ECLI:NL:RBZWB:2023:1119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
02-277966-22 + 02-083052-22 + 02-233022-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstallen met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veelpleger die zich schuldig heeft gemaakt aan drie winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H. van Asselt. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 7 februari 2023, waar de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, de vordering tot tenuitvoerlegging behandelde. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen ter waarde van in totaal 359 euro uit verschillende winkels, waaronder Adidas en Albert Heijn.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers. De verdachte heeft een lange geschiedenis van recidive en is geregistreerd als stelselmatige dader. De officier van justitie vorderde de oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, gezien de eerdere straffen en de aanhoudende recidive. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid nam voor haar gedrag en dat er geen vertrouwen was in haar motivatie voor gedragsverandering.

De rechtbank concludeerde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was ter bescherming van de maatschappij en om de verdachte de kans te geven op hulpverlening binnen een ISD-setting. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat deze al ten uitvoer was gelegd. De uitspraak werd gedaan op basis van de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-277966-22 + 02-083052-22 + 02-233022-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Ter Peel
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diverse winkeldiefstallen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte de drie tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1] [2]
Aangezien verdachte ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht die feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zowel afgelegd tijdens de zitting van 7 februari 2023 als afgelegd bij de politie op 28 oktober 2022 (pagina 24 van eindproces-verbaal I);
- de aangifte van [aangever 1] op 27 oktober 2022 (pagina 16 van eindproces-verbaal I);
- de aangifte van [aangever 2] op 27 juni 2022 (pagina 34 van eindproces-verbaal I);
- de aangifte van [aangever 3] op 3 april 2022 (pagina 16 van eindproces-verbaal II).
Daarbij worden de bewijsmiddelen slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-277966-22
1
op 27 oktober 2022 te Roosendaal een Adidas vest (ter waarde van 60 euro), dat aan winkel Adidas, gevestigd op [adres] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
op 27 juni 2022 te Breda een boormachine, merk Makita, ter waarde van 299 euro, die aan Praxis toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02-083052-22
op 3 april 2022 te Roosendaal stevia zoetjes en garnalen (merk Albert Heijn) en een biefstuk en gezichtsreiniger (merk L'óreal) en knoflooksaus (merk Calvé), die aan Albert Heijn, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Eerdere opleggingen van voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden met onder meer hulpverlening en begeleiding alsook kale afstraffingen hebben niet geholpen een verandering in het recidiverende gedrag van verdachte teweeg te brengen. In de relatie die verdachte nu zou hebben, ziet de officier van justitie geen stabiele factor om orde op zaken te krijgen. De door verdachte gevraagde laatste kans om zelf haar leven op orde te krijgen, ziet hij dan ook enkel in de oplegging van de ISD-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Het gaat om drie simpele feiten waarvoor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een heel zwaar middel is wat bovendien een ultimum remedium hoort te zijn. Verzocht wordt om verdachte met een voorwaardelijke ISD-maatregel een laatste kans te geven om haar leven op de rit te krijgen. Het reclasseringstoezicht is immers een tijdlang goed verlopen en inmiddels heeft zij een stabiele relatie en huisvesting waardoor de problemen die er op diverse leefgebieden waren en die voor recidive zorgden, zijn opgelost. Als zij weer beschikt over een geldig identiteitsbewijs, kan zij ook direct aan het werk. Verdachte is bang voor de ISD-maatregel waardoor oplegging in voorwaardelijke vorm een goede externe motivatie voor haar vormt om deze laatste kans ook te grijpen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Door het plegen van deze feiten heeft zij voor schade, hinder en overlast bij de slachtoffers gezorgd. Bovendien maken deze feiten duidelijk dat verdachte weinig respect heeft voor de eigendommen van anderen. Zij heeft hierbij niet stilgestaan en enkel oog gehad voor haar eigen belang. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat uit het strafblad van verdachte van 6 januari 2023 blijkt dat zij veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, met name voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 19 januari 2023 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat er bij verdachte sprake is van verslavingsproblematiek en wellicht ook psychische problematiek. Er is een delictpatroon ten aanzien van het plegen van vermogensdelicten en verdachte staat als stelselmatige dader geregistreerd bij het Zorg- en Veiligheidshuis De Markiezaten te Bergen op Zoom. Ondanks dat verdachte niet over een identiteitsbewijs beschikt, is er vanuit de reclassering en Novadic-Kentron ingezet op hulpverlening met als doel het kunnen krijgen van medicatie en eventueel een ambulante behandeling. Deze pogingen zijn echter gestagneerd omdat verdachte niet meer op afspraken verscheen en zij ondanks de daarvoor geboden kansen geen geldig identiteitsbewijs had geregeld. De voornaamste verandering is dat verdachte een relatie heeft en haar nieuwe partner haar wil ondersteunen waardoor er iets meer stabiliteit kan worden gerealiseerd. Echter, deze relatie heeft tot op heden onvoldoende bijgedragen aan gedragsverandering nu verdachte recidiveerde terwijl zij al samenwoonden. Verder zijn er nog geen beschermende factoren. Hoewel verdachte bang is voor de ISD-maatregel, twijfelt de reclassering aan haar intrinsieke motivatie tot gedragsverandering via een voorwaardelijke ISD-maatregel. Dit omdat er op verschillende manieren een hulpaanbod is gedaan, maar verdachte uiteindelijk haar eigen plan trekt en zich aan de voorwaarden onttrekt. De reclassering schat het recidiverisico en het risico op onttrekking aan voorwaarden dan ook hoog in en ziet enkel mogelijkheid om tot gedragsverandering te komen door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Ter zitting heeft de deskundige het advies gehandhaafd. Zij heeft verder nog naar voren gebracht dat het lastig is om verdachte alternatieven te bieden zonder identiteitsbewijs. Los daarvan is verdachte ook uit beeld verdwenen en was telefonisch contact leggen niet mogelijk. Het is de reclassering bekend dat verdachte tweemaal in detentie heeft gebruikt. De recidivefactoren blijven dan ook aanwezig en de reclassering acht de kans daarom groot dat verdachte zich opnieuw aan voorwaarden zal onttrekken.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen wordt voldaan. Immers voor de door verdachte begane misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl zij in de vijf jaren voorafgaand aan deze misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) voldaan.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte veelvuldig recidiveert. De vele veroordelingen en interventies die reeds hebben plaatsgevonden en die haar hiervan zouden moeten hebben weerhouden, hebben niet voor een gedragsverandering bij haar gezorgd.
De rechtbank ziet dat in ieder geval de verslavingsproblematiek hieraan ten grondslag ligt. Of er ook sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, is door het ontbreken van een onderzoek daarnaar, op dit moment onbekend. De vraag is of er - anders dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel - nog mogelijkheden zijn om het recidivegevaar te beperken. De rechtbank heeft bij de beoordeling van die vraag gezien dat verdachte in eerste instantie wel heeft meegewerkt aan de geboden begeleiding en hulpverlening, maar dat dit vervolgens is gestagneerd. Dat lag niet alleen aan het ontbreken van een identiteitsbewijs maar ook aan het simpelweg niet nakomen van de meldplichtafspraken door verdachte. Telefonisch was verdachte evenmin bereikbaar. Door de rechtbank daarnaar gevraagd, geeft verdachte externaliserende antwoorden die vaker bij verslavingsproblematiek worden gezien. Verdachte neemt zelf geen enkele verantwoordelijkheid voor het niet nakomen van de afspraken met de reclassering en het niet ophalen van een identiteitsbewijs. Dat de relatie van verdachte nu voor een doorbreking van het delictpatroon zou zorgen, ziet de rechtbank niet. Niet alleen is gebleken dat verdachte tijdens deze relatie heeft gerecidiveerd, maar ook dat zij ook nog tijdens detentie verdovende middelen heeft gebruikt. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat een voorwaardelijke ISD-maatregel voldoende motivatie en ondersteuning zou bieden om een gedragsverandering bij verdachte te bereiken.
Die hulp en ondersteuning zijn – als verdachte daarvoor openstaat – wel beschikbaar binnen een ISD-setting. Alles afwegend ziet de rechtbank op dit moment geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en uitermate hinderlijke en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook noodzakelijk. Ter bescherming van de maatschappij en om de uitvoering van de geboden hulp binnen de ISD-maatregel alle kansen te geven, acht de rechtbank het aangewezen om de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar op te leggen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 oktober 2020 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft hij gevorderd dat deze vordering moet worden afgewezen omdat deze straf al ten uitvoer is gelegd. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van 1 oktober 2020 al ten uitvoer is gelegd bij onherroepelijk vonnis van 23 augustus 2021 en ook reeds is geëxecuteerd. Met de officier van justitie en de verdediging is zij dan ook van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-277966-22
feit 1:Diefstal;
feit 2:Diefstal;
02-083052-22
Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2023.
Mrs. Hello en Hoekstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022285270 van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 41, hierna eindproces-verbaal I.
2.Wanneer wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2022084865 van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 28, hierna eindproces-verbaal II.