ECLI:NL:RBZWB:2023:1039

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
02-184749-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige onder zorgtoezicht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2023, stond de verdachte terecht voor het plegen van ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 11/12 augustus 2020 te Tholen ontuchtige handelingen heeft gepleegd door met zijn geslachtsdeel over het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] te wrijven. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van de slachtoffers, die in een kindvriendelijke studio zijn gehoord. De rechtbank vond de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar, terwijl er twijfels bestonden over de verklaring van [slachtoffer 2]. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder seksueel binnendringen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-184749-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1978, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
-feit 1: bij iemand beneden de 12 jaar seksueel is binnengedrongen;
-feit 2 en 3: bij een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Zij acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de studioverhoren betrouwbaar. [slachtoffer 1] heeft tegen haar vader, moeder en zus hetzelfde verteld als in de studioverhoren. Ook [slachtoffer 2] wijkt in het studioverhoor niet af van hetgeen zij eerder heeft verteld. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden verder ondersteund door de aangifte van de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die vertelt dat verdachte die betreffende avond de gelegenheid heeft gehad om met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] alleen te zijn en dat de gebeurtenissen op hetzelfde moment bij dezelfde gelegenheid hebben plaatsgevonden. Dit alles maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. Het scenario dat verdachte ter zitting schetst, namelijk dat de kinderen liever niet bij moeder wilden verblijven en dat dat wellicht een reden is geweest voor de meisjes om zo te verklaren, vindt geen ondersteuning in het dossier en is niet aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Primair is betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar zijn.
[slachtoffer 1] heeft tegen haar [nichtje slachtoffers] als eerste verklaard wat er met haar gebeurd was. [slachtoffer 2] zou daar even later bij zijn gekomen en iets gehoord hebben. [slachtoffer 2] vertelde later dat er met haar ‘hetzelfde zou zijn gebeurd’ als met [slachtoffer 1] , maar kan niet zeggen wat [slachtoffer 1] heeft verklaard. Volgens de inhoud van het dossier is er niet precies hetzelfde gebeurd met beide kinderen. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [nichtje slachtoffers] hebben met elkaar gesproken over hetgeen zou zijn voorgevallen, voordat zij de volwassenen hebben ingelicht. Vervolgens hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in elkaars bijzijn hun verhaal gedaan tegenover de volwassenen. Een bepaalde mate van beïnvloeding is niet uit te sluiten, hetgeen de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen aantast. Ook zitten in de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen inconsistenties die de betrouwbaarheid ervan aantasten.
Subsidiair is betoogd dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Er is onvoldoende steunbewijs, ook niet in de vorm van schakelbewijs. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn geen getuige geweest van de aangegeven ontuchtige handelingen die verdachte zou hebben gepleegd bij de ander en de modus operandi is bij beide meisjes anders. Er zijn ook geen overige concrete feiten en omstandigheden die voldoende steun bieden.
Meer subsidiair is er onvoldoende overtuigend bewijs. Verdachte dient vrijgesproken te worden.
Verdachte heeft aangegeven dat de meisjes niet meer bij hun moeder wilden verblijven en dat dat wellicht reden is geweest om te zeggen dat hij de tenlastegelegde handelingen had verricht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Chronologie van de gebeurtenissen
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de aangifte van de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de bewuste avond van dinsdag 11 op woensdag 12 augustus 2020 stelt de rechtbank vast dat verdachte die nacht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sterren heeft gekeken (de hierna genoemde “sterrennacht”). [slachtoffer 1] lag die avond in het bed van haar moeder omdat het te warm was op haar kamer. De moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lag op de bank omdat ze in die nacht met zijn allen naar de vallende sterren zouden kijken. Op enig moment na het sterren kijken is de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met [slachtoffer 1] naar bed gegaan en bleef verdachte alleen met [slachtoffer 2] beneden.
[slachtoffer 1] heeft kort na deze avond aan haar [nichtje slachtoffers] verteld dat verdachte tijdens de sterrennacht op haar was gaan zitten en met zijn penis over haar heen had gewreven toen ze in bed lag. Haar zusje [slachtoffer 2] kwam later bij het gesprek tussen [nichtje slachtoffers] en [slachtoffer 1] en hoorde een deel van het verhaal. [slachtoffer 2] zei toen dat er met haar hetzelfde was gebeurd toen zij alleen met verdachte beneden was.
[slachtoffer 2] verbleef hierna bij haar vader en stiefmoeder in huis en is op 23 augustus 2020 naar haar stiefmoeder gegaan en heeft tegen haar stiefmoeder verteld dat verdachte aan haar vagina had gezeten. De stiefmoeder van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft haar partner (de vader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ) gebeld. Vader was toen aan het wandelen met [slachtoffer 1] . De telefoon stond op luidspreker en terwijl vader in gesprek was met zijn partner, zei [slachtoffer 1] dat er met haar ook iets gebeurd was. Toen vader ophing, vertelde [slachtoffer 1] dat ze seksueel benaderd was door [verdachte] . [slachtoffer 1] en haar vader zijn naar huis gegaan waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nogmaals hun verhaal hebben verteld tegen hun vader, hun stiefmoeder en hun moeder. Vervolgens heeft de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] namens beide meisjes aangifte gedaan.
Beide meisjes zijn in een kindervriendelijke studio verhoord.
[slachtoffer 1] heeft in het studioverhoor verteld dat er op meerdere momenten iets is gebeurd. Zij heeft -kortgezegd- verklaard dat er een incident in het bos is geweest waarbij verdachte haar zou hebben gevraagd of zij seks met hem wilde. Zij heeft verklaard over een incident tijdens de sterrennacht waarbij verdachte met zijn penis over haar heen zou hebben gewreven en zij heeft verklaard over een incident na het douchen waarbij verdachte haar vagina en billen zou hebben ingesmeerd met Sudocrem. [slachtoffer 2] heeft -kortgezegd- verklaard over een incident tijdens de sterrennacht waarbij verdachte over haar vagina zou hebben gewreven.
Verdachte heeft deze feiten ontkend. Tijdens de politieverhoren heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter zitting heeft verdachte verklaard.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring dient er dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangeefster. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. [slachtoffer 1] heeft eerst tegen haar [nichtje slachtoffers] verteld dat verdachte over haar heen had gewreven met zijn penis. Niet [slachtoffer 1] , maar haar zusje [slachtoffer 2] , die zich even later bij het gesprek tussen [nichtje slachtoffers] en [slachtoffer 1] voegde, is naar haar stiefmoeder gestapt. [slachtoffer 1] was dus niet degene die als eerste is gaan verklaren tegen een volwassene. Ze heeft ook verklaard dat ze dat niet durfde en dat haar zusje wel naar haar stiefmoeder is gestapt, ook omdat ze die avond weer terug naar hun moeder en verdachte moesten. Juist het feit dat ze niet als eerste is gaan verklaren, maakt haar verklaring des te meer authentiek.
Tijdens de wandeling met haar vader begon [slachtoffer 1] , nadat ze hoorde dat haar stiefmoeder zei dat ze iets had gehoord wat niet door de beugel kon, spontaan te verklaren dat ze seksueel was benaderd door [verdachte] en thuis bevestigde ze haar verklaring nog een keer. Zij heeft verklaard dat ze in haar moeders bed lag en dat haar moeder op de bank lag, dat verdachte bij haar in bed is gekropen en dat hij toen met zijn penis over haar heen heeft gewreven. Op meerdere momenten in het studioverhoor komt zij op deze gebeurtenis terug en zij verklaart hier consistent over. De rechtbank is dan ook van oordeel dat haar verklaring dat verdachte tijdens de sterrennacht met zijn penis over haar lichaam heeft gewreven, betrouwbaar is. Dit onderdeel van de verklaring kan daarmee voor het bewijs worden gebruikt.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank anders voor haar verklaring over het insmeren met Sudocrem (wat onder feit 1 en in het tweede deel van feit 2 is tenlastegelegd). Hoewel er aanwijzingen zijn dat er wellicht een incident is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 1] in de badkamer waarbij Sudocrem zou zijn gebruikt, is het niet duidelijk wanneer dit is gebeurd, in welke context dit zou zijn gebeurd en welke handelingen er precies zijn gepleegd door verdachte. Daarnaast is er ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 1] over het insmeren met Sudocrem mogelijk sprake van beïnvloeding. [slachtoffer 1] heeft in het studioverhoor pas op een heel laat moment, nadat de verbalisant zei: “er was nog iets met handen wrijven door [verdachte] ” verteld over het insmeren met Sudocrem. Ze verklaarde op pagina 67 van het studioverhoor dat verdachte haar ging insmeren, aan haar vagina voelde en helemaal aan het plasgaatje zat. Ook verklaarde ze dat verdachte daarbij helemaal in haar kont ging. Op pagina 70 verklaarde ze dat er ook was gemasseerd bij de vagina en de kont en op pagina 71 verklaarde ze -anders dan eerst- dat verdachte een keer op en een keer in haar onderbroek zat en niet bij haar poepgaatje zat. Ze plaatste dit incident in de sterrennacht, maar heeft dit tijdstip niet genoemd tegen haar stiefmoeder en haar vader. Zij hebben bovendien pas enige tijd nadat [slachtoffer 1] hen had verteld dat [verdachte] met zijn penis over haar lichaam had gewreven iets over dit incident gehoord van [slachtoffer 1] . De vader van [slachtoffer 1] heeft op pagina 141 verklaard dat [slachtoffer 1] hem had gezegd dat ze na het douchen irritatie had aan haar geslachtsdeel, dat ze aan het insmeren was en dat [verdachte] erbij kwam en het potje Sudocrem afpakte en haar alsnog insmeerde. De vader kan niet aangeven wanneer dit zou zijn gebeurd. De stiefmoeder heeft verklaard op pagina 149 dat [slachtoffer 1] tegen haar had gezegd dat verdachte -ondanks dat ze dit niet wilde- haar in was gaan smeren, maar dat toen hij dichter bij het gaatje van haar vagina kwam, [slachtoffer 1] zijn hand heeft weggeslagen en dat het toen stopte. Gelet op deze verschillen in de verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen wat er exact op welk tijdstip is gebeurd en welke vermeende strafbare handelingen verdachte dan exact zou hebben verricht en kan de rechtbank bovendien niet uitsluiten dat sprake is geweest van beïnvloeding.
Van feit 1 dient verdachte dan ook vrijgesproken te worden.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2]
Anders dan bij [slachtoffer 1] , is de verklaring van [slachtoffer 2] niet spontaan tot stand gekomen. [slachtoffer 2] heeft volgens de verklaring van [slachtoffer 1] en haar eigen verklaring eerst gehoord dat er met [slachtoffer 1] iets zou zijn gebeurd toen zij erbij kwam terwijl [slachtoffer 1] met haar [nichtje slachtoffers] aan het praten was. [slachtoffer 2] heeft vervolgens tegen haar stiefmoeder en later tegen haar vader en moeder in bijzijn van [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte ook bij haar aan haar vagina zou hebben gevoeld. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [slachtoffer 2] het verhaal van [slachtoffer 1] heeft opgepikt toen ze met [nichtje slachtoffers] sprak en dat [slachtoffer 2] daar een eigen verhaal van heeft gemaakt. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat [slachtoffer 2] in haar studioverhoor ook diverse malen teruggrijpt op hetgeen ze van en over [slachtoffer 1] heeft gehoord. Gelet hierop heeft de rechtbank twijfel bij de verklaring van [slachtoffer 2] . Deze twijfel dient in het voordeel van verdachte te worden uitgelegd.
Concluderend spreekt de rechtbank verdachte daarom vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Steunbewijs bij feit 2 (het incident tijdens de sterrennacht)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 1] . De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval volgens de verklaring van moeder de gelegenheid heeft gehad om met [slachtoffer 1] alleen in bed te zijn voordat ze sterren zouden gaan kijken, zoals [slachtoffer 1] ook heeft verklaard. Immers, moeder lag op de bank en [slachtoffer 1] lag in haar bed. Verder ziet de rechtbank ondersteuning in het feit dat de vader van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] achteraf gezien al eerder signalen had afgegeven. Op een gegeven moment vroeg [slachtoffer 1] namelijk aan haar vader hoe oud ze moest zijn om weg te gaan bij mama. Op de vraag waarom ze dat vroeg, reageerde [slachtoffer 1] niet. Ook had [slachtoffer 1] een hangertje voor aan haar ketting gehad van verdachte en die had ze op een zeker moment van de ketting afgehaald en ze had gezegd: "Zo, die hoef ik niet meer te zien”. Ook aan moeder heeft [slachtoffer 1] kort voordat ze het vertelde gevraagd wanneer ze bij moeder weg kon.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de kinderen niet meer bij hun moeder wilden wonen en dat dat wellicht reden kan zijn geweest om de verklaringen af te leggen. De rechtbank legt deze verklaring om twee redenen terzijde. Verdachte heeft deze verklaring pas op zitting afgelegd nadat de inhoud van het procesdossier hem bekend was en hij zijn verklaring op deze inhoud kon afstemmen. Ook overigens is uit het dossier op geen enkele wijze naar voren gekomen dat er sprake was van problemen tussen de kinderen en hun moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] voor wat betreft het onderdeel van de bewezenverklaring dat verdachte met zijn geslachtsdeel over het (boven)lichaam van [slachtoffer 1] heeft gewreven. Het overige onder feit 2 tenlastegelegde lijkt te zien op de gebeurtenissen met de Sudocrem, waarvan -zoals hiervoor is overwogen- niet wettig en overtuigend bewezen is dat dit heeft plaatsgevonden. Verdachte zal hiervan dan ook partieel worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2:
op 11/12 augustus 2020 te Tholen ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] -2010, hebbende verdachte met zijn geslachtsdeel over het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] gewreven
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken dient geen straf te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer 1] van tien jaar oud, door met zijn geslachtsdeel over haar (boven)lichaam te wrijven. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Door het plegen van dit feit heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] op ernstige wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ondergaan van ontuchtige handelingen langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer en dat het de normale gezonde seksuele ontwikkeling van een kind kan doorkruisen.
Verdachte was als partner van de moeder van [slachtoffer 1] mede verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding. Met het plegen van de ontuchtige handelingen heeft hij het vertrouwen dat [slachtoffer 1] in hem mocht hebben, ernstig geschaad. Daar komt bij dat de ontucht heeft plaatsgevonden in de woning waar [slachtoffer 1] om de week een hele week woonde en waar zij zich ook veilig moest kunnen voelen. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen lust vooropgesteld.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van drie feiten, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] en het plegen van ontucht met het minderjarige zusje van [slachtoffer 1] .
Nu de rechtbank enkel feit 2 bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren in combinatie met een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een schadevergoeding van
€ 7.559,32voor de
feiten 1 en 2,waarvan een bedrag van € 3.362,54 aan kosten voor rechtsbijstand.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 1.297,79,waarvan € 47,79 aan materiële schade en € 1.250,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank begrijpt dat de immateriële schade niet de in te toekomst nog te verwachten schade omvat. De materiële schade bestaande uit een bedrag aan medische verschotten van € 95,58 is gebaseerd op het verstrekken van informatie voor [slachtoffer 1] en haar zusje [slachtoffer 2] . De helft van dit bedrag ziet op een verslag ten behoeve van [slachtoffer 1] en zal daarom tot dat bedrag, een bedrag van € 47,79 worden toegewezen.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de kosten van rechtsbijstand. Hiertoe
heeft zij primair een bedrag van € 3.362,54 aan advocaatkosten gevorderd; subsidiair heeft zij verzocht de proceskosten vast te stellen door aan te sluiten bij het liquidatietarief kanton. De rechtbank zal de kosten van rechtsbijstand begroten aan de hand van het liquidatietarief
voor kantonzaken aangezien geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken om hiervan af te wijken. De gevorderde proceskosten zullen worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief van € 199,00 x 2 punten in verband met het opstellen van het schadevergoedingsformulier en de aanwezigheid ter zitting zijnde € 398,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan
nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag van € 1.297,79. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een schadevergoeding van
€ 7.559,32voor
feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 en 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
van
€ 1.297,79,waarvan € 47,79 aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2022 tot de dag van volledige voldoening en € 1.250,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten,
te weten € 398,=,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de proceskosten voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feit 2), € 1.297,79te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 47,79 vanaf 20 oktober 2022 en over een bedrag van € 1.250,= vanaf 12 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
22 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen en G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2023.