ECLI:NL:RBZWB:2023:1041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
02/213801-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en beoordeling van schuld in het verkeer

Op 1 april 2022 vond in Middelburg een verkeersongeval plaats waarbij een snorfietser om het leven kwam. De verdachte, een ervaren chauffeur, reed met een bedrijfsauto en sloeg rechtsaf zonder voorrang te verlenen aan de snorfietser. De rechtbank heeft de zaak op 3 februari 2023 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte het veroorzaken van de dood door onvoorzichtig rijgedrag, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. Ondanks dat de verdachte al dertig jaar ervaring had met het rijden in dergelijke voertuigen, was hij zich niet voldoende bewust van de risico's die zijn gedrag met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor roekeloosheid, maar wel voor schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het leed dat de nabestaanden van het slachtoffer was aangedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/213801-22
vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.A. Visser, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met de dood tot gevolg,
subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij acht daarbij sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair tenlastegelegde. Er is er geen sprake van enigerlei wijze van
handelen dat kwalificeert als onvoorzichtig of roekeloos in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt, gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, vast dat verdachte op 1 april 2022 in Middelburg in de bij het ongeval betrokken bedrijfs/bakauto (hierna: de auto) heeft gereden. Uit onderzoek aan het voertuig en de verklaring van verdachte blijkt dat het zicht in de auto zeer beperkt was. Door de constructie van de auto, bestaande uit een dichte cabine, en het gebrek aan dodehoekspiegels was verdachte voor het zicht tijdens het afslaan afhankelijk van zijn buitenspiegels. De spiegelafstelling van de auto functioneerde echter niet naar behoren, waardoor de rechterbuitenspiegel niet op de juiste wijze was af te stellen voor een goed zicht vanaf de bestuurderszitplaats. Verdachte is vervolgens toch rechtsaf geslagen, zonder zicht te hebben op het fietspad dat hij daarbij kruiste. Hij heeft daarbij geen voorrang verleend aan een snorfietser, waardoor hij met de door hem bestuurde auto in botsing is gekomen met die snorfietser, die daardoor is komen te overlijden.
In artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wordt het veroorzaken van de dood of (zwaar) lichamelijk letsel van een ander in het verkeer verboden. Het vereist een zogenoemd tweeledig causaal verband. Enerzijds moet er een causaal verband zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Anderzijds moet er een causaal verband zijn tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer. Dat laatste staat vast. Het eerstgenoemde causale verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval ziet op het schuldvereiste in de relatie tussen het gedrag en het verkeersongeval. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW valt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder die is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin, hoe ernstig ook die gevolgen kunnen zijn. Van schuld is sprake indien de verdachte zich roekeloos, dan wel in zeer of in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggegebruikers en de verkeersveiligheid volledig heeft veronachtzaamd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte roekeloos in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld en wordt hij hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van zeer of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende.
Omdat verdachte al dertig jaar met auto’s, zoals waarin hij ten tijde van het ongeval reed, rijdt en ook met deze auto 20.000 à 30.000 kilometer heeft gereden, kan worden vastgesteld dat het rijden met dergelijke auto’s een wezenlijk onderdeel van het werk van verdachte vormt en hij een ervaren chauffeur was in deze auto. Verdachte wordt geacht de kenmerken van de auto bij het rijden te kennen en hij moest dus weten op welke momenten hij extra voorzichtig moest zijn. Verdachte wist ook van de gebreken van de auto met betrekking tot het zicht en de afstelling van de buitenspiegels. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er binnen het bedrijf waar hij werkt al eerder aandacht was gevraagd voor het slechte zicht in deze auto en er vervolgens toch met deze auto door werd gereden. Hiernaast is verdachte ook bekend in het betreffende gebied en wist hij hoe de verkeerssituatie ter plaatse was. Hij beschouwt de plek van het ongeval als een gevaarlijk punt voor fietsers. Van verdachte had dan ook verwacht mogen worden dat hij extra voorzichtigheid en oplettendheid had betracht, gezien de vastgestelde situatie waarin hij zeer beperkt zicht had.
Raadpleging van de openbare bron Google Maps levert op dat de afstand tussen de rotonde Kleverkerkseweg/Nieuwe Kleverkerkseweg en de afslag op de Kleverkerkseweg naar de Siloweg in Middelburg een afstand van 550 meter is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de snorfiets ongeveer 25 meter na de rotonde al inhaalde en daardoor werd verrast door het feit dat de snorfiets op het moment van afslaan bij de Siloweg naast hem op het fietspad reed. Op 8 april 2022 verklaarde verdachte bij de politie echter dat hij halverwege (de rechtbank begrijpt: halverwege het stuk tussen de rotonde en de afslag die verdachte nam) alleen een vrouw op een fiets zag. Toen zag hij dat het hetzelfde meisje op de snorfiets was die op de rotonde had gereden, die eigenlijk nooit daar al kon zijn met haar snorfiets. De rechtbank gaat uit van deze door verdachte bij de politie afgelegde verklaring. Deze verklaring is kort na het verkeersongeval door verdachte afgelegd en is ook gedetailleerd, aangezien verdachte daarin beschrijft dat hij in eerste instantie dacht dat degene op het fietspad een vrouw op een fiets was en zich vervolgens realiseerde dat het hetzelfde meisje op de snorfiets was die hij net op de rotonde voorrang had verleend. Deze verklaring past ook beter in de situatie waarin de snorfiets zich gelijktijdig met de auto van verdachte bij de afslag naar de Siloweg bevond. De rechtbank gaat dan ook uit van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij de snorfiets halverwege het stuk tussen de rotonde en de afslag die verdachte nam, inhaalde en zich toen realiseerde dat de snorfiets stevig doorreed.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gegeven de omstandigheden, zich er niet voldoende van vergewist dat het fietspad vrij was voordat hij afsloeg en heeft hij vervolgens geen voorrang verleend aan de snorfietser die op het fietspad reed. Als bestuurder van een motorrijtuig moet altijd rekening worden gehouden met onverwacht snel verkeer. Dat gold des te meer voor verdachte, die zich enkele honderden meters voor hij de afslag nam, realiseerde dat zich op het fietspad een snel rijdende snorfiets bevond. Het zicht vanuit de auto waarin verdachte reed, was zeer beperkt. Tijdens het afslaan was zicht op het fietspad zelfs onmogelijk, door de dichte cabine, de rechter buitenspiegel die verkeerd afgesteld stond, en het ontbreken van een dodehoekspiegel. Verdachte kon niet zien wat zich op het fietspad bevond en is toch naar rechts afgeslagen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de positie van de auto en de wijze waarop deze de Siloweg in is gereden, zoals is weergegeven op de afbeeldingen in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek, klopt met hoe dat in werkelijkheid was. Gelet op deze afbeeldingen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een haaksere bocht de Siloweg in had kunnen sturen. Er was namelijk nog ruimte tussen de rijbaan en het fietspad van de Kleverskerkseweg. Door haakser in te sturen, zou verdachte eerder zicht op het fietspad hebben verkregen en had de bestuurder van de snorfiets meer tijd en ruimte gehad om op de stuurbeweging van verdachte te anticiperen. Verdachte had ook even kunnen stoppen alvorens de Siloweg in te draaien. Verder blijkt uit het onderzoek dat er vanaf de bestuurderszitplaats meer zicht op het naastgelegen fietspad bestaat als er naar voren wordt gebogen in de richting van het stuur. Ook dit heeft verdachte niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kon en behoorde verdachte te voorzien dat zijn gedrag tot een ongeval kon leiden. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Hij is echter zonder enig zicht op het fietspad afgeslagen, terwijl hij wist dat op het fietspad een snorfiets reed die stevig door reed. Het gedrag van verdachte wijkt daarmee substantieel af van het gedrag van een voorzichtig verkeersdeelnemer en het wordt door de rechtbank aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zodat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 april 2022 te Middelburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfs/bakauto), daarmede rijdende over de weg, de Kleverskerkseweg (in
kruising met de Siloweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend, in onvoldoende mate op het (rechts) naast hem, verdachte, gelegen (verplichte) fietspad gekeken en gelet of dit (verplichte) fietspad vrij was van overige verkeersdeelnemers (fietsen/snorfietsen) en bij het afslaan naar rechts, geen voorrang verleend aan een snorfietser, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde motorrijtuig (bedrijfs/bakauto) in botsing is gekomen met een snorfietser, door welk
verkeersongeval een ander, te weten [slachtoffer] werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat een geldboete en een voorwaardelijke rijontzegging tot de
mogelijkheden zouden kunnen behoren. Een onvoorwaardelijke rijontzegging en een voorwaardelijke gevangenisstraf zijn niet geïndiceerd uit het oogpunt van redelijke straftoerekening.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 1 april 2022 een ongeval veroorzaakt door met een auto af te slaan van de weg waarop hij reed, waarbij hij een fietspad kruiste en geen voorrang verleende aan de snorfiets die op dat fietspad reed. De bestuurder van de snorfiets, [slachtoffer] , is vervolgens tegen de auto aangereden en is ten gevolge van dit ongeval later in het ziekenhuis overleden. Verdachte heeft zonder enig zicht hierop te hebben het fietspad gekruist, terwijl hij wist dat [slachtoffer] op haar snorfiets over dat fietspad reed. Verdachte heeft daarmee zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag vertoond. Het leed dat hij hiermee bij de nabestaanden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt, is zeer ingrijpend en onherstelbaar. Uit de slachtofferverklaring die namens het gezin van [slachtoffer] ter zitting is voorgedragen, kwam naar voren dat zij met haar 18 jaar in de bloei van haar leven was en het goed voor elkaar had. Het verlies van [slachtoffer] doet bij de nabestaanden nog elke dag heel veel pijn.
De rechtbank heeft ter zitting met verbazing kennis genomen van het feit dat binnen het bedrijf waar verdachte werkzaam is, sinds het ongeval van 1 april 2022 nog steeds van de betreffende auto, met alle constructiebeperkingen die daarbij horen, gebruik wordt gemaakt. Blijkbaar wordt nog steeds met de betreffende auto rondgereden zonder dat het ongeval heeft geleid tot aanpassing en verbetering of vervanging van de auto Sterker nog, verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij veiligheidshulpmiddelen, zoals een dodehoek spiegel, vaak in het dashboard kastje aantreft wanneer collega’s een bedrijfsauto hebben gebruikt. Een dergelijk gebrek aan veiligheidsbesef en urgentie geeft de rechtbank reden tot zorg omtrent de algehele houding binnen het bedrijf en de opvatting over verkeersveiligheid.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op de binnen de rechtspraak geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting met betrekking tot overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit zijn uitgangspunten voor de rechtbank om tot strafoplegging te komen. Voor een zaak met een mate van schuld zoals in deze zaak is bewezenverklaard en met de dood als gevolg geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van zes maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twee jaar. De rechtbank ziet echter in de persoon van verdachte reden om in deze zaak niet over te gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft zich meewerkend opgesteld en is zich zeer bewust van het leed dat hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Hij heeft hiervoor ter zitting ook spijt betuigd aan de nabestaanden van [slachtoffer] , wat op de rechtbank oprecht is overgekomen.
De rechtbank zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, om de ernst van het feit te benadrukken.
Daarnaast acht zij in deze zaak de maximale taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden. De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, tevens een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen moet volgen voor de duur van twee jaar.
De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele straf, in welke vorm of mate dan ook, voor de nabestaanden het gemis van [slachtoffer] zal kunnen wegnemen. Daarin schiet het strafrecht tekort, net zoals ook de uitoefening van het spreekrecht ter zitting, hoe indrukwekkend ook, feitelijk onvoldoende recht doet aan het verdriet en leed dat door haar dierbaren wordt ervaren en aan wat [slachtoffer] voor hen betekende. Met inachtneming van deze beperkingen acht de rechtbank voornoemde strafoplegging passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 (twee) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2023.
Mr. Skalonjic en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.