ECLI:NL:RBZWB:2023:1091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1059 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de voorzieningenrechter

Op 16 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming, dat zijn aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had afgewezen. De verzoeker had de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege kon blijven. De verzoeker had in zijn verzoekschrift en in een aanvullende brief zijn financiële situatie uiteengezet, waarbij hij aangaf momenteel geen inkomsten te hebben en dat zijn grootste kostenpost de zorgverzekering was. Hij had bankafschriften overgelegd ter onderbouwing van zijn financiële noodsituatie.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen, waarbij de spoedeisendheid een belangrijke rol speelt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in een situatie verkeerde die een spoedeisende maatregel vereiste. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1059 VOG VV

uitspraak van 16 februari 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. P. van der Meer,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 december 2022 (bestreden besluit) van de minister inzake de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring omtrent het gedrag (VOG). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. Met de brief van 8 februari 2023 heeft de griffier aan verzoeker gevraagd om zijn spoedeisend belang toe te lichten. Aan verzoeker is onder andere verzocht om een overzicht te geven van zijn financiële situatie waaruit blijkt van zijn inkomsten en vaste lasten.
3. Verzoeker heeft in zijn brief van 10 februari 2023 gesteld momenteel geen inkomsten te hebben. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van een financiële noodsituatie heeft hij bankafschriften van zijn privé en zakelijke rekening overgelegd. Daarbij heeft hij gewezen op zijn doorlopende zakelijke kosten, waarvan hij al een overzicht had overgelegd bij zijn verzoekschrift. Verder heeft verzoeker gesteld dat hij niet (tijdelijk) ander werk kan verrichten omdat hij geen andere werkervaring en geen startkwalificatie heeft.
4. Uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften blijkt dat hij maar een paar vaste lasten heeft en dat de grootste kostenpost zijn zorgverzekering is. Verzoeker krijgt echter ook een zorgtoeslag, zo blijkt uit de afschriften.
De zakelijke kosten bestaan volgens productie 3 bij het verzoekschrift, uit een bedrijfspolis en aansprakelijkheidsverzekering met een totaalbedrag van € 52,72. Daarnaast blijkt uit de zakelijke bankrekening nog van telefoonkosten (in januari € 61,68).
Uit het voorgaande volgt dat de vaste lasten van verzoeker erg laag zijn. Het saldo op de ondernemingsrekening bedroeg op 31 januari 2023 nog € 5.472,49. Gelet op dit saldo kan aangenomen worden dat verzoeker nog geruime tijd zijn vaste lasten kan voldoen.
5. Verzoekers stelling dat hij niet gekwalificeerd is voor ander werk, wat daar ook van zij, maakt niet dat er alleen om die reden een spoedeisend belang aangenomen kan worden.
6. Gelet op wat hiervoor overwogen is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een oordeel over het bestreden besluit. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 16 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.