Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van Kragtbouw
- de brief van mr. Ten Kate van 27 december 2022 met producties 1 tot en met 5
- het e-mailbericht van de Rabobank van 9 januari 2023
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 januari 2023
- de pleitnotities van mr. Ten Kate
- de pleitnota van mr. De Jager.
2.De feiten
In het Tracébesluit is het ter onteigening aangewezen gedeelte van de eigendom van Kragtbouw bestemd tot talud, landschap en natuur. Ter plaatse van de haven van Kragtbouw is de realisatie van onder meer het talud voorzien. Als gevolg daarvan zal de haven volledig worden gedempt.
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 1 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;
- het overgrote deel van haar gronden die in de onteigening zijn betrokken, is bestemd voor landschap en natuur en is niet nodig voor de verbreding van de A27 als zodanig;
- het is voor Kragtbouw onduidelijk wat er op haar grond wordt gerealiseerd. Daarmee is onduidelijk waarom de onteigening noodzakelijk is;
- voor zover de grond wordt gebruikt om een talud te realiseren bestaat daarvoor geen bouwkundige noodzaak. Er bestaan alternatieven voor het beoogde talud, bijvoorbeeld het plaatsen van een damwand, die met minder ruimtebeslag zijn te realiseren, zodat de haven (deels) behouden kan blijven.
“
Ad 12.1
3.Het geschil
I. vervroegd uitspreekt de onteigening ten name van de Staat en ten algemenen nutte van de in het lichaam van de dagvaarding nader aangeduide percelen;
II. het bedrag van (het voorschot op) de schadeloosstelling bepaalt;
III. indien het aanbod niet wordt aanvaard, de bij beschikking (geregistreerd onder zaak-/rekestnummer: C/02/397215/HA RK 22/97) benoemde deskundigen opdraagt de schadeloosstelling te begroten.
De Staat heeft getracht om met Kragtbouw in der minne tot overeenstemming te komen over de overdracht van de ter onteigening aangewezen onroerende zaken. Hij heeft aan Kragtbouw ter zake van schadeloosstelling laatstelijk een bedrag van € 444.500,00 aangeboden, dat door Kragtbouw niet is aanvaard. De Staat handhaaft dit aanbod.
Kragtbouw stelt zich op het standpunt dat een noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat de onteigening van haar percelen niet nodig of urgent is. Zij voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan:
a. de Kroon heeft zich in het KB bij de beoordeling van de bezwaren van Kragtbouw met betrekking tot het ontbreken van urgentie en noodzaak bediend van een standaardoverweging die in dit geval niet kan worden gebruikt;
b. het is onduidelijk wat er op het te onteigenen deel van de grond van Kragtbouw gaat gebeuren;
c. de Staat maakt misbruik van zijn bevoegdheid tot onteigening;
e. er bestaan alternatieven voor het uit te voeren werk die minder ruimte vragen.
4.De beoordeling
“Ingevolge het TB worden de volgende generieke maatregelen gerealiseerd:
“k. de 4 grote rivierkruisingen (Houtensebrug, Hagesteinbrug, Merwedebrug en Keizersveerbrug) zijn oriëntatiepunten op de route en vanuit de omgeving. In de nieuwe situatie ligt de nadruk meer op de optimale beleving van het markante moment van de rivierkruising ondersteund door het alignement van de weg. Vanuit de omgeving blijven de bruggen duidelijk zichtbaar door hun ligging, maat en schaal;”.
Volgens Kragtbouw is overigens niet te vinden wat er gaat gebeuren rond de insteekhaven van Kragtbouw. Als het gaat om het realiseren van “een optimale beleving van het markante moment van de rivierkruising ondersteund door het alignement van de weg” is dat onvoldoende voor onteigening, aldus Kragtbouw.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende duidelijkheid bestaat over het werk dat op het onteigende zal worden gerealiseerd. Het bezwaar van Kragtbouw wordt gepasseerd.
De Staat voert aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 26 augustus 2020 reeds heeft overwogen dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de haven te dempen ten behoeve van de realisatie van een nieuw talud, dat de natuurcompensatie samenhangt met de realisatie van het talud, en dat dus met de realisatie van het talud de noodzaak voor natuurcompensatie is gegeven, hetgeen door Kragtbouw als zodanig niet is bestreden.
De Staat betwist voorts dat onteigening van de grond waarop geen talud is bedacht niet mogelijk is op basis van titel IIa Ow. Volgens de Staat kan blijkens de tekst van artikel 72a Ow een onteigening op basis van titel IIa strekken tot de aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een Tracébesluit als bedoeld in artikel 9 lid 1 Tracéwet. In artikel 10 sub a en b Tracéwet is bepaald dat een Tracébesluit ten minste bevat een beschrijving van de te treffen maatregelen, de inpassing van die maatregelen en een beschrijving van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken, beperken of compenseren van de nadelige gevolgen van de uitvoering van het werk, voor zover die voorzieningen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het werk. De Staat stelt dat door de afdeling is geoordeeld dat de natuurcompensatie ter plaatse van de insteekhaven aan dit criterium voldoet. Dat kan in de onteigeningsprocedure daarom niet meer ter discussie staan, aldus de Staat.
Ten aanzien van het verweer van Kragtbouw dat titel IIa Ow (deels) niet kan dienen als grondslag voor onderhavige onteigening, schaart de rechtbank zich achter het standpunt van de Staat en neemt dit als haar oordeel over.
Voor zover Kragtbouw betoogt dat de Afdeling in haar uitspraak alleen is ingegaan op ‘natuurcompensatie’ en niet op de vraag wat de functie van het landschapselement is, beschouwt de rechtbank dit als een planologisch verweer.
De Afdeling heeft in het door Kragtbouw aangevoerde op dit punt geen grond gezien voor het oordeel dat er bij afweging van belangen voor de gekozen planuitvoering aan het door Kragtbouw gestelde belang een groter gewicht had moeten worden toegekend. Daarmee staat de planologische grondslag vast en ligt dit verweer thans niet meer ter toetsing voor.
4.5.Met betrekking tot de schadeloosstelling heeft de Staat aangeboden aan Kragtbouw een bedrag van € 444.500,00 te voldoen.
Kragtbouw vindt het aangeboden bedrag van de schadeloosstelling te laag.
Zij betwist de gevorderde veroordeling tot betaling door haar. Het is volgens Kragtbouw de Staat die moet worden veroordeeld tot betaling. Kragtbouw heeft eveneens de gevorderde proceskostenveroordeling weersproken.
De gevorderde contractuele rente op basis van de door de Rabobank met Kragtbouw gesloten financieringsovereenkomsten kan als door Kragtbouw onweersproken worden toegewezen vanaf 1 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening, voor zover deze nog openstaat. De beslissing op de vordering van de Rabobank voor zover deze ziet op provisie en/of kosten zal worden aangehouden, nu deze vordering vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. De Rabobank zal in de gelegenheid worden gesteld een nadere specificatie over te leggen.
De rechtbank ziet geen grond te bepalen dat de Staat en/of Kragtbouw eerdergenoemd bedrag hoofdelijk moeten voldoen. De Rabobank heeft daarvoor ook geen grondslag gesteld.
5.5. De beslissing
- grondplannummer [nummer 1] : een deel van 1 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Dussen [sectie] [kadastraal nr. 1] , totaal groot 2.930 m², kadastraal omschreven als “Water”;