ECLI:NL:RBZWB:2023:1069

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van Baanbrekers om haar een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand toe te kennen. Eiseres heeft zich op 19 maart 2021 gemeld bij Baanbrekers voor een bijstandsuitkering, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van onduidelijkheid over haar woon- en verblijfplaats. De rechtbank heeft op 18 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en een vertegenwoordiger van Baanbrekers aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar woon- en verblijfplaats, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiseres heeft verklaard op verschillende adressen te verblijven, maar kon geen concrete informatie geven over haar feitelijke verblijfplaats. De rechtbank benadrukt dat het op de aanvrager rust om de nodige inlichtingen te verschaffen, en dat de vage verklaringen van eiseres niet voldoen aan deze verplichting.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, maar ook hier heeft de rechtbank geoordeeld dat Baanbrekers terecht geen bijzondere bijstand heeft toegekend, omdat eiseres niet de benodigde gegevens heeft verstrekt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 15 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5640 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

gemachtigde: mr. M.N.G. Brok,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering haar een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet toe te kennen.
Op 19 maart 2021 heeft eiseres zich gemeld bij Baanbrekers om een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand aan te vragen. Op 29 juni 2021 heeft een rechtmatigheidsgesprek plaatsgevonden met de inkomensconsulent.
Baanbrekers heeft de aanvraag met de besluiten van 30 juni 2021 (primair besluit I) en van 7 juli 2021 (primair besluit II) afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 november 2021 op het bezwaar van eiseres is Baanbrekers bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam bewindvoerder] (bewindvoerder) en namens Baanbrekers [naam vertegenwoordiger] .

Beoordeling door de rechtbank

1
. Betalingsonmacht griffierecht.
Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht voor het griffierecht.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft de griffier dit verzoek op basis van de door eiseres aangeleverde financiële gegevens voorlopig toegewezen. Ter zitting heeft de rechtbank beslist dat eiseres niet in staat is om het griffierecht te betalen en daarom voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding daarvan. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om haar in verband met betalingsonmacht te ontheffen van betaling van griffierecht toe.

2. Aanvraag uitkering levensonderhoud.

2.1.
De rechtbank beoordeelt hier of Baanbrekers terecht per 19 maart 2021 een bijstandsuitkering heeft geweigerd op de grond dat het recht op uitkering niet is vast te stellen vanwege een onduidelijke woonsituatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de periode in geding loopt van 19 maart 2021 (melding) tot en met 30 juni 2021 (datum primair besluit I).
Met betrekking tot de woonsituatie in deze periode overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 40 van de Participatiewet bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woont. Voor het antwoord op de vraag waar iemand woont is bepalend de plaats waar hij werkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. Daarbij is niet doorslaggevend op welk adres iemand in de Basisregistratie personen (Brp) staat ingeschreven. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient naar vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1044, te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een juiste toepassing van de Participatiewet is het van essentieel belang dat er duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende.
In het geval van een aanvraag om een bijstandsuitkering ligt het op de weg van de aanvrager om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats. Voldoet de aanvrager niet aan zijn verplichting daarover de nodige inlichtingen te verschaffen, dan is dat een grond voor afwijzing van de aanvraag, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
De bewijslast ligt in dit geval dus op eiseres. Sinds 17 januari 2019 staat eiseres in de Brp ingeschreven op het adres [adres] 58 in [plaatsnaam 1] .
Eiseres heeft aangevoerd dat zij op 17 januari 2019 noodgedwongen is verhuisd naar het adres [adres] 58 in [plaatsnaam 1] , waar zij is ingetrokken bij haar toenmalige partner [naam partner] . Destijds had zij geen inkomen en werd zij door [naam partner] onderhouden. Afgesproken was dat eiseres zou verhuizen op het moment dat zij dat kon betalen. Eiseres stelt dat op 19 maart 2021 de relatie met [naam partner] is verbroken en dat hij toen niet meer bereid was om haar te onderhouden. Eiseres stelt dat zij daarom op 19 maart 2021 zich heeft gemeld bij Baanbrekers voor het aanvragen van een bijstandsuitkering.
De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat Baanbrekers zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar woon- en verblijfplaats. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Eiseres stelt dat zij tijdens het gesprek op 29 juni 2021 diverse locaties heeft genoemd waar zij (regelmatig) verblijft, bijvoorbeeld: “Bij mijn zus in [plaatsnaam 2] , een keer bij een oude buurvrouw en een keer bij een collega”. Verder ook: “In de [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 4] in [plaatsnaam 1] . Daar slapen er ook veel in de auto”. En: “Achter de [naam bedrijf] heb je parkeerplaatsen en daar slapen veel Poolse mensen”. Eiseres stelt dat zij daarmee voldoende concrete plaatsen heeft genoemd waar zij blijft slapen en dus aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Dat zij dat niet van dag tot dag kan aangeven doet daar volgens haar niet aan af. Zij kan immers niet vooruit plannen waar zij kan slapen. Eiseres stelt dat zij, nu zij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft maar wel een briefadres, niet behoort tot de groep adreslozen maar valt onder het bepaalde in artikel 40, eerste lid, eerste volzin van de Participatiewet. Haar briefadres heeft volgens eiseres te gelden als woonadres, op grond waarvan zij in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering.
De rechtbank overweegt dat, nu eiseres een briefadres in de gemeente [plaatsnaam 1] heeft, zij moet aantonen waar zij feitelijk verblijft en waar het centrum van haar maatschappelijk leven zich bevindt. Dat is immers, anders dan zij stelt, niet op het briefadres. De rechtbank stelt vast dat eiseres vage verklaringen heeft afgelegd over waar zij verblijft en waar haar eigendommen liggen. Eiseres heeft alleen straten/wijken genoemd zonder duidelijk te maken waar zij precies heeft verbleven en dat is onvoldoende om te voldoen aan de inlichtingenplicht. Eiseres heeft ook verklaard dat zij niet kon aangeven waar zij elke nacht heeft geslapen. Zelfs het adres van haar zus in [plaatsnaam 2] , dat overigens niet tot het gebied van uitvoeringsorganisatie Baanbrekers behoort, kon eiseres niet precies aangeven. Evenmin kon zij aangeven waar zij de komende week zou gaan slapen. De door Baanbrekers ter beschikking gestelde formulieren waarop eiseres per nacht moet aangeven waar zij slaapt, heeft eiseres niet ingevuld. Evenmin heeft eiseres gebruik gemaakt van de door Baanbrekers op de hoorzitting gegeven gelegenheid om een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt wanneer zij het adres van [naam partner] heeft verlaten. De rechtbank overweegt ten slotte dat Baanbrekers alle correspondentie met eiseres via de bewindvoerder heeft gezonden en niet verplicht is uit eigen beweging contact op te nemen met de bewindvoerder.
De beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat Baanbrekers moet meewegen dat zij door toedoen van Baanbrekers de woning van [naam partner] moest verlaten en niet op zoek kon gaan naar andere woonruimte. Uit de stukken en de toelichting van Baanbrekers ter zitting blijkt dat op 19 maart 2021 een meldingsgesprek heeft plaatsgevonden waarin eiseres heeft verklaard dat zij op wisselende adressen verbleef. Omdat destijds al onduidelijk was waar eiseres verbleef, kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat eiseres, indien zij een aanvraag had kunnen indienen, recht op een bijstandsuitkering zou hebben gehad. Eiseres moet immers controleerbare gegevens verstrekken over haar feitelijke verblijfplaats. Bovendien had, indien was komen vast te staan dat zij nog bij [naam partner] verbleef, nader onderzoek moeten plaatsvinden naar een eventuele gezamenlijke huishouding met hem. Dat eiseres in een moeilijke situatie verkeerde staat niet ter discussie, maar dit zet de inlichtingenplicht over haar woonsituatie niet opzij.
De beroepsgrond slaagt niet.
3.
Aanvraag bijzondere bijstand.
Eiseres heeft verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 november 2020 voor een bedrag van € 150,44 per maand en vanaf 1 januari 2021 voor een bedrag van € 154,88 per maand, alsmede de eigen bijdrage toevoeging van € 152,- (voor de onderhavige procedure).
Vaststaat dat de kosten zijn gemaakt en noodzakelijk zijn. De vraag is vervolgens of de kosten kunnen worden betaald uit het inkomen van eiseres.
3.1.
Aanvraag bijzondere bijstand (van 1 november 2020 tot 19 maart 2021).
Baanbrekers heeft per e-mailbericht bij eiseres (financiële) informatie over [naam partner] opgevraagd, waaronder bewijsstukken van zijn inkomsten vanaf 1 augustus 2020 en bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen en internetrekeningen vanaf 1 augustus 2020 tot en met heden. Tevens heeft Baanbrekers eiseres meegedeeld dat zij geen besluit over haar aanvraag kunnen nemen omdat er nog gegevens ontbreken.
Eiseres heeft op dit emailbericht gereageerd dat zij niks van hem weet en alleen is.
Baanbrekers stelt dat eiseres onvoldoende gegevens heeft ingeleverd om het recht op bijzondere bijstand voor 19 maart 2021 (periode van 1 november 2020 tot 19 maart 2021) te beoordelen omdat ook gegevens over haar ex-partner daarbij relevant zijn. In deze periode voerde eiseres met [naam partner] een gezamenlijke huishouding, op grond waarvan het inkomen van [naam partner] relevant is voor de beoordeling
.
Eiseres stelt dat Baanbrekers ten aanzien van de aanvraag om bijzondere bijstand ten onrechte gegevens van [naam partner] heeft gevraagd. Bovendien wil [naam partner] geen gegevens verstrekken zodat eiseres daarover niet kan beschikken.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet bestrijdt dat zij in de periode waarover het hier gaat een gezamenlijke huishouding voerde met [naam partner] op het adres [adres] 58 in [plaatsnaam 1] . Dat betekent dat bij de beoordeling of recht bestaat op bijzondere bijstand, ook zijn financiële gegevens van belang zijn. Baanbrekers heeft terecht (via de bewindvoerder) om deze gegevens verzocht. Eiseres heeft de gevraagde gegevens niet ingeleverd. Dat [naam partner] daar niet aan mee wil werken is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres komt. Baanbrekers heeft terecht geen bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van bewindvoering in deze periode.
3.2.
Aanvraag bijzondere bijstand na 19 maart 2021.
De rechtbank begrijpt het standpunt van Baanbrekers aldus dat, nu eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over haar feitelijke verblijfplaats, het recht op bijzondere bijstand per 19 maart 2021 evenmin kan worden vastgesteld omdat onder meer niet kan worden uitgesloten dat eiseres verblijft buiten de regio waarvoor Baanbrekers de uitvoeringsorganisatie is. Wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd is al besproken onder overweging 2.3. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat Baanbrekers terecht geen bijzondere bijstand heeft toegekend voor de kosten van bewindvoering vanaf 19 maart 2021 alsmede voor de eigen bijdrage toevoeging omdat het recht wegens schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep zal ongegrond verklaard worden.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 februari 2023 gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan Baanbrekers op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 35 van de Participatiewet is bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Op grond van artikel 53a, tweede lid, van de Participatiewet is Baanbrekers bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand.
Burgerlijk Wetboek
Op grond van artikel 1:10, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.