ECLI:NL:RBZWB:2023:105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 20_8620
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in WIA-zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de vergoeding van proceskosten. De verzoeker had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin werd medegedeeld dat zijn WIA-uitkering niet zou wijzigen, ondanks dat hij meer arbeidsgeschikt was dan voorheen. Na een aantal besluiten van het UWV, waaronder een intrekking van het bestreden besluit, heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank concludeert dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door hem alsnog een IVA-uitkering toe te kennen. De verzoeker heeft kosten gemaakt voor rechtsbijstand, reiskosten en medische expertise, die door de rechtbank zijn toegewezen. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 3.298,37, inclusief het griffierecht dat het UWV verplicht is te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier, M.H.A. de Graaf, en heeft de zaak geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet wijzigt. Wel is vastgesteld dat eiser meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Hij is met ingang van 9 april 2020 voor 70,48% arbeidsongeschikt.
In het besluit van 11 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 7 januari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen gesteld aan het UWV.
In het besluit van 17 februari 2022 heeft het UWV het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat eiser per 9 april 2020 onveranderd 100% arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. De hoogte van eisers WIA-uitkering wijzigt niet. Verzoeker heeft op dit besluit gereageerd.
In het besluit van 1 juli 2022 heeft het UWV besloten de beslissing van 17 februari 2022 te wijzigen, in die zin dat eiser niet alleen 100% arbeidsongeschikt is, maar dat zijn beperkingen duurzaam zijn. Eiser heeft daarom recht op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Het UWV heeft gereageerd op het verzoek om vergoeding van proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop trekt de rechtbank de conclusie dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, door alsnog aan eiser een IVA-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, reiskosten van eiser naar de zitting bij de rechtbank (101 km x € 0,19) en de kosten van een medische expertise (€ 972,50 + € 204,23 BTW = € 1.176,73).
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het besluit van 17 februari 2022 met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). Ook de kosten van de medische expertise inclusief BTW (€ 1.176,73) komen voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten van eiser voor zijn aanwezigheid bij de zitting komen op grond van het Bpb in aanmerking voor vergoeding op basis van he tarief voor openbaar vervoer 2e klas. Deze kosten bedragen 2 x € 14,57 = € 29,14. In totaal heeft eiser dus recht op vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 3.298,37.
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot het UWV moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 3.298,37.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.