewezen door mr. J . Bergen, voorzitter, mr. J .C. Gillesse en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. J . Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2023.
Mr. Gillesse en mr. Kempen zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.