6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige echtgenote [slachtoffer] en daarmee inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Daarnaast heeft hij haar met de dood bedreigd, waarbij hij dreigende en nare bewoordingen naar [slachtoffer] heeft geuit, die bij haar hebben geleid tot gevoelens van angst. Naast het mishandelen en bedreigen van [slachtoffer] , heeft hij haar in een periode van ruim twee maanden telefonisch en middels WhatsApp-berichten gestalkt.
Niet alleen [slachtoffer] , maar ook haar familieleden en zelfs haar toenmalige buurvrouw zijn door verdachte benaderd. Dit alles om maar in contact te komen met [slachtoffer] . Hoewel [slachtoffer] herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij geen contact met verdachte wilde, is hij blijven proberen om contact te leggen. Hij heeft daarbij gebruikgemaakt van meerdere telefoonnummers.
Door zijn handelen heeft hij in ernstige mate stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Uit haar aangifte en slachtofferverklaring blijkt dat de gedragingen van verdachte gevoelens van onveiligheid, angst en onrust hebben veroorzaakt.
Het gaat om ernstige feiten waarvoor bestraffing moet volgen.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 3 juni 2022 blijkt dat hij eerder, in 2013, is veroordeeld voor huiselijk geweld. Gebleken is dat hij dit feit eveneens heeft gepleegd jegens [slachtoffer] . De rechtbank acht het dan ook zeer kwalijk dat verdachte wederom huiselijk geweld pleegt en de aan hem destijds opgelegde straf hem er niet van heeft weerhouden opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 9 december 2022. De reclassering heeft geadviseerd bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en heeft geadviseerd bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod (zonder elektronische monitoring), op te leggen. Daarnaast heeft zij geadviseerd het reclasseringstoezicht op te leggen. Zij heeft geen aanleiding gezien om te adviseren tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat op 21 mei 2021 niets anders is voorgevallen dan dat [slachtoffer] angstig was en dat zij daarom is weggegaan, dat hij haar niet heeft gestalkt en dat hij haar op 2 november 2021 niet heeft bedreigd. Verder stelt hij dat al hetgeen door anderen is verklaard onjuist is en dat gesprekken, die via WhatsApp zijn gevoerd, onjuist zijn vertaald of in het grotere verband van het gesprek moeten worden gezien.
Bij de antwoorden van verdachte ter zitting is verder opvallend dat hij vaak pas na herhaaldelijk aandringen van de voorzitter antwoord geeft op een heel concrete vraag en zijn antwoord vrijwel steeds begint met een uitgebreid verhaal over iets anders. Blijkbaar wil verdachte vasthouden aan een verhaal dat hij als waarheid naar voren wil brengen, namelijk dat de contacten tussen hem en [slachtoffer] niet de reikwijdte hadden die door haar en anderen wordt verteld en dat van haar kant heel lang de behoefte heeft bestaan om contact met hem te houden en ook dat zij erover twijfelde of zij de relatie wilde beëindigen. Het dossier bevat volgens verdachte de beleving van [slachtoffer] die anders is dan die van hem.
In het licht van het in het dossier aanwezige bewijs is deze houding van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onbegrijpelijk, maar ook zorgwekkend.
Gezien deze houding valt voor de rechtbank niet goed in te schatten of verdachte hetgeen er is voorgevallen achter zich kan laten, een veroordeling kan accepteren en daarmee of confrontaties tussen verdachte en [slachtoffer] in de toekomst achterwege zullen blijven. In dat licht bezien acht de rechtbank een forse voorwaardelijke straf -met hieraan in ieder geval gekoppeld een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod- passend.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 uren moet worden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank is er bij de oplegging van deze taakstraf vanuit gegaan dat verdachte gedurende 60 dagen in voorarrest heeft gezeten. Daarnaast is zij van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden is met een proeftijd van 3 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De voorwaardelijke straf maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet gelet op het hiervoor genoemde advies van de reclassering en het verhandelde ter zitting aanleiding om aan de voorwaardelijke straf de geadviseerde bijzondere voorwaarden te koppelen, in die zin dat de rechtbank ten aanzien van het contactverbod begrijpt dat dit ook inhoudt een verbod op het contact met zijn [dochter verdachte] , tenzij anders in de omgangsregeling is of wordt bepaald. Ten aanzien van het locatieverbod ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat dit verbod geldt voor de omgeving van de straat waar [slachtoffer] woonachtig is. De afbakening van deze omgeving zal aan dit vonnis worden gehecht. Er is geen noodzaak meer voor de inzet van elektronische monitoring.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding het reclasseringstoezicht aan de voorwaardelijke straf te koppelen.
De rechtbank acht – gelet op de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld – een proeftijd van 3 jaar nodig. Hierdoor wordt verdachte er voor lange tijd aan herinnerd dat hij geen (soortgelijke) strafbare feiten mag plegen. Met inachtneming hiervan en hetgeen hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.