ECLI:NL:RBZWB:2023:1037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
02-086121-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot zware mishandeling en mishandeling, veroordeling voor bedreiging met een mes

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van (een poging tot) zware mishandeling en bedreiging met een mes. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 februari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 6 april 2022 in Vlissingen de aangever met een bierflesje op het hoofd zou hebben geslagen en hem met een mes zou hebben bedreigd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, aangezien de verklaring van de aangever niet overtuigend genoeg was om te concluderen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, maar achtte de bedreiging met het mes wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet de aangever had bedreigd door met een mes in zijn richting te zwaaien, wat bij de aangever redelijke vrees voor zijn leven kon oproepen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de bedreiging en de impact daarvan op de aangever. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, met vervangende hechtenis van 30 dagen, en moest € 500,00 schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte van de zware mishandeling was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer: 02-086121-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw: mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. Tax en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
6 april 2022 schuldig heeft gemaakt aan (een poging tot) zware mishandeling van
[slachtoffer] door hem met een bierflesje op het hoofd te slaan en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer] door met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen in zijn richting te maken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs is voor de aanwezigheid van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een bedreiging, gelet op de aangifte, de foto’s van het letsel van aangever, de letselbeschrijving en de getuigenverklaring van [getuige] . De verklaring van verdachte dat hij het bierflesje zou hebben gegooid in plaats van er mee te hebben geslagen is niet geloofwaardig.
Over de bedreiging heeft verdachte verklaard dat hij een mes heeft gepakt en daarmee in de richting van aangever zwaaide om hem af te schrikken. Dat levert een bedreiging op.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de (poging tot) zware mishandeling of de mishandeling, zoals deze primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste zijn gelegd. In het dossier bevindt zich alleen de verklaring van aangever dat verdachte met het bierflesje zou hebben gezwaaid. Daarmee is er onvoldoende bewijs dat verdachte met het bierflesje heeft geslagen, zoals ten laste gelegd.
Ook feit 2 kan niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft het mes alleen gepakt en daarmee bewegingen gemaakt om [slachtoffer] af te schrikken. Van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling is geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] volgt dat verdachte het bierflesje in de richting van [slachtoffer] zwaaide, dat hij voelde dat het bierflesje zijn hoofd raakte en dat hij, zoals blijkt uit de letselbeschrijving, hierdoor letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet met het bierflesje heeft geslagen, maar dat hij een bierflesje richting [slachtoffer] heeft gegooid, dat hij daarmee [slachtoffer] op zijn hoofd heeft geraakt en dat het flesje vervolgens op de grond viel. [getuige] heeft verklaard dat verdachte met een bierflesje op het hoofd van [slachtoffer] dreigde te slaan, maar dat hij niet heeft gezien of hij daarmee heeft geslagen. De verklaring van verdachte dat het flesje op de grond is gevallen, wordt ondersteund door het feit dat de verbalisanten op de grens van de tuin van verdachte een stuk van de bovenzijde van een bierflesje hebben aangetroffen. Dit past naar het oordeel van de rechtbank in het door verdachte geschetste scenario dat het bierflesje door hem is gegooid. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met het bierflesje op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Hoewel mogelijk kan worden vastgesteld dat verdachte met het bierflesje heeft gegooid naar [slachtoffer] , is dit niet ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair, subsidiair, en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 2
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar mishandeld zou worden. De rechtbank acht op basis van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke bedreiging van [slachtoffer] door een mes te pakken en vervolgens (op korte afstand) zwaaiende bewegingen te maken in de richting van [slachtoffer] . Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier, is de rechtbank van oordeel dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem iets wilde aandoen en kan het niet anders zijn dan dat verdachte opzet op die bedreiging had nu hij heeft verklaard boos te zijn geweest, in kennelijk opgefokte staat verkeerde en [slachtoffer] weg wilde jagen terwijl hij met het mes zwaaiende bewegingen in zijn richting maakte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2
op 6 april 2022 te Vlissingen [slachtoffer]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door een mes te pakken en vervolgens (op korte afstand)
zwaaiende bewegingen te maken in de richting van voornoemde [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem begane feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uur, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging te volstaan met oplegging van een al dan niet voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] met een mes. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen nog lang de nadelige psychische gevolgen hiervan ondervinden. Het misdrijf veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu deze in een woonomgeving, waar men zich doorgaans veilig pleegt te voelen, heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met het strafblad van 15 december 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens (soortgelijke) strafbare feiten in Nederland. De rechtbank heeft daarnaast bij het bepalen van de straf en de duur daarvan rekening gehouden met de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft werk en inkomen, een ogenschijnlijk stabiele relatie en een stabiele woonsituatie. Verdachte staat onder begeleiding van een psycholoog. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag-gemiddeld. Ten slotte heeft verdachte spijt betuigd van zijn daad en het slachtoffer excuses aangeboden. De rechtbank zal daar in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling uit van een taakstraf van 60 uur. De rechtbank zal dit als uitgangspunt nemen en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uur met vervangende hechtenis van 30 dagen.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 1.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, waarvan een bedrag van € 600,00 voor immateriële schade ten aanzien van (zware) mishandeling (feit 1) en een bedrag van € 500,00 voor immateriële schade ten aanzien van bedreiging (feit 2), en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verzochte schadevergoeding dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu zowel feit 1 als feit 2 niet bewezen kunnen worden. Voor het geval de feiten wel bewezen worden verklaard dient de vordering te worden gematigd omdat de benadeelde partij eigen schuld heeft aan het incident.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Verdachte zal van feit 1 worden vrijgesproken zodat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding ten aanzien van de verdenking van (zware) mishandeling.
Voor wat betreft feit 2 is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting vast komen te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Een van de gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek). Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank sprake: de benadeelde partij is met een mes bedreigd door de verdachte. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat de benadeelde partij zich daardoor erg bedreigd heeft gevoeld en doodsbang was. Het incident heeft impact op hem gemaakt en gevoelens van angst teweeggebracht. Hij voelt zich niet meer op zijn gemak in en rondom de woning, zodat zijn woongenot wordt beperkt. Deze omstandigheden maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze en dus van een geval waarin de benadeelde partij aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag billijk, zodat de schadevergoeding vastgesteld wordt op € 500,00. De rechtbank ziet geen reden voor de door de verdediging verzochte matiging van dit bedrag wegens eigen schuld van de benadeelde partij, nu uit het dossier niet is gebleken van gedragingen van de benadeelde partij die hebben bijgedragen aan de schade. De rechtbank zal de vordering voor vergoeding van immateriële schade toewijzen tot dit bedrag. De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,00 (vijfhonderd), bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het
[slachtoffer] (feit 2), € 500,00 (vijfhonderd) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 (tien) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. de Punder-van Dijk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.