ECLI:NL:RBZWB:2023:1051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1371 EN 22_1372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor woningverbouwing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2023, worden de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De vergunninghouder had een aanvraag ingediend voor het verbouwen van een woning aan de [adres] 96, wat onder meer een zes meter hoge aanbouw en een verbindingsgang met glazen puien omvatte. Eisers, die aanliggende percelen bezitten, maakten bezwaar tegen de vergunning, omdat zij vreesden voor aantasting van hun privacy en een vermindering van zonlicht.

De rechtbank oordeelt dat het college de vergunning terecht heeft verleend, maar voegt wel extra voorwaarden toe aan de vergunning. De rechtbank stelt vast dat de afstand van de verbindingsgang tot de perceelgrens voldoende is en dat de bouwplannen niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, mits de ramen van de dakkapel in mat glas worden uitgevoerd en vergrendeld zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het college bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de terughoudende toetsing door de rechter. De rechtbank concludeert dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers, maar dat er wel rekening moet worden gehouden met de privacy van de omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1371 WABO en 22/1372 WABO
uitspraak van 14 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

1.[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres sub 1;

2. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] ,te [plaatsnaam] , eisers sub 2
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] , vergunninghouder.

1.Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het verbouwen van de woning aan de [adres] 96 te [plaatsnaam] .
1.2
Met het bestreden besluit van 25 januari 2022 op het bezwaar van eisers heeft het college de verlening van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.3
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder deelgenomen.

2.Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 11 juli 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning aan de [adres] 96 te [plaatsnaam] . Het bouwplan voorziet – voor zover hier van belang - in een zes meter hoge aanbouw aan de achterzijde van de woning. De aanbouw is door middel van een 5,50 meter hoge verbindingsgang over twee verdiepingen met de woning verbonden.
De verbindingsgang heeft op beide verdiepingen glazen puien die gericht zijn op de percelen van eisers aan de [adres] 94 en 92. Daarnaast komt er in de aanbouw een dakkapel met zes ramen die ook uitzicht bieden op de percelen van eisers.
2.2
Bij het primaire besluit van 10 september 2021 heeft het college de gevraagde vergunning verleend met toepassing van artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (het Bor). Met deze bepaling kan van het bestemmingsplan worden afgeweken ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. In dit geval heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor het overschrijden van de toegelaten maximale goothoogte. Die maximale goothoogte is verhoogd van 4 meter naar 5,50 meter.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Eiseres sub 1 woont op het adres [adres] 94 en eisers sub 2 wonen op het adres [adres] 92.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Daarbij is de motivering aangevuld omdat inmiddels door het college was onderkend dat de aanbouw aan de zijde van het pand [adres] 98 een plat dak heeft met een goothoogte van 6 meter.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of dat het college terecht de omgevingsvergunning aan vergunninghouders heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
3.3
Het perceel [adres] 96 is gelegen in het bestemmingsplan ‘Woongebieden’ met de bestemming “Wonen-Woningen”. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met voormeld bestemmingsplan, omdat de verbindingsgang een plat dak heeft waardoor de goothoogte 5,50 meter bedraagt.
3.4
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend dient te toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter zich dient te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de omgevingsvergunning te verlenen.
Grootte aanbouw
3.5
Eisers voeren aan dat de oppervlakte van de aanbouw groter is dan het bestemmingsplan toelaat waardoor ze minder zonlicht op hun perceel krijgen.
3.6
Het college betwist dit en stelt dat de oppervlakte van de aanbouw op een afstand van 12,5 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw ongeveer 50 m² bedraagt. Gelet op de wijze van meten zoals neergelegd in de planregels worden de dakoverstekken niet meegerekend. Dit betekent dat er op dit punt geen strijdigheid is met het bestemmingsplan.
3.7
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling door het college van een bouwplan de aanvraag met de daarbij behorende bouwtekeningen leidend is. Hierbij wordt dit bouwplan en niet de feitelijke situatie beoordeeld. Het is de rechtbank niet gebleken dat de door vergunninghouder ingediende bouwtekeningen onjuist of onvolledig zijn.
3.8
In artikel 17.2 van de planregels is bepaald dat binnen het bouwvlak aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij voor twee-aaneen gebouwde woningen geldt dat ten minste een afstand van 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht genomen moet worden. De oppervlakte van aanbouwen en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een perceel kleiner dan 800 m² bedraagt ten hoogste
50 m². Verder bepaalt artikel 17.2, sub d, van de planregels dat de diepte van de (twee-aaneen) woning niet meer mag bedragen dan 12,5 meter.
3.9
De rechtbank stelt vast dat het gehele perceel binnen het bouwvlak ligt en blijkens het renvooi mag de bouwhoogte maximaal 8 meter bedragen en de goothoogte maximaal 4 meter. Op basis van de overgelegde bouwtekening(en) met schaal 1:50 stelt de rechtbank vast dat de oppervlakte van de aanbouw en de verbindingsgang op ongeveer 53 m² komt.
De oppervlakte van het perceel [adres] 96 is in elk geval minder dan de 800 m² die in artikel 17.2 sub h, van de planregels is genoemd. Dat betekent dat maximaal 50 m² aangebouwd mag worden. In artikel 2.8 van de planregels is een voor vergunninghouder gunstiger meetmethode neergelegd. Daarin is bepaald dat oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Met deze wijze van meten blijven de dakoverstekken buiten de bebouwde oppervlakte en blijft de totale aanbouw achter de 12,5 meter van het woonhuis in elk geval binnen de 50 m². De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op dit punt geen sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Privacy
3.1
Eisers voeren aan dat de ramen in de verbindingsgang en in de dakkapel ervoor zorgen dat hun privacy wordt aangetast
3.11
De rechtbank oordeelt als volgt. Het college heeft geen beleid vastgesteld voor toepassing van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor ten aanzien van andere gebouwen dan woningen. Dat betekent dat het college in beginsel medewerking moet verlenen aan deze afwijkingsregeling indien het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de belangen van derden niet zwaarder wegen dan het belang dat de aanvrager van de vergunning heeft bij uitbreiding.
3.12
Volgens de rechtbank heeft het college voldoende oog gehad voor de privacybelangen van eisers. Zo is de afstand van de verbindingsgang tot de zijdelingse perceelgrens van de [adres] 94 3,8 meter. Dat is ruimschoots meer dan de twee meter die op grond van het Burgerlijk Wetboek in acht genomen moet worden. Hoewel de ramen in de verbindingsgang een aantasting van de privacy oplevert, oordeelt de rechtbank dat deze aantasting niet als onevenredig kan worden beschouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat een zekere inbreuk op privacy inherent is aan het wonen in een stedelijke omgeving. Daar komt bij dat vergunninghouder heeft toegezegd dat er voor de ramen in de verbindingsgang lamellen aan de buitenkant geplaatst kunnen worden. Deze kunnen zo geplaatst worden dat alleen naar boven of naar beneden kan worden gekeken.
3.13
Voor wat betreft de ramen in de dakkapel overweegt de rechtbank dat eisers terecht hebben opgemerkt dat uit de bouwtekeningen niet blijkt welke afstand (het glas in) de dakkapel heeft tot de erfgrens. Ter zitting heeft vergunninghouder erkend dat deze afstand minder dan twee meter bedraagt, maar hij heeft aangegeven dat de beglazing wordt uitgevoerd in geëtst (mat) glas. Ook heeft hij aangegeven dat de ramen worden vergrendeld zodat geen sprake kan zijn van inkijk op de percelen van eisers. Gelet hierop vormt de dakkapel geen privaatrechtelijke belemmering. Met oog op de rechtszekerheid zal de rechtbank echter extra voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning inhoudende dat de ramen van de dakkapel worden uitgevoerd in mat glas en dat de ramen worden vergrendeld. In zoverre is het beroep gegrond.
Overig
3.14
Eisers stellen dat de inkijk op hun percelen leidt tot een waardedaling van hun woning. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat, indien eisers vrezen voor een waardedaling van hun woning, zij hiertoe een aanvraag kunnen indienen voor planschadevergoeding.
3.15
Eisers vinden verder dat het college had af moeten zien van het verlenen van de omgevingsvergunning gelet op het risico van precedentwerking. De rechtbank volgt eisers daarin niet. Zoals het college heeft toegelicht is de kans op precedentwerking klein, omdat er in de omgeving geen sprake is van identieke woningen en percelen met aan- en bijgebouwen. Het college beoordeelt iedere aanvraag op zijn eigen merites zodat de vrees van eisers niet gegrond is.

4.Conclusie en gevolgen

4.1
De rechtbank volgt eisers niet in de door hun aangevoerde gronden, met uitzondering van hetgeen in 3.13 is benoemd. Dit betekent dat de beroepen in zoverre gegrond zijn. De rechtbank ziet aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, zelf in de zaak te voorzien en extra voorwaarden aan de omgevingsvergunning te verbinden inhoudende dat de beglazing van de ramen in de dakkapel moet worden uitgevoerd in mat glas en dat de ramen dienen te worden vergrendeld. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
4.2
Nu de beroepen van eisers gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan hen te worden vergoed. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, zoals opgegeven op het ter zitting overgelegde formulier proceskosten, te weten een bedrag van € 12,00. Er zijn geen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt deels het bestreden besluit;;
  • bepaalt zelf voorziend dat aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden toegevoegd: alle ramen van de dakkapel worden uitgevoerd in mat glas en de ramen dienen te worden vergrendeld;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 368,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers sub 2 die bestaan uit reiskosten tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1° met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3° (..).
Artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel
2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komen, voor zover hier van belang,
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;