ECLI:NL:RBZWB:2022:99

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake omgevingsvergunning en verzoek om proceskostenvergoeding

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn bezwaar tegen een eerder verleende omgevingsvergunning. De verzoeker had op 30 maart 2021 beroep ingesteld, nadat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaar van 16 november 2020. Verweerder had op 4 mei 2021 een besluit genomen, waartegen de verzoeker op 18 juni 2021 beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking had op het alsnog genomen besluit. De verzoeker trok zijn beroep in op 14 september 2021 en vroeg om vergoeding van de proceskosten en de vaststelling van een verbeurde dwangsom.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker terecht een rechtsmiddel had aangewend tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de beslistermijn was verstreken en niet was opgeschort. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Tevens werd verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. De rechtbank heeft geen beslissing genomen over de dwangsom, omdat het beroep was ingetrokken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 7 januari 2022. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1495

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.F.B. Scheepers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 30 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn bezwaar van 16 november 2020 gericht tegen het primaire besluit van 8 oktober 2020 waarmee aan omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van een woning aan de [adres] in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaarschrift beslist.
Verzoeker heeft bij brief van 18 juni 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij brief van 6 september 2021 heeft de rechtbank verzoeker bericht dat het beroep tegen het niet tijd nemen van een besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit.
Bij brief van 14 september 2021 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verzoeker heeft tevens verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op deze verzoeken.
Verweerder is bij brief van 1 november 2021 ingegaan op de dwangsom. Op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten heeft verweerder niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker door naar aanleiding van het beroep alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen onterecht is ingediend omdat op dat moment de uitkomsten van het gehouden geluidsonderzoek bekend waren bij verzoeker en de hoorzitting niet is afgewacht, overweegt de rechtbank als volgt. Verzoeker heeft terecht een rechtsmiddel aangewend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, omdat op dat moment de beslistermijn was verstreken en blijkens de stukken de beslistermijn niet was opgeschort. Ook het feit dat het geluidsonderzoek de nodige tijd heeft gekost en het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van een door de zijde van verzoeker opgesteld rapport, maakt niet dat verzoeker niet rechtsgeldig een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kon indienen.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.
Nu het beroep is ingetrokken komt de rechtbank niet toe aan het vaststellen van de dwangsom als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb. Verweerder dient op grond van artikel 4:18 van de Awb de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Verzoeker zal zich ook hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.