ECLI:NL:RBZWB:2023:1111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
02/134426-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door stiefvader met minderjarige stiefdochter

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verrichten van seksuele handelingen bij zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten 6 of 7 jaar oud was. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het betasten en likken van de vagina van het slachtoffer, en het door het slachtoffer laten aanraken van zijn penis. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 februari 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van de moeder van het slachtoffer, alsook de verklaringen van het slachtoffer zelf, voldoende steunbewijs bieden voor de beschuldigingen. De verdachte heeft de tenlastelegging ontkend, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 6.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/134426-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag 1] 1988 te [geboorteplaats]
wonende aan [woonadres]
raadsvrouwen mr. J. Appelen, advocaat te Beringen (België) en mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 6 juli 2020 tot 8 september 2021 bij [slachtoffer] , zijn stiefdochter, die toen jonger dan twaalf jaar was, ontuchtige handelingen heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van haar vagina met zijn vinger dan wel dat hij in deze periode ontucht met [slachtoffer] heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Hij baseert zich hiervoor op de aangifte van [moeder slachtoffer] (de moeder van [slachtoffer] ), de verklaring van [broer slachtoffer] en de handgeschreven briefjes van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft twee keer uit zichzelf verteld dat verdachte seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Als steunbewijs wijst de officier van justitie naar de chats tussen [moeder slachtoffer] en verdachte en het bericht dat verdachte aan een vriendin van [moeder slachtoffer] heeft gestuurd. Er komt onvoldoende bewijs uit het dossier naar voren voor het seksueel binnendringen, zodat verdachte van het primair aan hem ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Er kan geen veroordeling volgen op basis van één getuigenverklaring. Er moet steunbewijs uit het dossier naar voren komen. De chatgesprekken kunnen niet als steunbewijs worden gezien nu verdachte hiervoor een alternatieve verklaring heeft gegeven. Het hoofdbewijs, te weten een verklaring van [slachtoffer] , ontbreekt bovendien. Nu er onvoldoende wettig bewijs uit het dossier naar voren komt dient verdachte vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
[moeder slachtoffer] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter [slachtoffer] door verdachte. Zij verklaart dat zij op 8 september 2021 [slachtoffer] aan het douchen was en zag dat [slachtoffer] vermeed om haar vagina te wassen. [slachtoffer] zei ook dat ze het niet fijn vindt daar. [moeder slachtoffer] zei daarop dat niemand daar zomaar aan mag zitten, waarop [slachtoffer] zei dat iemand dat wel heeft gedaan. Toen ze vroeg of iemand anders daar aan had gezeten zei [slachtoffer] : “Ja [verdachte] ”. Op de vraag wat er gebeurd was, legde [slachtoffer] haar vingers op de arm van [moeder slachtoffer] en maakte een op en neer gaande beweging. Toen [moeder slachtoffer] vroeg waar hij dat had gedaan, wees [slachtoffer] naar haar kruis. [slachtoffer] heeft verder gezegd dat het was gebeurd toen zij 6 en 7 was en in bed en buiten. Nadat [moeder slachtoffer] verdachte hiermee confronteerde, appte verdachte [moeder slachtoffer] dat het maar één keer is gebeurd en dat hij dit niet had mogen doen en het nooit meer zal doen. Later appte hij dat het een tweede keer gebeurd is.
Een paar maanden later vertelde [slachtoffer] aan [moeder slachtoffer] dat ze een groter probleem heeft, omdat verdachte haar hand had vastgepakt en op zijn piemel had gelegd en dat hij haar ook had gelikt bij haar vagina. Voorts heeft [slachtoffer] briefjes geschreven waarop staat: ‘hij heeft iets gedaan wat niet mag’, ‘met zijn vinger bij mijn vagina gezeten’, ‘mijn hand bij zijn piemel’, ‘gelikt bij mijn vagina’. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte de stiefvader van [slachtoffer] was toen [slachtoffer] 6 en 7 jaar oud was.
Verdachte heeft de tenlastegelegde seksuele handelingen ontkend. Verdachte heeft verklaard dat het moet gaan om die keer dat hij [slachtoffer] heeft afgedroogd en met de handdoek tussen haar benen is gegaan. Ze had gezegd dat hij daar niet mocht komen. Toen heeft hij de handdoek aan haar gegeven. Ter zitting heeft hij daaraan toegevoegd dat hij ook een keer de vagina van [slachtoffer] heeft bekeken toen ze daar jeuk had.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of voor de aan verdachte tenlastegelegde handelingen voldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Bewijsminimum
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in deze zaak is dit het geval. Dat leidt in de regel en ook in deze zaak tot de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De rechtbank benadrukt dat deze maatstaf omtrent het toereikend zijn van een verklaring dient te worden onderscheiden van de beoordeling of een verklaring betrouwbaar is. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het gaat hierbij niet slechts – kwantitatief – om het aantal bronnen van redengevende bewijsgronden, maar ook om de vraag of de verklaring van het slachtoffer in voldoende mate – kwalitatief – wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid aangifte [moeder slachtoffer]
Voor zover uit het betoog van de verdediging volgt dat de verklaring van [moeder slachtoffer] niet betrouwbaar is nu zij [slachtoffer] wellicht heeft gepusht overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Zoals hierboven reeds is overwogen heeft [slachtoffer] tegen haar verteld over de door verdachte gepleegde seksuele handelingen. Zij heeft dit tot twee keer toe uit zichzelf verteld. Daarbij heeft zij verteld dat verdachte over haar vagina heeft gewreven, haar hand op zijn penis heeft gelegd en dat hij haar vagina heeft gelikt. [moeder slachtoffer] heeft daarover zowel bij het informatieve gesprek als bij haar aangifte consistent en duidelijk verklaard. De rechtbank ziet nergens uit naar voren komen dat [slachtoffer] op wat voor manier dan ook gepusht is door [moeder slachtoffer] . Zij gaat blijkens haar aangifte uiterst voorzichtig te werk als [slachtoffer] verklaart over de seksuele handelingen Verder is de rechtbank van oordeel dat de verklaring authentiek is. Ze schetst geen eenzijdig negatief beeld van verdachte, maar geeft ook aan hoe goed hij voor haar en de kinderen was.. Uit de WhatsApp gesprekken van 8 september 2021 leidt de rechtbank ook af dat er geen enkele aanleiding was om verdachte in een kwaad daglicht te stellen. Immers in de ochtend van die dag hebben verdachte en [moeder slachtoffer] contact op een wijze die niet duidt op een om enige reden verstoorde relatie. Integendeel. Dat geeft de rechtbank de overtuiging dat er geen reden is geweest voor [moeder slachtoffer] om verdachte onterecht te beschuldigen. De rechtbank komt gezien het vorenstaande dan ook tot de conclusie dat dat nergens uit blijkt dat [slachtoffer] is gepusht en dat de verklaring van [moeder slachtoffer] betrouwbaar is en
Betrouwbaarheid briefjes
[slachtoffer] heeft na de gebeurtenissen een knuffel ‘zorgvriendje’ gekregen waar zij briefjes in kon stoppen. Ze kon op deze briefjes haar problemen en zorgen opschrijven. In de knuffel werden vier briefjes aangetroffen door [moeder slachtoffer] , met daarop geschreven: ‘hij heeft iets gedaan wat niet mag’, ‘met zijn vinger bij mijn vagina gezeten’, ‘mijn hand bij zijn piemel’ en ‘gelikt bij mijn vagina’. De rechtbank overweegt dat dit ook spontane verklaringen van [slachtoffer] zijn.
De overige briefjes die later zijn aangetroffen laat de rechtbank buiten beschouwing nu deze door [slachtoffer] zijn geschreven nadat zij is gestart met de therapie. Het is bekend dat herinneringen van slachtoffers beïnvloed kunnen worden door een therapie. Wat [slachtoffer] volgens de verklaringen van [moeder slachtoffer] heeft gezegd nadat de therapie is gestart, wordt daarom ook buiten beschouwing gelaten.
Zowel voor wat [slachtoffer] heeft gezegd tegen haar moeder als de briefjes geldt dat [slachtoffer] zelf de bron is. Het verweer van de verdediging dat alles wat [slachtoffer] heeft gezegd of geschreven niet als bewijs kan dienen omdat er geen studioverhoor is gehouden en dat daarmee het hoofdbewijs ontbreekt, wordt verworpen. De combinatie van wat [slachtoffer] tegen moeder heeft gezegd en de door haar zelf geschreven briefjes vormt voldoende basis voor een verdere beoordeling.
Steunbewijs
Zoals hierboven reeds uiteen gezet blijkt uit de jurisprudentie, wil seksueel misbruik bewezen kunnen worden, dat in een geval als dit sprake moet zijn van steunbewijs. De verklaringen van anderen over wat [slachtoffer] heeft verteld, zijn in beginsel ontoereikend. Zoals vaak het geval is in zaken als deze waren er geen getuigen van de handelingen die door [slachtoffer] worden beschreven. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer] dat verdachte seksuele handelingen bij haar heeft verricht.
WhatsApp-berichten
Op 8 september 2021 vertelde [slachtoffer] dat verdachte seksuele handelingen bij haar had verricht. [moeder slachtoffer] heeft verdachte hiermee geconfronteerd. Op 8 september 2021 om 19.56 uur vraagt [moeder slachtoffer] aan verdachte om haar te bellen. Er volgen dan Whatsapp-gesprekken. Verdachte stuurt onder andere: “Schat da was 1 keer gebeurt en da doe ik nooit meer da was zelfs niet met bedoelingen gebeurt. kweet dak da nie had mogen doen en daar een probleem mee ging krijgen. Heb het dan ook echt nooit meer gedaan. Kwil jou en de kids niet kwijt uit mijn leven. kwil het je echt heel graag uitleggen schat”. Verdachte schrijft verder: “spijt me enorm. Laat aub politie erbuiten dan ga ikzelf wel me laten opnemen. Ben er zelf totaal niet fier op wat ik heb gedaan. Loop al een uur op de brug rond”. [moeder slachtoffer] vraagt wanneer het gebeurd was waarop verdachte reageert: “Hele lange tijd terug voor de vakantie nog”. Aangeefster vraagt wat verdachte wilde uitleggen. Verdachte stuurt hierop: “dat da totaal niet met bedoelingen geweest is die keer heb ik haar wille afdrogen en ja haar schaamstreek ook ma da wou ze niet. En sindsdien heb ik haar altijd zelf laten doen.” [moeder slachtoffer] geeft aan dat het verhaal van verdachte niet strookt met wat ze van [slachtoffer] heeft gehoord. Verdachte geeft nog een keer aan wat er is gebeurd met het afdrogen en stuurt verder als bericht: “en 1 keertje voor we naar zee gingen toen ik bij haar lag heb ik haar even aangeraakt en daar was ik achteraf zelf helemaal kapot van dat ik dat gedaan had. Heb ik me toen en nu nog steeds een slecht gevoel over en besef ma al te goed dat ik dat niet mocht doen. Das echt de waarheid schat”. Hij appt [moeder slachtoffer] ook nog: “Die 2 keer dat gebeurt is was al 2 keer teveel heb dat echt niet wille doen en al zeker niet mogen doen" en “Zoals ik al zei mijn gevoel zegt dat ik het deed om te weten hoe het was, want het wind me al zeker niet op of is niets op seksistisch vlak dat ik het deed”. Voorts laat verdachte in de WhatsApp-gesprekken meerdere malen weten er spijt van te hebben, dat hij zich enorm schaamt en dat hij het niet durfde te zeggen uit schaamte. Hij hoopt dat het niet aan de grote klok wordt gehangen omdat het al zwaar genoeg is voor hem en hij niet in de gevangenis wil belanden. Voorts bevat het dossier een bericht van verdachte op 22 september 2021 aan [vriendin moeder] – een vriendin van [moeder slachtoffer] – waarin verdachte, nadat [vriendin moeder] hem bericht “speel geen slachtoffer smeerlap” aangeeft dat het enorm fout is wat hij gedaan heeft, dat hij half in de grond zit van schaamte en verdriet en dat hij nooit zo geweest is en ook never nooit zo wil zijn.
Conclusie bewijsminimum
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze reacties van verdachte aan het bewijsminimum voldaan. De aangifte van [moeder slachtoffer] en de briefjes geschreven door [slachtoffer] vinden op specifieke punten steun in ander bewijsmateriaal, te weten de WhatsApp-berichten van verdachte. De aangifte van [moeder slachtoffer] staat dus niet op zichzelf, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem seksueel heeft misbruikt door over haar vagina te wrijven, haar hand op zijn penis te leggen en haar vagina te likken. Daar tegenover staat het verhaal van verdachte dat hij niet meer gedaan heeft dan het aanraken van de vagina van [slachtoffer] met een handdoek tijdens het afdrogen en het naar haar vagina kijken toen [slachtoffer] zei dat ze daar jeuk had (dat laatste heeft hij voor het eerst ter zitting verklaard). De rechtbank is van oordeel dat de WhatsApp-berichten van verdachte niet passen bij een persoon die zijn stiefdochter per ongeluk tussen haar benen heeft aangeraakt bij het afdrogen en naar haar vagina heeft gekeken. De WhatsApp-gesprekken passen wel bij de verklaring van [slachtoffer] . Verdachte heeft namelijk specifiek geappt dat hij [slachtoffer] heeft aangeraakt toen hij bij haar lag en dat hij het heeft gedaan omdat hij wilde weten hoe het was. Dat past niet bij zijn lezing van het enkel afdrogen van de vagina en kijken naar de vagina omdat er sprake is van jeuk. Het is bovendien niet aannemelijk dat iemand daarvoor zoveel schaamte en spijt uit als verdachte heeft gedaan in zijn berichten. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door het bericht dat verdachte naar [vriendin moeder] stuurt. Ook dit bericht past bij de verklaring van [slachtoffer] en niet bij de lezing verdachte. Nadat verdachte van [vriendin moeder] een bericht ontvangt dat hij een smeerlap is, spreekt verdachte dat namelijk niet tegen, maar laat hij juist weten dat het enorm fout is wat hij heeft gedaan.
Conclusie
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor het seksueel binnendringen nu [slachtoffer] daar zelf niet over verklaart en er naast de verklaring van [broer slachtoffer] geen steunbewijs uit het dossier naar voren komt. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen verder niet exact vaststellen hoe vaak de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en op welke data, maar wel dat de seksuele handelingen meerdere keren in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 6 juli 2020 tot en met 8 september 2021 te Sprang-Capelle, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2014 (gelet op de omstandigheid dat hij als stiefvader zorgdroeg voor die [moeder slachtoffer] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte
- de vagina van die [moeder slachtoffer] betast/aangeraakt en gelikt en
- de hand van die [moeder slachtoffer] gepakt en op zijn penis gelegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft seksuele handelingen bij zijn stiefdochter [slachtoffer] verricht (die toen 6 of 7 jaar oud was), te weten het betasten en het likken van de vagina en het door [slachtoffer] laten aanraken van de penis van verdachte. Deze handelingen vonden plaats in de woning van zijn inmiddels ex-vriendin, de moeder van [slachtoffer] . Verdachte had al enkele jaren een relatie met de moeder van [slachtoffer] en had een belangrijke rol in de opvoeding van [slachtoffer] en haar [broer slachtoffer] . Juist bij haar stiefvader had [slachtoffer] zich veilig moeten voelen. Verdachte heeft dit gevoel van veiligheid door zijn handelen ernstig aangetast. Ook heeft verdachte het vertrouwen van zijn inmiddels ex-vriendin en [broer slachtoffer] in ernstige mate geschaad. Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijk integriteit van [slachtoffer] . De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Het is algemeen bekend dat kinderen als gevolg van dergelijke handelingen ernstige geestelijke schade kunnen ondervinden. Deze geestelijke schade kan van lange duur zijn omdat seksueel misbruik een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat heeft verdachte er echter niet van weerhouden ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens zijn stiefdochter op deze wijze te misbruiken en daardoor ernstig te beschadigen. Het is niet voor niks dat door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaar uitdrukkelijk wordt beschermd. Minderjarigen dienen beschermd te worden, zowel tegen zichzelf als tegen volwassenen die misbruik van hen willen maken.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring van [moeder slachtoffer] en de stukken bij de vordering tot schadevergoeding is gebleken dat het handelen van verdachte zeer verstrekkende gevolgen voor [slachtoffer] en haar moeder heeft gehad en nog steeds heeft. [slachtoffer] is voor haar problemen onder behandeling en krijgt traumatherapie en dat valt haar zwaar. [slachtoffer] is niet meer het meisje dat ze ooit was, ze heeft flinke slaapproblemen en vooral in de avond heeft ze moeite met inslapen, omdat ze bang is. Overdag is ze vaak boos, huilerig en helemaal niet meer het blije onbezorgde meisje dat ze ooit was. Ook op school gaat het niet goed, omdat ze veel lessen mist. Ook [moeder slachtoffer] heeft ontzettend veel pijn door alles wat er is gebeurd. Verdachte was haar allergrootste liefde. Ze heeft hem opzij moeten zetten om haar dierbaarste bezit te beschermen. Ook zij ondergaat behandelingen om haar trauma’s te verwerken. Het gezin draagt enorm veel pijn, wanhoop en verdriet met zich mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in Nederland in aanraking is geweest. Verder houdt de rechtbank rekening met straffen die normaliter voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank ook in dit geval van oordeel dat gelet op de ernst van het feit een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank weegt hierbij mee dat het slachtoffer het stiefkind van verdachte was en op de momenten dat zij met hem was aan zijn zorg was toevertrouwd. Daarbij komt dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
Schade [slachtoffer]
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is haar schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit te vergoeden.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer] door de bewezenverklaarde feiten in haar persoon is aangetast en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Dat dit voor haar psychisch belastend is geweest en nog steeds is, staat voor de rechtbank vast en is niet weersproken. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat [slachtoffer] aanspraak kan maken op een vergoeding van immateriële schade. Bij de bepaling van de omvang daarvan houdt de rechtbank rekening met alle omstandigheden en daarbij in het bijzonder met de leeftijd van [slachtoffer] en het feit dat zij de stiefdochter was van verdachte. Ook houdt de rechtbank rekening met bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Al met al acht rechtbank een schadevergoeding van € 6.000,- billijk. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 september 2021 nu deze datum het einde van de bewezenverklaarde periode betreft. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de gevorderde immateriële schade. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair aan verdachte tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 6.000,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 6.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
65 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. P. Kooijman, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2023.