ECLI:NL:RBZWB:2023:11

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
02/007378-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en stalking van ex-echtgenote met strafoplegging en schadevergoeding

Op 3 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-echtgenote heeft mishandeld en gestalkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 november 2021 de ex-echtgenote heeft bedreigd met de dood en zich in de periode van 22 augustus 2021 tot en met 5 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan belaging. Daarnaast heeft hij op 21 mei 2021 zijn ex-echtgenote mishandeld door haar met kunststof bloemen met daarin metaal te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de ex-echtgenote en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de benadeelde partij toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/007378-22
vonnis van de meervoudige kamer van 3 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. N. Aydogan-Kütük, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van
20 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. C. de Pagter en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 2 november 2021 [slachtoffer] heeft bedreigd door naar haar dreigende bewoordingen te uiten;
2. zich in de periode van 22 augustus 2021 tot en met 5 januari 2022 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer] ;
3. op 21 mei 2021 [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft mishandeld door haar met kunststof bloemen met daarin metaal te slaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en verzoekt de verdachte dan ook integraal vrij te spreken. Voor wat betreft feit 1 en 3 is er steeds maar één bewijsmiddel (de aangifte van [slachtoffer] ) en geen ander ondersteunend bewijsmiddel. Voor feit 2 geldt dat de juridisch vereiste “stelselmatigheid” niet kan worden bewezen. Dit komt omdat enkel van het telefoonnummer eindigend op [nummer] is vast te stellen dat er door verdachte gebruik van wordt gemaakt. Met dit nummer is slechts een paar keer contact gelegd met [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1 - bedreiging
Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien (te weten: de aangifte van [slachtoffer] , een proces-verbaal bevindingen van de vertaalde app-berichten van haar telefoon, de verklaring van verdachte tijdens de raadkamer d.d. 19 januari 2022 en ter zitting d.d. 20 december 2022), is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 2 november 2021 te Oosterhout [slachtoffer] heeft bedreigd door de ten laste gelegde bewoordingen naar haar te uiten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op voormelde datum schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2 - belaging
De aangifte van [slachtoffer]
De rechtbank is van oordeel dat de gedetailleerde aangifte van [slachtoffer] op essentiële onderdelen wordt ondersteund door diverse verklaringen.
Allereerst de verklaring van haar [moeder] ten aanzien van het (bel)gedrag van verdachte richting [slachtoffer] en haar moeder en het bellen met andere nummers dan het telefoonnummer eindigend op [nummer] .Verder de verklaring van haar [broer] ten aanzien van het belgedrag van verdachte richting [moeder] en de situatie rondom de scheiding van verdachte en [slachtoffer] . Tenslotte de verklaring van haar (oud-)buurvrouw [naam] ten aanzien van het dreigend gedrag van verdachte richting [naam] over de scheiding van verdachte en [slachtoffer] . Een en ander in combinatie met de historische telefoongegevens van [slachtoffer] .
De verklaring van verdachte
Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit en hetgeen door [slachtoffer] , haar moeder, haar broer en de (oud-)buurvrouw van [slachtoffer] hierover is verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen gebruik maakt van het [telefoonnummer] en ontkent dat hij gebruiker is van de andere in het dossier genoemde telefoonnummers en van de afgeschermde telefoonnummers. Hij heeft verklaard dat hij met het door hem gebruikte telefoonnummer veelal contact met [slachtoffer] heeft gehad via WhatsApp en altijd met dit telefoonnummer contact heeft gezocht met [slachtoffer] . Het contact dat er was, betrof veelal contact over en met zijn dochter.
De rechtbank heeft vastgesteld uit de historische gegevens behorende bij het telefoonnummer eindigend op [nummer] , op naam van verdachte, dat hij in de periode van 23 december 2021 tot 5 januari 2022 7 keer contact heeft opgenomen met de moeder van [slachtoffer] , [moeder] . Uit deze gegevens is – anders dan verdachte stelt – niet gebleken van andere contactmomenten met het door verdachte gebruikte telefoonnummer. Ook van het door hem gestelde veelvuldige WhatsApp-verkeer tussen hem en [slachtoffer] (in verband met de zorg voor hun dochter) is niet gebleken, nu dit niet uit het dossier volgt en hij dit anderszins ook niet heeft aangetoond.
De rechtbank concludeert hieruit dat zijn verklaring niet past bij de vastgestelde historische gegevens van het door hem gebruikte telefoonnummer en acht zijn verklaring op dit punt ongeloofwaardig. Ook de verklaring van verdachte dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de onbekende telefoonnummers acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu de moeder van [slachtoffer] meerdere keren de stem van verdachte heeft herkend toen zij door een afgeschermd telefoonnummer werd gebeld.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat aan de verklaring van verdachte geen geloof moet worden gehecht.
Tussenconclusie
Nu aan de verklaring van verdachte geen geloof wordt gehecht, is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van de in het dossier vermelde telefoonnummers en onbekende telefoonnummers en dat hij degene is geweest die telkens contact met [slachtoffer] via deze nummers heeft gezocht.
De rechtbank neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. Van een aantal telefoonnummers is vastgesteld dat dit Lebara Prepaid-nummers betrof. Het is een feit van algemene bekendheid dat in belagingszaken regelmatig dergelijke nummers worden gebruikt door stalkers. Verder is opvallend dat het veelvuldig contact via deze nummers met [slachtoffer] vanaf begin januari 2022, wanneer verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld, is gestopt. Het dossier geeft verder ook geen enkele aanwijzing dat een ander dan verdachte problemen had met [slachtoffer] en haar familie.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging. De rechtbank stelt vast dat het contact na de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging op 2 november 2021 qua intensiteit is toegenomen en bedreigend en intimiderend werd en niet meer valt te scharen onder het (reguliere) contact over de zorg voor de dochter van [slachtoffer] en verdachte. De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode daarom beperken tot 2 november 2021 tot en met 5 januari 2022. Gelet op de aard, de duur, de frequentie en de inhoud was het contact in die periode stelselmatig en heeft verdachte daarmee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 3 - mishandeling
Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien (te weten: de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaring van [getuige] , een proces-verbaal bevindingen over het politieoptreden na de melding en foto’s van het letsel van [slachtoffer] en de bloemen), is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 21 mei 2021 te Oosterhout zijn (toenmalige) echtgenote [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meerdere keren met kunststof bloemen met daarin metaal op de arm en/of hand te slaan. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte haar ook in haar gezicht heeft geslagen, nu daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 2 november 2021 te Oosterhout
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen
"ik accepteer het niet, je hebt geen keuze, als jij er niet bent ben ik er niet, ik vermoord jou, ik vermoord mijzelf of jij moet mij laten vermoorden";
2.
op tijdstippen in de periode van 2 november 2021 tot en met 5 januari 2022 te Oosterhout, althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door meermalen
- ( telefonisch en/of middels WhatsApp-berichten)
contact te zoeken/trachten te zoeken met voornoemde [slachtoffer] en
- met en/of via familie van voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) contact te
zoeken/trachten te zoeken en
- aan en/of via familie en/of buurvrouw bedreigingen te uiten aan het adres van
voornoemde [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en/of
vrees aan te jagen;
3.
op 21 mei 2021 te Oosterhout
zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] meermalen,
met kunststof bloemen met daarin metaal, op de arm en/of hand te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 150 uren. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals in het rapport van de reclassering van 9 december 2022 zijn geadviseerd. De officier van justitie vordert tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in het kader van de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat het leven van verdachte door deze zaak overhoop is gehaald. Doordat hij – door zijn enkelband – zijn woning niet mag betreden, is het voor hem onmogelijk om als ‘doorstromer’ een andere woning toegewezen te krijgen. De enkelband beperkt hem, waardoor hij niet verder kan met zijn leven. Deze omstandigheden maken dat verdachte al genoeg is gestraft. Verder wijst zij erop dat verdachte geen contact meer met [slachtoffer] heeft gezocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige echtgenote [slachtoffer] en daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft hij haar met de dood bedreigd, waarbij hij dreigende en nare bewoordingen naar [slachtoffer] heeft geuit, die bij haar hebben geleid tot gevoelens van angst. Naast het mishandelen en bedreigen van [slachtoffer] , heeft hij haar in een periode van ruim twee maanden telefonisch en middels WhatsApp-berichten gestalkt.
Niet alleen [slachtoffer] , maar ook haar familieleden en zelfs haar toenmalige buurvrouw zijn door verdachte benaderd. Dit alles om maar in contact te komen met [slachtoffer] . Hoewel [slachtoffer] herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij geen contact met verdachte wilde, is hij blijven proberen om contact te leggen. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van meerdere telefoonnummers.
Door zijn handelen heeft hij in ernstige mate stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Uit haar aangifte en slachtofferverklaring blijkt dat de gedragingen van verdachte gevoelens van onveiligheid, angst en onrust hebben veroorzaakt.
Het gaat om ernstige feiten waarvoor bestraffing moet volgen.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 3 juni 2022 blijkt dat hij eerder, in 2013, is veroordeeld voor huiselijk geweld. Gebleken is dat hij dit feit eveneens heeft gepleegd jegens [slachtoffer] . De rechtbank acht het dan ook zeer kwalijk dat verdachte wederom huiselijk geweld pleegt en de aan hem destijds opgelegde straf hem er niet van heeft weerhouden opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 9 december 2022. De reclassering heeft geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en heeft geadviseerd bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod (zonder elektronische monitoring), op te leggen. Daarnaast heeft zij geadviseerd het reclasseringstoezicht op te leggen. Zij heeft geen aanleiding gezien om te adviseren tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat op 21 mei 2021 niets anders is voorgevallen dan dat [slachtoffer] angstig was en dat zij daarom is weggegaan, dat hij haar niet heeft gestalkt en dat hij haar op 2 november 2021 niet heeft bedreigd. Verder stelt hij dat al hetgeen door anderen is verklaard onjuist is en dat gesprekken, die via WhatsApp zijn gevoerd, onjuist zijn vertaald of in het grotere verband van het gesprek moeten worden gezien.
Bij de antwoorden van verdachte ter zitting is verder opvallend dat hij vaak pas na herhaaldelijk aandringen van de voorzitter antwoord geeft op een heel concrete vraag en zijn antwoord vrijwel steeds begint met een uitgebreid verhaal over iets anders. Blijkbaar wil verdachte vasthouden aan een verhaal dat hij als waarheid naar voren wil brengen, namelijk dat de contacten tussen hem en [slachtoffer] niet de reikwijdte hadden die door haar en anderen wordt verteld en dat van haar kant heel lang de behoefte heeft bestaan om contact met hem te houden en ook dat zij erover twijfelde of zij de relatie wilde beëindigen. Het dossier bevat volgens verdachte de beleving van [slachtoffer] die anders is dan die van hem.
In het licht van het in het dossier aanwezige bewijs is deze houding van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onbegrijpelijk, maar ook zorgwekkend.
Gezien deze houding valt voor de rechtbank niet goed in te schatten of verdachte hetgeen er is voorgevallen achter zich kan laten, een veroordeling kan accepteren en daarmee of confrontaties tussen verdachte en [slachtoffer] in de toekomst achterwege zullen blijven. In dat licht bezien acht de rechtbank een forse voorwaardelijke straf -met hieraan in ieder geval gekoppeld een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod- passend.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank is er bij de oplegging van deze taakstraf vanuit gegaan dat verdachte gedurende 60 dagen in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast is zij van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is met een proeftijd van 3 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De voorwaardelijke straf maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet gelet op het hiervoor genoemde advies van de reclassering en het verhandelde ter zitting aanleiding om aan de voorwaardelijke straf de geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen, in die zin dat de rechtbank ten aanzien van het contactverbod begrijpt dat dit ook inhoudt een verbod op het contact met zijn [dochter verdachte] , tenzij anders in de omgangsregeling is of wordt bepaald. Ten aanzien van het locatieverbod ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat dit verbod geldt voor de omgeving van de straat waar [slachtoffer] woonachtig is. De afbakening van deze omgeving zal aan dit vonnis worden gehecht. Er is geen noodzaak meer voor de inzet van elektronische monitoring.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding het reclasseringstoezicht aan de voorwaardelijke straf te koppelen.
De rechtbank acht – gelet op de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld – een proeftijd van 3 jaar nodig. Hierdoor wordt verdachte er voor lange tijd aan herinnerd dat hij geen (soortgelijke) strafbare feiten mag plegen. Met inachtneming hiervan en hetgeen hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 23.975,00, bestaande uit
€ 22.475,00 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding aan immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 5 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat (de omvang van de schade) onvoldoende is onderbouwd en dat derhalve het verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: belaging;
feit 3: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich na uitnodiging bij Reclassering Nederland meldt op het adres Langendijk 34, 4819 EW te Breda en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dit contactverbod ziet tevens op het hebben of zoeken van contact met de dochter van [dochter verdachte] , tenzij anders in de omgangsregeling is of wordt bepaald;
- dat verdachte zich niet bevindt in het gebied rond de [adres] te Oosterhout waar [slachtoffer] woonachtig is gelegen binnen het [straatnaam 1] en de straten [straatnaam 2] en de [straatnaam 3] , laatstgenoemde straat daaronder begrepen, zoals aangegeven op het aan dit vonnis gehechte kaartje;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 1.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. P. Kooijman en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 januari 2023.
De voorzitter, oudste rechter en griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.