ECLI:NL:RBZWB:2023:1157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/02/398841 / FA RK 22-2758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkinderen afgewezen wegens gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking

In deze zaak heeft de grootmoeder verzocht om een omgangsregeling met haar kleinkinderen, de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de grootmoeder moet aantonen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, zoals vereist door artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De grootmoeder heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder bankafschriften en correspondentie, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie onvoldoende is om aan te tonen dat er een nauwe persoonlijke relatie bestaat. De moeder en de vader van de minderjarigen hebben betwist dat er sprake is van een dergelijke relatie en hebben aangegeven dat de grootmoeder niet heeft aangetoond dat het contact met de kinderen frequent en structureel is geweest.

De rechtbank heeft de grootmoeder in de gelegenheid gesteld om aanvullende bewijsstukken te overleggen, maar na beoordeling van de ingediende stukken concludeert de rechtbank dat de contacten tussen de grootmoeder en de minderjarigen niet meer omvatten dan het gebruikelijke contact tussen grootouders en kleinkinderen. De rechtbank stelt vast dat de grootmoeder in de periode van mei 2015 tot mei 2016 op 13 dagen betalingen heeft gedaan in de leefomgeving van de kinderen, maar dat deze betalingen en het contact niet voldoende zijn om te spreken van een nauwe persoonlijke betrekking.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, wat betekent dat er geen verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek zal plaatsvinden. De beschikking is gegeven door mr. Holierhoek en openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/398841 / FA RK 22-2758 (
[minderjarige 1])
Zaaknummer: C/02/399802 / FA RK 22-3272 (
[minderjarige 2])
datum uitspraak: 24 januari 2023
beschikking betreffende vaststellen contactregeling
in de zaak van
[de grootmoeder],
hierna te noemen de grootmoeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Schuring te Groningen,
tegen
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
en
[de vader van minderjarige] ,
hierna te noemen de vader van [minderjarige 1] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. T. de Jong te Utrecht.
Als belanghebbende in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI), gevestigd te Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 1 november 2022 en de daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Schuring d.d. 17 november 2022 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Paniagua d.d. 1 december 2022;
- het F9-formulier van mr. De Jong d.d. 23 december 2022.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar eerdere beschikking in deze zaak van 1 november 2022. De grootmoeder heeft de rechtbank verzocht om op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een omgangsregeling te treffen tussen haar en haar kleinkinderen, de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op grond van dit artikel dient de rechtbank alleereerst te beoordelen of de grootmoeder ontvankelijk is in haar verzoek door aan te tonen dat zij tot de kinderen in een nauwe persoonlijke betrekking staat. Door de grootmoeder wordt gesteld dat hiervan sprake is. Echter wordt dit betwist door zowel de moeder als de vader van [minderjarige 1] . Omdat de grootmoeder haar stelling niet met bewijsstukken had onderbouwd, heeft de rechtbank haar in de gelegenheid gesteld om dit alsnog te doen. De rechtbank heeft de zaak in afwachting van de door de grootmoeder te overleggen bewijsstukken en de reacties van de overige partijen hierop aangehouden.
2.2
Bij F9-formulier d.d. 17 november 2022 heeft mr. Schuring een e-mailbericht van de clientondersteuner van de grootmoeder, werkzaam bij [naam 1], overgelegd met als bijlage betaalinformatie over de bezoeken van de grootmoeder aan haar kleinkinderen in [plaats 1] en [plaats 2] gedurende de afgelopen jaren. Ook is bijgevoegd een specificatie van een afschrijving van een betaling bij de [naam 2] in [plaats 1] in mei 2016 en een overzicht van een 5-tal betalingen van de grootmoeder aan de moeder gedurende de periode van juni 2019 tot februari 2021. Volgens mr. Schuring blijkt uit de voornoemde gegevens dat de grootmoeder meermaals betalingen heeft gedaan tijdens de bezoeken aan haar kleinkinderen.
2.3
Mr. Paniagua heeft bij F9-formulier d.d. 1 december 2022 gereageerd op de voornoemde informatie. De moeder stelt zich op het standpunt dat de grootmoeder met de door haar overgelegde bankinformatie niet heeft aangetoond dat het contact zo structureel en zo frequent is geweest dat er een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen is ontstaan. Volgens de moeder heeft de grootmoeder rond de zwangerschap/geboorte van [naam dochter] ( [geboortemaand] 2016) een week bij de moeder verbleven. De betalingen in juni 2021 in [plaats 2] zijn volgens de moeder gedaan in de periode dat zij was opgenomen en de grootmoeder zonder toestemming de kinderen heeft opgehaald en meegenomen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder persisteert in het standpunt dat zij tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2022 naar voren heeft gebracht.
2.4
Bij F9-formulier d.d. 23 december 2022 heeft mr. De Jong het standpunt van de vader van [minderjarige 1] kenbaar gemaakt. Hij is van mening dat de grootmoeder onvoldoende aan haar bewijsopdracht heeft voldaan en dat zij niet heeft aangetoond dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kinderen. Volgens de vader kan de zaak schriftelijk worden afgedaan.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.1
Zoals de rechtbank hiervoor alsmede in haar vorige beschikking reeds heeft benoemd, is voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de grootmoeder vereist dat tussen haar en de minderjarigen een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, welk begrip op één lijn te stellen is met ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het EVRM. Een regelmatig contact zoals dat gebruikelijk is tussen een grootouder en kleinkinderen levert in de praktijk niet voldoende concrete omstandigheden op waaruit een nauwe persoonlijke betrekking kan worden afgeleid en waarop een afgedwongen omgang kan worden gebaseerd. De voor een nauwe persoonlijke betrekking vereiste contacten dienen die van een gebruikelijke relatie tussen grootouder en kleinkinderen te overstijgen.
2.5.2
Op grond van de door de grootmoeder overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat er in de periode van mei 2015 tot mei 2016 op 13 dagen betalingen door de grootmoeder zijn gedaan in de leefomgeving van de kinderen, gevolgd door een eenmalige betaling bij een supermarkt in [plaats 2] in juni 2021. Tevens heeft de grootmoeder in de periode van juni 2019 tot februari 2021 een vijftal bedragen overgemaakt aan de moeder. De laatste betaaltransactie dateert van juni 2021.
De overgelegde gegevens tonen naar het oordeel van de rechtbank niet aan dat de contacten tussen de grootmoeder en de minderjarigen qua frequentie en vorm meer hebben omvat dan het normale contact tussen een grootouder en de kleinkinderen. Niet kan worden vastgesteld zoals door de grootmoeder is gesteld, dat zij gedurende langere periodes danwel met grote regelmaat contact met de kinderen heeft gehad of bijvoorbeeld de kinderen heeft opgevangen op momenten dat de moeder niet beschikbaar voor hen was.
2.5.3
Nu naar het oordeel van de rechtbank op basis van de voorliggende informatie onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en de minderjarigen, zal de rechtbank de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een verdere (inhoudelijke) beoordeling van het verzoek en geen beslissing zal geven over het verzoek van de grootmoeder tot omgang met beide minderjarigen.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.