ECLI:NL:RBZWB:2022:970

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9282
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onvoldoende inlichtingen door aanvrager

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend op 27 maart 2020, welke door het college op 23 april 2020 werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing na het ongegrond verklaren van het bezwaar op 17 september 2020. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar is niet verschenen op de zitting, waar hij werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.E.R.M. Verhagen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. N.J.C.P. Melsen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn financiële situatie en leefsituatie, wat essentieel is voor het vaststellen van recht op bijstand. Eiser, die dakloos is en op verschillende adressen verblijft, heeft bankafschriften overgelegd, maar geen verifieerbare gegevens over zijn inkomsten of verblijfplaatsen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen reden voor proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van volledige en controleerbare informatie door de aanvrager van bijstand, vooral in situaties van dakloosheid, waar het moeilijker kan zijn om bewijs te leveren van de financiële situatie. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college op goede gronden is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9282 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2020 is eisers aanvraag om een bijstandsuitkering door het college afgewezen.
In het besluit van 17 september 2020 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit van 23 april 2020 wordt gehandhaafd en er wordt geen bijstandsuitkering verstrekt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 januari 2022.
Eiser is niet verschenen en werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J.C.P. Melsen.

Overwegingen

Feiten
1. Op 27 maart 2020 heeft eiser een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend.
2. In de rapportage van 3 april 2020 staat vermeld dat eiser dakloos is en op verschillende adressen verblijft. Omdat na januari 2018 geen inkomsten meer bekend zijn, is bij eiser opgevraagd hoe hij de afgelopen twee jaar heeft geleefd zonder inkomsten.
Eiser heeft bankafschriften overgelegd over de periode van 1 november 2018 tot en met
10 april 2020.
3. In het primaire besluit heeft het college de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen, omdat eiser onvoldoende inlichtingen heeft gegeven over de wijze waarop hij in de periode voorafgaand aan de aanvraag heeft voorzien in zijn levensonderhoud. Eiser voldoet hiermee niet aan zijn inlichtingenverplichting. Het recht op bijstand kan daardoor niet worden vastgesteld. In de beslissing op bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
4. In geschil is de vraag of het college terecht en op goede gronden eisers aanvraag om een bijstandsuitkering heeft afgewezen.
Beroepsgronden
5. Eiser is van mening dat hij vanaf 27 maart 2020 recht heeft op een bijstandsuitkering en dat er voldoende gegevens voorhanden zijn om dit recht vast te stellen. Hij verwijst naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd. Hij stelt dat het college stukken opvraagt die niet voorhanden zijn en ook in alle redelijkheid niet te verkrijgen zijn. Dit komt vanwege zijn zwervend bestaan van de laatste tijd. In het verleden is hij ook zwervende geweest. Toen hij door een huisjesmelker op straat is gezet, is zijn zwervend bestaan begonnen. Hij sliep regelmatig bij vrienden of bekenden en kreeg af en toe geld voor wat klusjes. Als hij onder de radar had willen blijven, had hij geen stortingen op zijn rekening laten doen. Door de coronapandemie was eiser niet meer welkom bij zijn vrienden en heeft hij een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering. Eiser stelt dat het college te kort door de bocht is gegaan. Gelet op zijn verklaringen en de overgelegde bankafschriften heeft hij voldoende aangetoond dat hij bijstandsbehoevend is.
Wettelijk kader
6. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Uit artikel 53a, eerste lid, van de Pw volgt dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens plaatsvindt.
Beoordeling
7. Het gaat in deze zaak om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die leiden tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand, indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404).
8. De te beoordelen periode loopt van 27 maart 2020, de datum waarop eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tot en met 23 april 2020, de datum van het primaire besluit.
9. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn of haar financiële situatie een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak is de bijstandverlenende instantie in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie, ook over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan wordt gevraagd (zie bijv. de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:404). Ook kan (zie bijv. de uitspraak van CRvB van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRvB:2015:15) van iemand die stelt dakloos te zijn, worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Ook dan is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
10. In het kader van eisers aanvraag heeft het college aan eiser gevraagd aan te tonen hoe hij vanaf januari 2018 in zijn levensonderhoud heeft voorzien, omdat eiser vanaf die maand geen voor het college verifieerbare bron van inkomsten heeft gehad. Op de vraag van de rechtbank waarom eiser over een periode van twee jaar – in plaats van de gebruikelijke laatste drie maanden – bewijsstukken moest laten zien, heeft het college ter zitting geantwoord dat er weinig aanknopingspunten waren vanwege het zwervende bestaan van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser bewijsstukken moest verstrekken die zien op een periode van twee jaar voorafgaand aan zijn aanvraag. Onduidelijk is gebleven waarom de gegevens over deze gehele periode voldoende relevantie hebben voor het vaststellen van zijn recht op bijstand in 2020. Bovendien is het niet onaannemelijk dat eiser, gelet op zijn zwervende bestaan destijds, deze gegevens niet voorhanden heeft. De rechtbank is van oordeel dat het college alleen de gegevens over de laatste drie maanden voorafgaand aan de aanvraag had mogen opvragen en beoordelen. Toch leidt dit niet tot de uitkomst die eiser wil. Over de drie maanden voorafgaand aan zijn aanvraag heeft eiser nauwelijks informatie overlegd. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen verklaringen overgelegd van de personen die hem hebben onderhouden, geen adressen gegeven waar hij in die periode heeft verbleven, geen nadere uitleg gegeven of verklaringen overgelegd over klusjes die hij heeft gedaan en evenmin bewijzen van eventuele schulden aangeleverd.
11.
Gelet op het voorgaande kan niet geverifieerd worden of wat eiser stelt ook daadwerkelijk klopt. Het is niet onredelijk van het college om van eiser te verwachten dat hij verklaringen van derden laat zien ter onderbouwing en bevestiging van zijn eigen verklaring. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden gesteld dat eiser onvoldoende concreet en verifieerbaar inzicht heeft gegeven in zijn financiële- en leefsituatie over de periode direct voorafgaand aan zijn aanvraag.
Conclusie
12. Dit betekent dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden waardoor zijn recht op bijstand niet vastgesteld kan worden. Het college heeft de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering daarmee terecht afgewezen.
13. Het beroep is daarom ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.S.J. van Kooij, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. van Constant, griffier, op 24 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.