4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt, gelet op de bewijsmiddelen in de bijlage, vast dat verdachte op 1 april 2022 in Middelburg in de bij het ongeval betrokken bedrijfs/bakauto (hierna: de auto) heeft gereden. Uit onderzoek aan het voertuig en de verklaring van verdachte blijkt dat het zicht in de auto zeer beperkt was. Door de constructie van de auto, bestaande uit een dichte cabine, en het gebrek aan dodehoekspiegels was verdachte voor het zicht tijdens het afslaan afhankelijk van zijn buitenspiegels. De spiegelafstelling van de auto functioneerde echter niet naar behoren, waardoor de rechterbuitenspiegel niet op de juiste wijze was af te stellen voor een goed zicht vanaf de bestuurderszitplaats. Verdachte is vervolgens toch rechtsaf geslagen, zonder zicht te hebben op het fietspad dat hij daarbij kruiste. Hij heeft daarbij geen voorrang verleend aan een snorfietser, waardoor hij met de door hem bestuurde auto in botsing is gekomen met die snorfietser, die daardoor is komen te overlijden.
In artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wordt het veroorzaken van de dood of (zwaar) lichamelijk letsel van een ander in het verkeer verboden. Het vereist een zogenoemd tweeledig causaal verband. Enerzijds moet er een causaal verband zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Anderzijds moet er een causaal verband zijn tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer. Dat laatste staat vast. Het eerstgenoemde causale verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval ziet op het schuldvereiste in de relatie tussen het gedrag en het verkeersongeval. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW valt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder die is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin, hoe ernstig ook die gevolgen kunnen zijn. Van schuld is sprake indien de verdachte zich roekeloos, dan wel in zeer of in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggegebruikers en de verkeersveiligheid volledig heeft veronachtzaamd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte roekeloos in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld en wordt hij hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van zeer of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende.
Omdat verdachte al dertig jaar met auto’s, zoals waarin hij ten tijde van het ongeval reed, rijdt en ook met deze auto 20.000 à 30.000 kilometer heeft gereden, kan worden vastgesteld dat het rijden met dergelijke auto’s een wezenlijk onderdeel van het werk van verdachte vormt en hij een ervaren chauffeur was in deze auto. Verdachte wordt geacht de kenmerken van de auto bij het rijden te kennen en hij moest dus weten op welke momenten hij extra voorzichtig moest zijn. Verdachte wist ook van de gebreken van de auto met betrekking tot het zicht en de afstelling van de buitenspiegels. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat er binnen het bedrijf waar hij werkt al eerder aandacht was gevraagd voor het slechte zicht in deze auto en er vervolgens toch met deze auto door werd gereden. Hiernaast is verdachte ook bekend in het betreffende gebied en wist hij hoe de verkeerssituatie ter plaatse was. Hij beschouwt de plek van het ongeval als een gevaarlijk punt voor fietsers. Van verdachte had dan ook verwacht mogen worden dat hij extra voorzichtigheid en oplettendheid had betracht, gezien de vastgestelde situatie waarin hij zeer beperkt zicht had.
Raadpleging van de openbare bron Google Maps levert op dat de afstand tussen de rotonde Kleverkerkseweg/Nieuwe Kleverkerkseweg en de afslag op de Kleverkerkseweg naar de Siloweg in Middelburg een afstand van 550 meter is. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de snorfiets ongeveer 25 meter na de rotonde al inhaalde en daardoor werd verrast door het feit dat de snorfiets op het moment van afslaan bij de Siloweg naast hem op het fietspad reed. Op 8 april 2022 verklaarde verdachte bij de politie echter dat hij halverwege (de rechtbank begrijpt: halverwege het stuk tussen de rotonde en de afslag die verdachte nam) alleen een vrouw op een fiets zag. Toen zag hij dat het hetzelfde meisje op de snorfiets was die op de rotonde had gereden, die eigenlijk nooit daar al kon zijn met haar snorfiets. De rechtbank gaat uit van deze door verdachte bij de politie afgelegde verklaring. Deze verklaring is kort na het verkeersongeval door verdachte afgelegd en is ook gedetailleerd, aangezien verdachte daarin beschrijft dat hij in eerste instantie dacht dat degene op het fietspad een vrouw op een fiets was en zich vervolgens realiseerde dat het hetzelfde meisje op de snorfiets was die hij net op de rotonde voorrang had verleend. Deze verklaring past ook beter in de situatie waarin de snorfiets zich gelijktijdig met de auto van verdachte bij de afslag naar de Siloweg bevond. De rechtbank gaat dan ook uit van de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij de snorfiets halverwege het stuk tussen de rotonde en de afslag die verdachte nam, inhaalde en zich toen realiseerde dat de snorfiets stevig doorreed.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gegeven de omstandigheden, zich er niet voldoende van vergewist dat het fietspad vrij was voordat hij afsloeg en heeft hij vervolgens geen voorrang verleend aan de snorfietser die op het fietspad reed. Als bestuurder van een motorrijtuig moet altijd rekening worden gehouden met onverwacht snel verkeer. Dat gold des te meer voor verdachte, die zich enkele honderden meters voor hij de afslag nam, realiseerde dat zich op het fietspad een snel rijdende snorfiets bevond. Het zicht vanuit de auto waarin verdachte reed, was zeer beperkt. Tijdens het afslaan was zicht op het fietspad zelfs onmogelijk, door de dichte cabine, de rechter buitenspiegel die verkeerd afgesteld stond, en het ontbreken van een dodehoekspiegel. Verdachte kon niet zien wat zich op het fietspad bevond en is toch naar rechts afgeslagen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de positie van de auto en de wijze waarop deze de Siloweg in is gereden, zoals is weergegeven op de afbeeldingen in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek, klopt met hoe dat in werkelijkheid was. Gelet op deze afbeeldingen stelt de rechtbank vast dat verdachte met een haaksere bocht de Siloweg in had kunnen sturen. Er was namelijk nog ruimte tussen de rijbaan en het fietspad van de Kleverskerkseweg. Door haakser in te sturen, zou verdachte eerder zicht op het fietspad hebben verkregen en had de bestuurder van de snorfiets meer tijd en ruimte gehad om op de stuurbeweging van verdachte te anticiperen. Verdachte had ook even kunnen stoppen alvorens de Siloweg in te draaien. Verder blijkt uit het onderzoek dat er vanaf de bestuurderszitplaats meer zicht op het naastgelegen fietspad bestaat als er naar voren wordt gebogen in de richting van het stuur. Ook dit heeft verdachte niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kon en behoorde verdachte te voorzien dat zijn gedrag tot een ongeval kon leiden. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Hij is echter zonder enig zicht op het fietspad afgeslagen, terwijl hij wist dat op het fietspad een snorfiets reed die stevig door reed. Het gedrag van verdachte wijkt daarmee substantieel af van het gedrag van een voorzichtig verkeersdeelnemer en het wordt door de rechtbank aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend gedrag.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zodat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.