ECLI:NL:RBZWB:2022:971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1957
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent watervergunning voor brugaanleg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een watervergunning voor de aanleg van een brug over de a-watergang. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, dat op 3 december 2020 een watervergunning heeft verleend voor de aanleg van de brug. De eisers stellen dat er alternatieven zijn voor de ontsluiting van het perceel en dat de vergunning om verschillende redenen geweigerd moet worden, waaronder de impact op de natuur en de esthetische inpassing van de brug.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het dagelijks bestuur van het waterschap, zich bij de besluitvorming heeft moeten houden aan de Waterwet en de Keur Waterschap Brabantse Delta 2015. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat er geen alternatieven zijn voor de ontsluiting van het perceel. De rechtbank heeft de beleidsregels van de verweerder als te strikt beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunning niet geweigerd had mogen worden, omdat er geen evident alternatief aanwezig is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de watervergunning overeind blijft.

De rechtbank heeft ook de onzorgvuldige besluitvorming van de verweerder besproken, maar oordeelt dat deze argumenten niet relevant zijn voor de beoordeling van de watervergunning. De eisers hebben tijdig bezwaar kunnen maken en zijn niet in hun belangen geschaad door de communicatie van de verweerder. De rechtbank heeft de eisers in het gelijk gesteld en het beroep gegrond verklaard, maar geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1957 WATER
uitspraak van 24 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] en anderen, te [plaatsnaam] , eisers,
en
het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam] ,
gemachtigde: mr. B. Bollen
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder een watervergunning verleend voor het aanleggen van een brug over de a-watergang ter hoogte van [adres 1] 20 in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 13 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2022. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
Derde partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers wonen aan de [adres 2] , te [plaatsnaam] . Op het perceel tegenover de [adres 2] (ter hoogte van de [adres 1] 20) worden twee woningen gerealiseerd. De al aanwezige woning op de [adres 1] 20 blijft behouden. In dit verband is er een aanvraag gedaan voor een brug over het a-water. De te realiseren brug komt uit aan de voorzijde van de nieuw te realiseren woningen ter ontsluiting van het perceel.
Besluitvorming
2. Op 2 september 2020 is er een watervergunning aangevraagd voor het aanleggen van een dam met duiker ter hoogte van [adres 1] 20 in [plaatsnaam] . Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is de aanvraag gewijzigd van een dam met duiker naar een brug. Vervolgens is op 3 december 2020 een watervergunning verleend voor het aanleggen van de brug.
Wettelijk kader
3. Het relevante wettelijke kader is in de bijlage opgenomen.
Is er een alternatief?
4.1 Eisers stellen dat de watervergunning moet worden geweigerd omdat er een alternatief bestaat voor ontsluiting van het perceel. Het perceel van vergunninghouder kan ook worden ontsloten via de bestaande ontsluiting aan de Oostzijde (via de [adres 1] ). Daar ligt reeds een bestaande woning. De ontsluiting kan aan deze kant worden doorgetrokken naar de nieuwe woningen.
4.2 Verweerder stelt dat duikers en/of bruggen in a-wateren volgens de beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater (hierna: de beleidsregels) niet zijn toegestaan. Op deze regel is echter een aantal uitzonderingen mogelijk. Eén daarvan is wanneer een duiker of brug nodig is voor perceelontsluiting en waarbij het perceel niet op een andere wijze is, of kan worden ontsloten. Volgens verweerder is deze uitzondering hier van toepassing. Verweerder heeft geconstateerd dat het perceel geen ontsluiting bevat en dat deze op geen andere wijze kan worden ontsloten. Hiertoe voert zij de volgende redenen aan. Ten eerste is ontsluiting via de [adres 1] stedenbouwkundig niet aanvaardbaar. Hierdoor ontstaat er woonbebouwing op een achtererf dan wel achtererfgebied. Dit is strijdig met gemeentelijk beleid. Ten tweede is voor de brandweer en andere hupdiensten een directe verbinding met de twee nieuw woningen via de brug aanzienlijk veiliger in geval van ongevallen en/of calamiteiten. Ten derde zou er een schuur moeten worden verplaatst/afgebroken en bomen moeten worden gekapt om de ontsluiting te realiseren. Hierdoor is er geen sprake van een realistisch alternatief. Ten vierde is de beoogde ontsluiting reeds opgenomen in het bestemmingsplan. Tot slot stelt verweerder dat er geen waterhuishoudkundige redenen zijn om de ontsluiting zoals aangevraagd niet toe te staan.
4.3 Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Keur Waterschap Brabantse Delta 2015 (hierna: de Keur) is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven. Uit artikel 6.13 van de Waterwet, in samenhang bezien met artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet volgt dat de in artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur genoemde vergunning een watervergunning betreft en dat artikel 6.21 van de Waterwet van toepassing is. Ingevolge artikel 6.21 van de Waterwet wordt een watervergunning geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 van de Waterwet of de belangen, bedoeld in artikel 6.11 van de Waterwet.
De rechtbank overweegt dat uit deze bepalingen volgt dat de bij de besluitvorming te verrichten belangenafweging slechts betrekking kan hebben op waterstaatkundige belangen. De rechtbank wijst in dit verband op vaste jurisprudentie van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] , waaruit blijkt dat verweerder bij een aanvraag om een watergunning dient te beoordelen of waterstaatkundige belangen zich tegen het verlenen van de watervergunning verzetten. Verweerder heeft daarbij niet de ruimte om meer of andere belangen te betrekken in zijn besluitvorming dan die welke voortvloeien uit artikel 2.1 van de Waterwet.
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder beleidsregels heeft opgesteld ter invulling van de Keur. Uit deze beleidsregels volgt dat er in principe geen duikers en/of bruggen in a-wateren zijn toegestaan tenzij deze nodig is voor perceelontsluiting en het perceel niet op andere wijze is, of kan worden ontsloten. De rechtbank stelt vast dat door vaststelling van deze beleidsregels verweerder zich een onderzoeksplicht heeft opgelegd om te bezien of er sprake is van een alternatief om het perceel te ontsluiten. Deze onderzoeksplicht beperkt zich, gezien de huidige formulering, niet meer tot waterstaatkundige belangen maar behelst een afweging van belangen die verder gaat dan de Waterwet voorschrijft. Immers, om te bezien of er een alternatieve ontsluiting mogelijk is zullen ook bijvoorbeeld stedenbouwkundige en/of veiligheidsbelangen moeten worden betrokken. Verweerder heeft hiertoe een poging gedaan maar blijft vervolgens steken in een verwijzing naar gemeentelijk beleid. De rechtbank constateert dat de beleidsregel waar het hier om gaat (5.4.1.1) in strijd is met de Waterwet en buiten toepassing zal moeten blijven. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat de beleidsregels te nauw zijn geformuleerd en dat deze anders uitgelegd moeten worden. De rechtbank concludeert dat, gezien het feit dat verweerder in haar afweging geen andere belangen kan betrekken dan waterstaatkundige belangen, de vergunning alleen geweigerd kan worden indien er sprake is van een
redelijk, evidentalternatief voor ontsluiting. Van verweerder kan niet gevergd worden dat hij een uitgebreid onderzoek doet naar alternatieven. Hij dient alleen de afweging te maken of er een evident, voor de hand liggend, alternatief aanwezig is. Als dit er niet is en er zijn geen waterstaatkundige belangen in het geding, dan dient hij de vergunning te verlenen.
Als de beleidsregels op deze manier worden toegepast, betekent dit voor de onderhavige zaak het volgende. Uit de toelichting van verweerder ter zitting en uit het dossier blijkt dat dat er minimale waterstaatkundige nadelen zijn van het plaatsen van de brug en dat het alternatief zoals door eisers voorgesteld op bezwaren stuit, onder meer doordat toestemming nodig is van de eigenaar van perceel [perceelnummer] om de verlenging van de toegangsweg aan de [adres 1] te verwezenlijken. Ook heeft de gemeente aangegeven niet te willen meewerken aan deze alternatieve route. Hierdoor is er geen sprake van een redelijk, evident alternatief. Gelet hierop had de vergunning niet geweigerd kunnen worden. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zullen derhalve in stand worden gelaten.
De beroepsgrond slaagt.
Onzorgvuldige besluitvorming
5.1 Eisers stellen dat het besluit op diverse gronden onzorgvuldig is. Ten eerste stellen zij dat er geen rekening is gehouden met een dertig jaar oude boom die gekapt moet worden. Ten tweede stellen zij dat geen rekening is gehouden met de stikstofdispositie. Ten derde stellen zij dat geen rekening is gehouden met natuuraspecten zoals de aanwezigheid van de ijsvogel. Ten vierde stellen zij dat geen rekening is gehouden met de aantasting van de groene bufferzone. Ten vijfde stellen zij dat de aanleg van de brug zal leiden tot aantasting van de vrije ligging van eisers woningen en derhalve tot waardedaling van de panden aan de [adres 2] . Ten zesde stellen zij dat er geen rekening is gehouden met de esthetische inpassing van de brug in de omgeving. Ten zevende stellen zij dat de grond waarop de brug moet komen niet in eigendom is van aanvrager. Tot slot stellen zij dat de tekeningen behorend bij de vergunning zodanig onzorgvuldig zijn dat uitvoering hiervan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
5.2 Verweerder stelt dat artikel 6.21 van de Waterwet een limitatieve opsomming kent van weigeringsgronden voor een watervergunning. Dat betekent dat waardededaling, verkeersveiligheid, esthetische overwegingen en privaatrechtelijke aspecten geen onderdeel uitmaken van de waterstaatkundige beoordeling en niet kunnen leiden tot weigering van de vergunning. Daarnaast geldt dat de procedure van een watervergunning los staat van een wijziging van een bestemmingsplan of het rooien van een boom. Zowel de aanvraag van de omgevingsvergunning, het rooien van een boom en het bestemmingsplan betreffen aspecten die niet behoren tot de bevoegdheid van verweerder.
Ten overvloede merkt verweerder nog het volgende op. Ten eerste wordt de betreffende boom niet aangemerkt als een beschermde boom. Daarom kan deze zonder vergunning worden gekapt. Ten tweede heeft verweerder een analyse van de aanwezige natuurwaarden in het gebied uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de ijsvogel niet voorkomt in het gebied. Uit een quick scan in het kader van de Wet natuurbescherming blijkt voorts dat er geen beschermde soorten zijn aangetroffen. De verwachten soorten genieten hooguit lichte bescherming onder de Soortenbescherming; een algehele vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkelingen is hierop van toepassing.
Ten derde stelt verweerder met betrekking tot de aanwezige stikstofdispositie dat hier onderzoek naar is gedaan in het kader van de wijziging van het bestemmingsplan (voor het gehele perceel). Hieruit blijkt dat de beoogde situatie een zelfde of lagere stikstofdispositie laat zien ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee kan gesteld worden dat de beoogde situatie een minder nadelig effect heeft dan de huidige situatie. Ten vierde is het gebruik van de grond door vergunninghouder geregeld middels een privaatrechtelijke overeenkomst. De gemeente heeft ingestemd met de aanleg en positionering van de brug. Tot slot stelt verweerder dat eventuele waardedaling van de panden wordt geregeld middels een planschaderegeling.
5.3 De rechtbank stelt vast dat alle bovenstaande argumenten van eisers geen deel uitmaken van het toetsingskader van artikel 2.1 van de Waterwet, de Keur of de beleidsregels. De hier genoemde gronden zullen eerder een rol spelen bij het vaststellen van het bestemmingsplan alsmede de procedure inzake de omgevingsvergunning. Deze liggen nu niet ter beoordeling voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Procedurele gronden
6.1 Eisers voeren diverse procedurele gronden aan. Zo stellen zij dat het bestemmingsplan en de nog te verlenen omgevingsvergunning leidend moeten zijn. Tot de benodigde omgevingsvergunningen zijn verleend kan de brug niet worden aangelegd. Daarnaast stellen zij dat verweerder onzorgvuldig heeft gecommuniceerd over de verlenging van de termijn waarbinnen op de zienswijzen gereageerd kon worden en over de wijziging van de dam naar een brug.
6.2 Verweerder stelt dat de procedure van een watervergunning los staat van een bestemmingsplan. Het betreft hier andere wetgeving, waarbij ook een ander bevoegd gezag is betrokken. Een eventuele omgevingsvergunning staat zowel qua procedure als toetsingskader los van de watervergunning. Dat geldt ook voor het wijzigen of herzien van het bestemmingsplan.
Verweerder stelt dat het niet nodig was om tussentijds te communiceren over de verlenging van de beslistermijn en de wijziging van de aanvraag omdat er met deze wijziging geen belangen van derden werden geschaad. Wel is de vergunning naar de indieners van de zienswijzen verzonden. Tevens is de vergunning bekendgemaakt op de website officielebekendmakingen.nl en op de website van het waterschap. Hiermee is er voldoende mogelijkheid tot bezwaar geboden.
6.3 De rechtbank stelt vast dat er in dit geval sprake is van een bouwwerk dat een omgevingsvergunning nodig heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en een watervergunning op grond van de Waterwet/Keur. Voor deze vergunningen gelden aparte procedures; voor de omgevingsvergunning is het college van de gemeente [plaatsnaam] het bevoegd gezag en voor de watervergunning het dagelijks bestuur van het waterschap. Uit de Waterwet blijkt dat de procedures voor de omgevingsvergunning en de watervergunning niet op elkaar hoeven te worden afgestemd, behalve in het geval van inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort (zie artikel 6.27 Waterwet en artikel 3.16 Wabo). Coördinatie van de twee vergunningen is derhalve niet verplicht. Voorts stelt de rechtbank vast dat eisers tijdig bezwaar hebben kunnen maken en hierdoor door het niet tussentijds communiceren van verweerder niet in hun belangen zijn geschaad.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.3 zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Zij zal zelf in de zaak voorzien door deze uitspraak in plaats te stellen van het vernietigde besluit. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat de watervergunning (het primaire besluit) overeind blijft. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
  • de rechtbank verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. K. Verschueren Msc., rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 24 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. drs. K. Verschueren, msc., rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 3.16
In gevallen waarin een omgevingsvergunning of een wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning wordt aangevraagd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is en die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, waarbij sprake is van een handeling waarvoor een watervergunning als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, van de Waterwet vereist is, worden, indien op de voorbereiding van die watervergunning afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, bij de toepassing van deze wet de bepalingen van deze paragraaf in acht genomen.

Waterwet

Artikel 2.1
1. De toepassing van deze wet is gericht op:
a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met
b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en
c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
2. De toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald.
Artikel 6.13
Deze paragraaf is mede van toepassing op de krachtens verordening van een waterschap vereiste vergunningen, voor zover deze betrekking hebben op handelingen in een watersysteem of beschermingszone. Met een vergunning wordt gelijkgesteld een krachtens zodanige verordening vereiste ontheffing.
Artikel 6.21
Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 of de belangen, bedoeld in artikel 6.11.
Artikel 6.27
1. Een aanvraag tot verlening of wijziging van een watervergunning, met uitzondering van een krachtens artikel 6.5, aanhef en onder c, of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.13 vereiste vergunning voor het gebruik van een waterstaatswerk of een bijbehorende beschermingszone, die betrekking heeft op:
een inrichting waartoe een IPPC-installatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht behoort, of
een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet, wordt gelijktijdig ingediend met een aanvraag tot verlening of wijziging van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een vergunning krachtens de Kernenergiewet.

Keur waterschap Brabantse Delta 2015

Artikel 3.1Vergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones, ondersteunende kunstwerken en profiel van vrije ruimte
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.
Het is verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen.
Het is verboden zonder vergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater

5.1.1.Keur
1. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, van de keur is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.
5.1.2.Begripsbepaling
Duiker: een buis in een oppervlaktewaterlichaam, die bedoeld is om de waterafvoer mogelijk te houden.
Brug: een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de overgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam.
De hoogwaterlijn: is de waterhoogte die bij hoogwaterafvoer verwacht wordt.
Onderhoudspeil: het waterpeil dat wordt ingesteld bij a-wateren ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.
5.1.3.Toepassingsgebied
Deze beleidsregel is van toepassing op alle a-wateren inclusief bijbehorende beschermingszones, en op b-wateren voor zover de duiker/brug buiten de reikwijdte van de algemene regel valt.
5.2.
Doel van de beleidsregel
Het doel van deze beleidsregel is het in stand houden van het gewenste doorstroomprofiel en bergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam, het waarborgen van de stabiliteit van de taluds, het behouden van een goede ecologie in de waterloop en het waarborgen van een doelmatige wijze van onderhoud.
5.3.
Motivering van de beleidsregel
5.3.1.Doorstroming en bergingscapaciteit
De meest voorkomende redenen voor het aanleggen van een brug of duiker zijn perceelsontsluiting en infrastructurele werken. Voor perceelsontsluitingen is slechts een beperkte lengte nodig.
Bij het plaatsen van een dam met duiker treedt een vernauwing op van het oppervlaktewaterlichaam, waardoor de doorstroming van het water vermindert. Afhankelijk van de lengte van de dam en de diameter van de duiker treedt opstuwing en verlies aan berging op, wat problemen kan geven bij bijvoorbeeld piekafvoeren. Daarom gaat het waterschap terughoudend om met het toestaan van dammen met duiker in a-wateren.
Als bruggen worden geplaatst zonder ondersteunende pijlers in het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam heeft de brug vrijwel geen effect op de wateraan- en afvoer in het oppervlaktewaterlichaam van het oppervlaktewaterlichaam. Bij lange bruggen worden vaak wel pijlers gebruikt. Daardoor kan de doorstroming enigszins worden beïnvloed, bijvoorbeeld door ophoping van vuil wanneer de ondersteuningspunten/pijlers te dicht op elkaar zijn geplaatst.
Negatieve effecten moeten worden voorkomen.
5.3.2.Onderhoud
Bij een duiker/brug in/over een a-water is het belangrijk dat het doelmatig onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet wordt belemmerd. Hierbij speelt de afstand tussen in de watergang aanwezige werken een rol. Daarnaast is bij bruggen de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil van belang, om vuilophoping tegen te gaan en om varend onderhoud mogelijk te houden.
Indien een brug doorloopt op de beschermingszone moet voldoende ruimte voor het uitvoeren van onderhoud overblijven.
5.3.3.
Stabiliteit
Bij het aanleggen van een duiker/brug moet rekening gehouden worden met de stabiliteit van de taluds. Bruggen kunnen een aanzienlijk gewicht hebben en als er geen sprake is van een goede ondersteuning, zou dat kunnen leiden tot het verzakken van de taluds. Daarom zijn er toetsingscriteria opgenomen om een goede taludafwerking te waarborgen.
5.3.4.Ecologie/overige gebruiksfuncties
Niet alleen de water aan- en afvoer wordt door duikers beïnvloed. Ze kunnen ook invloed hebben op de waterkwaliteit en ecologie. Door een duiker wordt de oever onderbroken en het open water afgedekt. Dit kan onder andere negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit (zuurstofhuishouding) en de migratie van water- en oeverdieren en de verspreiding van plantensoorten. Zowel voor de waterkwaliteit als de waterkwantiteit vanuit ecologisch oogpunt, is het van belang dat er zo min mogelijk duikers voorkomen.
De ecologische effecten van bruggen zijn vele malen kleiner dan bij duikers,
omdat de oevers en waterbodem wel doorlopen onder de brug. Daarom gaat bij waterlopen met een vastgestelde ecologische functie de voorkeur uit naar het aanleggen van een brug.
Duikers in waterkeringen zijn ongewenst omdat deze de waterkerende functie aantasten. Wanneer deze toch noodzakelijk zijn voor de ontwatering van het achterliggende gebied, dienen deze duikers te worden voorzien van een waterkerende constructie. Daarnaast moet getoetst worden aan: Beleidsregel algemene toetsingscriteria waterkeringen (beleidsregel 15).
De duiker/brug mag het eventuele gebruik van het oppervlaktewaterlichaam als vaarweg niet belemmeren.
5.4.Toetsingscriteria
5.4.1.Algemeen
5.4.1.1. A-water
1. In principe worden er géén duikers en/of bruggen in a-wateren toegestaan. Uitzonderingen hierop zijn:
  • Een duiker/brug die nodig is voor perceelsontsluiting en waarbij het perceel niet op andere wijze is, of kan worden ontsloten;
  • Bij een watergang met een vastgestelde ecologische functie wordt altijd uitgegaan van de aanleg van een brug. Alleen als een brug redelijkerwijs niet mogelijk of ecologisch niet noodzakelijk is, kan gemotiveerd een duiker worden toegestaan. Extra kosten zijn hier geen doorslaggevend argument;
  • Percelen die over een afstand van meer dan 100 meter grenzen aan een a-water, kan een extra duiker/brug worden toegestaan om het perceel beter te ontsluiten;
  • Bedrijven die vanwege bedrijfhygiënische redenen of andere wetgeving een extra duiker/brug nodig hebben;
  • Duikers/bruggen die vanwege infrastructurele werken noodzakelijk zijn.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2012,