6.6Na de weigering van de horecaexploitatievergunning heeft eiser de exploitatie voortgezet, waarbij eiser de activiteiten duidt als bezorg- en afhaalrestaurant. In dat verband is meerdere malen vastgesteld dat de gelegenheid na 22.00 uur nog geopend was, dat de gelegenheid als een regulier restaurant is ingericht en dat er eten en drinken aan aanwezigen is verstrekt. De burgemeester heeft het voorgaande op goede gronden als voortzetting van de restaurantactiviteiten beschouwd. Juist bij een bezorg- en afhaalrestaurant is er geen sprake van (geboden) gelegenheid om de etenswaren ter plekke te nuttigen. Dat is wel geconstateerd. Daarom is artikel 2.28, eerste lid, van de APV, bij gebreke van een horecaexploitatievergunning, overtreden.
6.7.1Ook als uitgegaan wordt van een bezorg- en afhaalrestaurant is sprake van overtreding van de regels, namelijk de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan (artikel 7.1, sub g en h, van de planregels). Op de plankaart is op de begane grond geen detailhandel aangegeven, zodat detailhandel niet is toegestaan.
6.7.2Volgens eiser is het bestreden besluit ten aanzien van het bezorg- en afhaalrestaurant in strijd met artikel 15 van de Dienstenrichtlijn.
6.7.3Op basis van vaste rechtspraak van de AbRSligt het in een gerechtelijke procedure op de weg van degene die een beroep doet op de Dienstenrichtlijn om te beargumenteren dat sprake is van een eis die een beperking oplevert. Het ligt op de weg van het college om bij de beslissing over het verlenen van een omgevingsvergunning te onderbouwen dat die eis in overstemming is met de Dienstenrichtlijn. Dat geldt ook voor de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan. In deze procedure gaat het echter om een last onder bestuursdwang wegens met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] staat onherroepelijk vast. Ook nu moet het college onderbouwen dat de in de planregel opgenomen beperking in overeenstemming is met de Dienstenrichtlijn.
6.7.4De gelding van de toepasselijke (bestemmingsplan)regeling kan alleen via de band van de exceptieve toetsing door de bestuursrechter worden getoetst. In een procedure als deze dient de bestemmingsplanregeling slechts onverbindend te worden geacht of buiten beschouwing te worden gelaten als deze evident in strijd is met een hogere regeling. Daarvoor is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich voor toetsing daaraan bij wijze van exceptie leent. Dit wordt ook wel als het evidentiecriterium aangeduid. Een planregel is alleen evident in strijd met hoger recht als de rechter zonder nader onderzoek kan vaststellen dat zich strijd met de hogere rechtsnorm voordoet, bijvoorbeeld als iedere motivering voor die planregel ontbreekt. Dat is in deze zaak niet het geval. In het bestreden besluit is verwezen naar de in 2017 vastgestelde Detailhandelsvisie, de Bedrijven Investeringszone en de Binnenstadvisie. De achtergrond van de visies en de Bedrijven Investeringszone is de in de afgelopen jaren opgelopen leegstand in het winkelgebied en de plannen om dat proces te keren. Op grond van de detailhandelsvisie worden nieuwe detailhandelsvestigingen buiten de binnenstad geweigerd. Het perceel aan de [adres] 15 te [plaatsnaam] valt buiten de binnenstad. Deze locatie valt ook niet binnen de “bruisende binnenstad” van de Bedrijven Investeringszone. Op grond van de Binnenstadvisie is bepaald dat straten met de aanduiding niet-hoofdwinkelstructuur en overige straten (waar de locatie [adres] 15 onder valt) naar een ander profiel dan winkelomgeving dienen te worden getransformeerd. Dit betekent dat er sprake is van een dwingende reden van algemeen belang om op het perceel geen detailhandel toe te staan en is de planregel niet evident in strijd met artikel 15 van de Dienstenrichtlijn.
6.7.5Gelet op het voorgaande is in het bestreden besluit voldoende onderbouwd dat de betrokken brancheringregel van het bestemmingsplan noodzakelijk is en dus voldoet aan het vereiste van artikel 15, derde lid, sub b, van de Dienstenrichtlijn. De verwijzing door eiser naar andere zaken in de buurt waarbij eten en drinken afgehaald kan worden, doet hier niet aan af. Eiser heeft die gronden niet onderbouwd en in de directe omgeving van het perceel geldt overwegend een horecabestemming.
6.7.6Voor wat betreft de evenredigheid (artikel 15, derde lid, sub c, van de Dienstenrichtlijn) is de rechtbank niet gebleken dat het doel, namelijk de bescherming van de binnenstad tegen leegstand en verloedering, niet met een andere, minder beperkende maatregel kan worden bereikt. Dit is ook niet nader onderbouwd door eiser.
6.7.7Gelet op het voorgaande was er sprake van overtreding van de APV en de planregels en waren de burgemeester en het college bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Gebruik van de bevoegdheid tot handhaving
6.8.1Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van
overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6.8.2Gesteld noch gebleken is dat er een concreet zicht bestaat op legalisering. Andere bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
Geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel
6.9.1De regels voor handhaving van het horecasanctiebeleid zijn uitgewerkt in het Alcohol- en Horecasanctiebeleid 2014 gemeente [plaatsnaam] (Horecasanctiebeleid). In de sanctietabel bij het Horecasanctiebeleid is aangegeven dat bij exploitatie zonder rechtsgeldige horecaexploitatievergunning en zonder zicht op legalisering bestuursdwang wordt toegepast in het kader van sluiting van de horecagelegenheid.
6.9.2Op grond van de uitspraak van de AbRS van 23 februari 2022geldt artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook voor beleidsregels. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre mede op een beleidsregel berust, toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. De beoordeling van de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenredigheid van het middel maken een onderdeel uit van de toets. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan artikel 4:84 van de Awb. Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij rechtstreekse toetsing van een besluit aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het Horecasanctiebeleid niet onrechtmatig.
6.9.3De rechtbank is van oordeel dat dat het opleggen van een last onder bestuursdwang in dit geval een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig middel is om de overtreding van regels aan te pakken. Niet is gebleken dat volstaan kon of moest worden met een minder ingrijpend middel. Voor de burgemeester is van belang dat de regels de openbare orde, de leefbaarheid in de buurt en de nakoming van de verplichtingen uit de APV dienen. Daarbij heeft de burgemeester ook geen andere mogelijkheden om de exploitatie van een gelegenheid zonder vergunning aan te pakken. Voor wat betreft de handelingen in strijd met het bestemmingsplan, waarop het college handhaaft, staat het belang van een goede ruimtelijke ordening voorop. De rechtbank is niet gebleken dat de gevolgen van handhaving voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met handhaving te dienen doelen. Het belang van handhaving weegt dan ook zwaarder dan het belang van eiser.