ECLI:NL:RBZWB:2023:1042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
02/173294-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na noodweer bij gewelddadige confrontatie

Op 16 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige confrontatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die door twee mannen met stokken en bierflesjes werd aangevallen, zich mocht verdedigen. Tijdens de confrontatie liep de verdachte een hoofdwond op, waarna hij een glasscherf van een bierflesje gebruikte om zich te verdedigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij vreesde voor zijn leven en dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot het geweld dat hij onderging. De rechtbank oordeelde dat de feiten niet strafbaar waren en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De uitspraak kwam na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verklaringen van de betrokken partijen, waarbij de rechtbank de noodweersituatie als doorslaggevend beschouwde. De impact van de gebeurtenissen op de slachtoffers en hun nabestaanden werd ook erkend, maar de rechtbank kon niet tot een veroordeling komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/173294-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
domicilie kiezend te [woonadres]
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1
samen met een ander [slachtoffer 1] heeft gedood dan wel dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd terwijl het geweld de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg heeft gehad dan wel dat hij samen met een ander [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2
samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden dan wel dat hij openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd terwijl het geweld (zwaar lichamelijk) letsel bij [slachtoffer 2] tot gevolg heeft gehad dan wel dat hij samen met een ander [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd van het leven te beroven. Daarbij gaat zij uit van voorwaardelijk opzet. Tevens neemt zij aan dat verdachte met een mes heeft gestoken en niet met een glasscherf. Forensisch onderzoek naar de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van [slachtoffer 2] en de omstandigheid dat op de locatie van het steekincident ( [adres 2] ) geen glasscherven zijn gevonden, zouden daarop wijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten, omdat verdachte niet het vol opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden. Door al zittend te zwaaien met een glasscherf in de richting van de (onder)benen van de aanvallers, heeft verdachte evenmin de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand zou komen te overlijden. Daarbij wordt benadrukt dat verdachte niet met een mes heeft gestoken. Volgens de raadsman dient dan ook vrijspraak te volgen voor de feiten 1 primair en 2 primair.
Omdat niet kan worden aangetoond dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn zoon [zoon verdachte] en zij steeds los van elkaar geweld hebben toegepast, wordt verzocht verdachte ook van de onder de feiten 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging vrij te spreken.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de verklaring van [slachtoffer 2] niet kan worden gebruikt voor het bewijs, nu hij wisselend heeft verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1 en feit 2
Op 19 januari 2021 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het kader van de bijzondere beklagprocedure, zoals bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, het beklag van zowel [benadeelde 2] (de moeder van [slachtoffer 1] ) als dat van aangever [slachtoffer 2] gegrond verklaard en de vervolging van de beklaagden/verdachten [verdachte] en [zoon verdachte] (hierna: [verdachte] en [zoon verdachte] ) bevolen. De officier van justitie heeft daarop de zaken van de verdachten aan de rechtbank voorgelegd. De rechtbank dient daarom thans te beoordelen of zij tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde en de strafbaarheid van de feiten en de verdachten kan concluderen.
Feiten en omstandigheden
Het eerste moment
De rechtbank onderscheidt twee momenten die in deze zaak in het bijzonder van belang zijn.
Het eerste moment heeft plaatsgevonden voor de toenmalige woning van de verdachten gelegen aan de [adres 1] in Tilburg. Daar was onenigheid tussen verdachten en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over bierflesjes ontstaan.
De rechtbank volgt hiervoor de verklaringen die door de verdachten zijn afgelegd, nu deze grotendeels met elkaar overeenkomen en gedetailleerd en consistent zijn. Deze verklaringen worden bovendien op een aantal punten door andere bewijsmiddelen ondersteund.
[zoon verdachte] zag een kapot bierflesje bij de voordeur liggen. Toen hij het flesje met een bezem aan het opruimen was, zag hij de mannen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan komen lopen. Zij hielden flesjes bier vast in hun handen en waren volgens [zoon verdachte] “straalbezopen”. [slachtoffer 2] heeft in zijn eerste verklaring zelf ook aangegeven dat hij kort voor de gebeurtenis tijdens een barbecue zes tot tien flesjes bier had gedronken en heeft verklaard dat hijzelf dronken was en dat dat ook voor [slachtoffer 1] gold. Bovendien is op prints van camerabeelden te zien dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] samen kort daarvoor op de [straatnaam 1] lopen en bierflesjes vasthouden en daaruit drinken.
[zoon verdachte] vader [verdachte] was intussen van zijn werk thuis gekomen en zag nog een ander bierflesje in de plantenbak voor zijn woning liggen. [zoon verdachte] sprak de mannen aan over het kapotte bierflesje voor zijn deur, of dat van hen afkomstig was en of ze het konden opruimen. Daarop gooide één van de mannen een flesje bier kapot voor de voeten van [zoon verdachte] . [zoon verdachte] zei dat de man rustig moest doen. Vervolgens haalde [slachtoffer 1] (de kleinste man) uit naar het gezicht van [verdachte] ; de eerste geweldshandeling. Volgens [verdachte] raakte hij hem daarbij met een vuist in zijn gezicht. Als reactie daarop sloeg [zoon verdachte] [slachtoffer 1] met de bezem op zijn schouder. De bezemsteel brak daarbij. Aansluitend daarop kwam [slachtoffer 2] achter [zoon verdachte] aan en sloeg hem met een bierflesje op zijn rug. Deze handeling past ook bij het letsel dat op de rug van [zoon verdachte] bij het sporenonderzoek is geconstateerd. [zoon verdachte] besloot weg te rennen in de hoop dat de mannen, althans één van hen, achter hem aan zouden komen en op die manier [verdachte] met rust zouden laten. Hij rende de hoek om bij het [straatnaam 2] . Dit is ook gezien door [getuige 1] .
[verdachte] heeft tijdens dit eerste moment kennelijk geen geweldshandeling verricht.
Verdachten hebben verklaard dat de mannen vanaf het eerste contact agressief overkwamen. Deze verklaring wordt ondersteund door de aangifte van [naam] , die kort voor het onderhavige incident zonder aanleiding door één van dezelfde dronken mannen onderuit was geschopt en een kopstoot had gekregen. Ook [slachtoffer 2] verklaart dat [slachtoffer 1] kort daarvoor aan een voorbijganger een kopstoot heeft gegeven en deze een aantal keren heeft geschopt. Deze omstandigheid, ondersteunt de rechtbank in haar oordeel dat de agressie vanaf het begin van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is uitgegaan.
Het tweede moment
Het plan van [zoon verdachte] om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van [verdachte] af te leiden mislukte. Uit de verklaringen van de verdachten en [getuige 1] is af te leiden dat de mannen weliswaar aanvankelijk achter [zoon verdachte] aanliepen – ook gevolgd door [verdachte] ‒ maar dat zij zich op enig moment omkeerden en zich geheel stortten op [verdachte] . [verdachte] heeft aangegeven dat hij eerst werd geschopt, waardoor hij op de grond viel. Dat hij op de grond was gevallen, nadat hij werd aangevallen, wordt bevestigd door [getuige 1] . Terwijl hij op de grond lag, begonnen de mannen met een bierfles en stokken of stukken bezemsteel op [verdachte] in te slaan. De verklaring van [verdachte] hieromtrent vindt niet alleen ondersteuning in de verklaring van [getuige 1] maar ook in de diverse verwondingen die [verdachte] op zijn lichaam heeft opgelopen, waaronder een hoofdwond die blijkens forensisch geneeskundig onderzoek is veroorzaakt door een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een gebroken glas of flesje. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat hij [verdachte] vijf à zes keer hard met een stok had geslagen.
Dit tweede moment heeft zich voorgedaan op de [straatnaam 1] ter hoogte van [huisnummer] .
Op enig ogenblik is de belaging van [verdachte] gestopt en zijn de mannen weggelopen. Volgens [getuige 2] waren beide mannen op dat moment gewond. [getuige 2] zag dat zij op de hoek van de straat gingen zitten. De politie trof hen even later gewond aan op dat kruispunt. [slachtoffer 1] bleek het zwaarst gewond te zijn. Zijn wonden werden dichtgedrukt door een omstander. De verklaring van [getuige 2] en de bevindingen van de politie corresponderen met het aangetroffen bloedspoortraject dat liep vanaf het trottoir voor de voordeur van [adres 2] tot op de hoek van de [straatnaam 1] en het [straatnaam 2] , aldaar eindigend in een bloedpoel. [verdachte] werd door de politie op de [straatnaam 1] met een bloedende V-vormige hoofdwond bij [huisnummer] aangetroffen.
Blijkens de beschikbare medische informatie werden [slachtoffer 1] meerdere steekwonden toegebracht, zoals in de rechterbovenbuik, het linker- en rechterbeen en het schaambeen. [slachtoffer 1] werd meermalen in het ziekenhuis aan deze verwondingen geopereerd. Vanwege het uitvallen van meerdere orgaanfuncties als gevolg van de geweldsinwerking en het forse bloedverlies daardoor, was een dusdanig kritieke toestand ontstaan dat verdere behandeling werd stopgezet en [slachtoffer 1] overleed.
[slachtoffer 2] bleek een scherprandige wond in de buik te hebben opgelopen met een lengte van 20 mm. Het voorwerp dat dit letsel had toegebracht was 5 tot 7 cm naar binnen gestoken. De wond kenmerkte zich door een scherpe V-punt.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande, met name het bloedspoortraject, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de locatie [adres 2] , tijdens het beschreven tweede moment, moeten zijn gestoken.
Door welke persoon en met welk voorwerp is gestoken?
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of [verdachte] en/of [zoon verdachte] de mannen heeft/hebben gestoken en met welk(e) voorwerp(en) is gestoken.
Gebleken is dat het tweede moment zich afspeelde tussen de mannen en [verdachte] . [zoon verdachte] was weggelopen en nog niet teruggekeerd, zoals volgt uit zijn eigen verklaring en de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat hij niet heeft gestoken.
[verdachte] heeft verklaard dat hij, terwijl hij tegen de muur op de grond zat, een scherf van een bierfles die op de grond lag, had gepakt en dat hij daarmee zwaaiende bewegingen maakte in de richting van het been van één van de mannen. om zich te verdedigen tegen de aanval van de mannen waarbij hij met stokken op zijn hoofd werd geslagen. Tevens zegt hij met de glasscherf een snijdende beweging te hebben gemaakt met als gevolg dat hij de andere man in de buikstreek raakte. [getuige 1] heeft geen mes gezien. Op en rond de plaats delict ter hoogte van [adres 2] werd door de politie geen mes aangetroffen, wel – anders dan waar de officier van justitie vanuit gaat - glasscherven van gebroken bierflesjes (volgens verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ).
Door de forensisch geneeskundige bij de GGD is geconcludeerd dat het uiterlijk van de wond op de buik bij [slachtoffer 2] past bij een steekwond, die is toegebracht met een scherp en plat voorwerp. Als voorbeeld wordt een mes genoemd. Maar de gegeven conclusie sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat ook een scherp en plat stuk glas als steekwapen kan hebben gefungeerd.
De buikwond bij [slachtoffer 1] wordt door de forensisch arts eveneens omschreven als een steekwond, maar daarbij wordt gesteld dat geen sluitend antwoord kan worden gegeven op de vraag met welk voorwerp dit letsel is veroorzaakt. De arts stelt dat het onwaarschijnlijk is dat de steekwond is veroorzaakt door één van de door de politie
onderzochteglasscherven – nu deze niet voldoende langwerpig en recht zijn ‒ maar dat dit niet geheel kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft in dit verband in aanmerking genomen dat de scherven die zijn onderzocht volgens de sporenlijst enkel afkomstig lijken te zijn van de locatie [adres 1] , niet van [huisnummer] of van de directe omgeving van [huisnummer] . Het is daarom niet ondenkbaar dat niet alle scherven door de politie zijn verzameld en veiliggesteld, dat er nog andere scherven aanwezig zijn geweest.
De aard van het letsel sluit aldus zeker niet uit dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een glasscherf zijn verwond.
Ook het onderzoek naar de beschadigingen in de kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , sluit niet uit dat deze beschadigingen door een glasscherf zijn gemaakt.
[slachtoffer 2] verklaart als enige over de aanwezigheid van een mes en zijn verklaring vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Daarbij geldt dat zijn verklaring op een aantal, deels essentiële punten, wisselend is. De omstandigheid dat hij destijds dronken was, kan daaraan bijgedragen hebben. Zo heeft hij ook verklaard dat twee oudere mannen bij het voorval betrokken waren, terwijl [zoon verdachte] destijds pas 20 jaar oud was.
De rechtbank volgt daarom het scenario dat door [verdachte] is geschetst, dat aansluit bij de verklaring van [getuige 1] en de bevindingen van de politie.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de (enige) persoon is geweest die zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft gestoken. Voorts gaat de rechtbank er anders dan de officier van justitie van uit dat verdachte met een glasscherf heeft gestoken en niet met een mes.
(Voorwaardelijk) opzet?
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte doelbewust, met vol opzet [slachtoffer 1] heeft gedood en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden. Daarvoor ziet zij geen aanknopingspunten.
Echter, door half liggend/zittend op de grond met een glasscherf in de hand naar boven gericht op korte afstand van zijn belagers, die ook volop in beweging waren, zwaaiende en snijdende bewegingen te maken, heeft verdachte zich wel willens en wetens blootgesteld aan de − naar algemene ervaringsregels − aanmerkelijke kans dat hij de mannen met de scherf zou raken in de benen, de schaam- of buikstreek en ze daarmee zelfs dodelijk zou kunnen verwonden. Deze kans heeft hij welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedood en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden, zoals onder feit 1 primair en feit 2 primair is tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 27 mei 2017 te Tilburg [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen:
- met een glasscherf in de buik(streek) en het been te steken en/of te snijden;
feit 2
op 27 mei 2017 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven
- met een glasscherf in de buik(streek) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit.

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer dan wel noodweerexces.
De officier van justitie gaat daar niet in mee. Primair stelt zij zich op het standpunt dat verdachte de mogelijkheid om te vluchten niet onbenut mocht laten, zodat de vereiste noodzaak tot verdediging ontbreekt. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat verdachte zelf een hernieuwde confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft opgezocht en uitgelokt door ze achterna te rennen en te schreeuwen. Tevens zou verdachte over de wijze van verdedigen een leugenachtige verklaring hebben afgelegd. Zij gaat er daarbij vanuit dat verdachte een mes bij zich droeg en (naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte) dat er geen scherven van bierflessen lagen op de [straatnaam 1] ter hoogte van [huisnummer] . Voorts wordt erop gewezen dat de gekozen verdediging als disproportioneel moet worden aangemerkt.
Noodweerexces is volgens de officier niet aan de orde, nu uit het verweren met een glasscherf geen hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding kan worden afgeleid en verdachte dit ook niet op een andere wijze heeft toegelicht.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer worden gehonoreerd als aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte is geboden voor de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden volgens vaste jurisprudentie mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Uit hetgeen hierboven onder 4.2.3 is overwogen, blijkt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen de mannen met stokken en (een) bierflesje(s) op verdachte gingen inslaan en verdachte door het slaan met een bierflesje een flinke hoofdwond opliep die hevig bloedde. Verdachte mocht zich daartegen verdedigen. Op dat moment vreesde hij immers voor zijn leven. Hij zocht een middel om zich te kunnen verdedigen. Dat was een glasscherf van een flesje bier dat voor hem binnen handbereik lag. Gelet op zijn zittende/liggende houding, de muur achter hem en de mannen voor of naast hem die op hem insloegen, had verdachte op dat moment weinig andere reële mogelijkheden dan zich te verweren met de glasscherf. Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank er niet vanuit dat verdachte een mes had. Anders dan de officier van justitie heeft opgeworpen, gaat de rechtbank er ook vanuit dat weglopen in verdachtes positie geen optie was.
Het door verdachte gekozen middel was onder die omstandigheden dan ook proportioneel, gezien de mate en de middelen van geweld die door de mannen tegen verdachte werden gebruikt. Daarmee is aan de zogenaamde proportionaliteitseis voldaan.
De rechtbank oordeelt dan ook dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt.
In tegenstelling tot de officier van justitie beschouwt de rechtbank de gedraging van verdachte – dat hij na het eerste moment de mannen achterna liep omdat deze richting [zoon verdachte] renden ‒ niet als het opzoeken van de confrontatie met deze mannen. Verdachte heeft aangegeven dat hij toen zijn zoon wilde beschermen en de rechtbank acht dit in het licht van de gegeven omstandigheden en zijn andere (soms belastende) verklaringen geloofwaardig.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de feiten niet strafbaar zijn en dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De feiten hebben op [slachtoffer 2] en de nabestaanden van [slachtoffer 1] een enorme impact gehad. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter zitting zijn voorgedragen is gebleken hoe ingrijpend hun leven nadien is veranderd en hoe schrijnend hun verdriet is. Zij hebben daarnaast lang moeten wachten op deze uitspraak van de rechtbank en hebben daardoor lang in onzekerheid verkeerd. De rechtbank realiseert zich dan ook, dat het voor [slachtoffer 2] en de nabestaanden teleurstellend is nu de rechtbank niet tot een veroordeling van verdachte komt. Dit neemt niet weg dat het overlijden van [slachtoffer 1] en het fysieke en psychische leed van [slachtoffer 2] zeer wordt betreurd.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] (nabestaande, vader van [slachtoffer 1] ) vordert een schadevergoeding van € 20.215,86 voor feit 1.
De benadeelde partij [benadeelde 2] (nabestaande, moeder van [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 49.999,00 voor feit 1.
De benadeelde partij [benadeelde 3] (nabestaande, dochter van [slachtoffer 1] ) vordert een schadevergoeding van € 30.000,00 voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van
45.736,98
voor feit 2.
Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. Er wordt dan ook geen straf of maatregel opgelegd.
De rechtbank zal ingevolge artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te verklaren in de vordering.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart
het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. A. Hello en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2023.
mr. Collombon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.