ECLI:NL:RBZWB:2022:964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
02-012138-21 en 08178490-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van diefstal met geweld en poging tot wapenoverdracht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 augustus 2020 te Tilburg samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige diefstal van geld van medeverdachte [medeverdachte 1]. Tijdens de confrontatie op het Paletplein werd geweld gebruikt, waarbij vuurwapens werden getrokken en er meerdere schoten werden gelost. De rechtbank heeft de rol van de verdachte in de gebeurtenissen beoordeeld, waarbij hij als bemiddelaar fungeerde in een wapendeal die uitmondde in de gewelddadige diefstal. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de diefstal met geweld. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [medeverdachte 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende kon worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 45, 47, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-012138-21 en 08178490-19 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1, 7, 8 en 16 december 2021, waarbij de officieren van justitie, mr. P.W.P. Emmen en mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op
23 februari 2022.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft geprobeerd wapens te verkopen aan [medeverdachte 1] en dat zij [medeverdachte 1] van zijn geld hebben beroofd door gebruik te maken van geweld en bedreiging met (vuurwapen) geweld en dat hij samen met anderen wapens voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de strafbare feiten. Zij baseren zich daarbij onder andere op de bevindingen van de verbalisanten, getuigenverklaringen, het onderzoek naar de telecommunicatie, het forensisch onderzoek en de verklaringen van verscheidene verdachten. De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat er aldus sprake is van een drietal te bewijzen feiten, te weten:
  • het medeplegen poging overdragen van meerdere wapens;
  • het opzettelijk voorhanden hebben van 2 vuurwapens;
  • het medeplegen van de diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de verdediging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte medepleger is geweest van de onder feit 1 primair tenlastegelegde diefstal met geweld. Hiertoe wordt onder meer gewezen op het feit dat het door verdachte gepleegde geweld niet in causaal verband staat tot de diefstal van het geldbedrag.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, de bedreiging, is de verdediging van mening dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot feit 2, de poging om samen met anderen vuurwapens te verkopen, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 3, het samen met anderen voorhanden hebben van vuurwapens, op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat uit het beschikbare bewijs niet blijkt of het op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat verdachte voorhanden heeft gehad is te kwalificeren als een vuurwapen van categorie III.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Op 6 augustus 2020 kwamen rond 19:21 uur de eerste meldingen binnen bij de politie dat er geschoten zou worden op het parkeerterrein voor [winkel] aan de Umberstraat bij het Paletplein in Tilburg. Bij dit incident zouden meerdere mensen betrokken zijn. Ook werd er gesproken over een grijze Volkswagen Polo. De politie ging ter plaatse en zag dat er kogelinslagen in een ruit van een pand aan de Umberstraat zaten. Een bloedspoor leidde naar een flat aan de [adres] . In de woning troffen verbalisanten een persoon aan, dit bleek [medeverdachte 1] te zijn. De verbalisanten zagen dat hij handschoenen droeg en dat hij een verwonding aan zijn linkerhand had. Hij is ter plaatse aangehouden. In de woning van [medeverdachte 1] werden vervolgens een groot aantal wapens, munitie, verschillende patroonhouders en een demper aangetroffen. Een van deze wapens betrof een pistool van het type Zastava M75.
Op de plaats delict (hierna: PD), te weten de Umberstraat te Tilburg, is forensisch onderzoek verricht. Op basis van de bevindingen uit deze onderzoeken stelt de rechtbank vast dat er op de PD elf hulzen zijn aangetroffen van twee verschillende kalibers en die zijn verschoten met twee verschillende wapens, waarvan acht hulzen zijn verschoten met de Zastava M75 die in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen en drie hulzen met een ander wapen. Ook is er een onverschoten patroon aangetroffen van een geheel ander kaliber, namelijk 6,35mm Browning.
Op basis van camerabeelden van de PD is vastgesteld dat er drie auto’s betrokken zijn geweest bij het schietincident: een blauwe Hyundai Matrix, een babyblauwe Volkswagen Golf en een zilvergrijze Volkswagen Polo. Op de camerabeelden is te zien dat om 18:57 uur de Matrix kwam aanrijden en dat om 19:02 uur de Golf en de Polo kwamen aanrijden. De Golf en de Polo parkeerden achteruit in de parkeervakken aan de Umberstraat waar op dat moment al een gele Peugeot 106 stond geparkeerd.
De gele Peugeot en de Polo zijn onderworpen aan forensisch onderzoek. In de Peugeot zijn schotbeschadigingen aangetroffen. Er was een inschotbeschadiging in de voorruit, een uitschotbeschadiging in de deurstijl aan de binnenzijde en een doorschot in de bestuurdersstoel zichtbaar. Op de vloer van de bestuurdersstoel werd een kogelpunt aangetroffen.
Onderzoek aan de Polo wees onder meer uit dat de rechter achterruit was vervangen. Aan de linkerzijde was op een laag niveau een beschadiging nabij de sluitnaad van het linkerportier zichtbaar. Hieruit wordt afgeleid dat er, gezien de beschadiging achter het linker voorportier, mogelijk minimaal éénmaal is geschoten met een (vuur)wapen op het voertuig.
Naarmate het onderzoek vorderde kwamen, naast bovengenoemde [medeverdachte 1] , steeds meer betrokkenen bij het incident in beeld. Zo is er in het parkeervak naast de Peugeot een opgerookte sigarettenpeuk aangetroffen met daarop het DNA van [verdachte] . Ook kwam er even na het incident een vrouw naar de plaats delict, [naam 1] , om te vragen of de telefoon van haar vriend [medeverdachte 2] was gevonden. Hij was de telefoon kwijtgeraakt toen hij was weggerend van de schietpartij.
Uiteindelijk kwamen in het onderzoek acht verdachten naar voren: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [verdachte] . Zij hebben allen op enig moment aangegeven dat er daadwerkelijk is geschoten inderdaad een schietpartij op het Paletplein. De meeste erkennen ook dat zij op het moment van het incident aanwezig waren op het Paletplein. Vast is komen te staan dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , samen met getuige [getuige 1] , in de Matrix zaten toen ze ter plaatse kwamen. [verdachte] en [medeverdachte 6] zaten toen zij op het Paletplein aankwamen in de Polo en [medeverdachte 7] reed in de Golf, waar ook zijn toenmalige vriendin [naam 2] in zat.
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld wat verdachten op het Paletplein kwamen doen, wat de aanleiding van de schietpartij is geweest en welke rol verdachten daarbij hebben gespeeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat over het incident door getuigen en verdachten een veelvoud aan verklaringen is afgelegd. De lezingen van, met name, de verdachten lopen sterk uiteen. De rechtbank heeft daarom bij de waardering van het bewijs de objectieve bewijsmiddelen zoals het forensisch bewijs, telefoongegevens, camerabeelden en verklaringen van getuigen als uitgangspunt genomen en de verklaringen van de verdachten slechts voor het bewijs gebruikt voor zover zij steun bieden aan een of meerdere objectieve bewijsmiddelen.
Wat kwamen verdachten doen op het Paletplein?
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 2] , op het Paletplein waren om een wapendeal te sluiten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Contacten
De telefoons van de verdachten zijn onderzocht op onderlinge contacten. Uit de telecomgegevens blijkt dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] op 5 augustus 2020 contact met elkaar hebben gehad. Om 13:03 uur stuurde [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 6] dat hij ‘het’ te duur vindt. [medeverdachte 6] stuurde om 17:59 uur een bericht aan [medeverdachte 4] waarin hij liet weten dat de prijs die hij heeft genoemd de prijs is “als je één wapen koopt, maar als je meer koopt dan zakt de prijs”. Om 18:25 uur heeft [medeverdachte 4] gevraagd “wat ie heeft”, waarop [medeverdachte 6] heeft geantwoord dat het gaat om “vier glocks, twee Glock 17 en twee Glock 19”. Daarnaast volgt uit de berichten die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] naar elkaar stuurden dat er sprake moet zijn van zo min mogelijk mensen, omdat ze dan goed kunnen verdienen. [medeverdachte 6] heeft in voormeld verband ook verklaard dat [medeverdachte 4] hem tijdens een ontmoeting had gevraagd of hij aan een wapen kon komen voor een vriend van hem.
In de telefoon van [verdachte] is een Snapchatcontact aangetroffen met de contactnaam “ [naam 3] ”. Dit contact is door [verdachte] op 5 augustus 2020 in zijn telefoon opgeslagen. De voornaam van [medeverdachte 4] is [naam 3] en [naam 3] blijkt ook de WhatsAppnaam van [medeverdachte 4] te zijn. [medeverdachte 6] heeft bovendien verklaard dat “ [naam 3] ” de Snapchat van [medeverdachte 4] is. Hij heeft bevestigd dat hij [medeverdachte 4] en [verdachte] met elkaar in contact heeft gebracht via Snapchat door op 5 augustus 2020 de accounts van [verdachte] en [medeverdachte 4] uit te wisselen. Daarbij komt dat [verdachte] bij de politie heeft verklaard dat iemand hem in contact heeft gebracht met [medeverdachte 4] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat “ [naam 3] ” de Snapchat is van verdachte [medeverdachte 4] . Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat [medeverdachte 6] de benodigde gegevens heeft verstrekt en dat [verdachte] en [medeverdachte 4] daarna contact hebben gehad via Snapchat.
Op 6 augustus 2020 om 15:04 uur vond er contact plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] stuurde [medeverdachte 1] een bericht met als inhoud: "Yo komt van nimijgen, daar hij is alle 4 regele, hoor ik hoelaat hij kan kome, hoop nog vandaag". Dit bericht is om 15:07 uur door [medeverdachte 1] gelezen. Ook was er in de periode rondom de ontmoeting, tussen 18:53 uur en 19:32 uur, driemaal telefonisch contact tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , waarbij er steeds gesprekken plaatsvonden van enkele seconden.
Ten aanzien van het naar [medeverdachte 1] in de middag verzonden bericht heeft [medeverdachte 5] verklaard dat hij dit inderdaad naar [medeverdachte 1] heeft gestuurd en dat dit zag op de afspraak op het Paletplein. Hij heeft ook verklaard dat hij dacht dat de mensen waarmee een afspraak was gemaakt op het Paletplein uit Nijmegen kwamen. Dat hadden ze gezegd en dat heeft hij aan [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) gestuurd.
Ontmoeting in het Spoorpark op 6 augustus 2020
Van alle verdachten zijn de historische verkeersgegevens van hun telefoons opgevraagd en onderzocht. Op basis hiervan zijn de reisbewegingen van de verdachten in aanloop naar de ontmoeting op het Paletplein in kaart gebracht. Hieruit kan worden afgeleid of en zo ja wanneer de telefoons van de verschillende verdachten op dezelfde plek waren.
De telefoons van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben op 6 augustus 2020 rond 18.12 uur allemaal een zendmast in de nabije omgeving van het Spoorpark aangestraald. Uit de verkeersgegevens volgt dan ook dat er vermoedelijk voorafgaand aan de ontmoeting op het Paletplein nog een ontmoeting heeft plaatsgevonden, in het Spoorpark te Tilburg.
Dat er een ontmoeting heeft plaatsgevonden in het Spoorpark vindt steun in verschillende door verdachten afgelegde verklaringen.
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat er in de middag van 6 augustus 2020 een afspraak bij het Spoorpark was, waarbij hijzelf, [verdachte] (in een grijze Volkswagen Polo), [medeverdachte 4] (met nog wat andere mannen) en een blauwe Volkswagen Golf aanwezig waren. [medeverdachte 6] verklaarde ook dat zij daarna met zijn allen uiteindelijk naar het Paletplein zijn gereden.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 4] in een auto zat, dat er van tevoren een afspraak was en dat het zou kunnen dat dit in het Spoorpark was. Hierbij waren de jongens van buiten de stad aanwezig. Die jongens reden in een blauwe Golf 7 en een grijze Polo. [medeverdachte 5] verklaarde verder dat [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) ook aanwezig was. [verdachte] heeft op zijn beurt ook verklaard dat er van tevoren een afspraak in het Spoorpark was, waarbij hij aanwezig was.
In de verklaringen is niet concreet benoemd wie de persoon was die met de blauwe Volkswagen Golf naar het Spoorpark was gekomen en naar het Paletplein reed. Er is enkel een omschrijving gegeven van deze persoon. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat het [medeverdachte 7] is geweest die met een blauwe Volkswagen Golf op het Paletplein is aangekomen. Op het Paletplein was [medeverdachte 7] gelijktijdig aanwezig met enkele andere personen die in het Spoorpark aanwezig waren. Dit in combinatie met de hiervoor genoemde zendmastgegevens maakt dat de rechtbank vaststelt dat [medeverdachte 7] de persoon was die met de blauwe Volkswagen Golf aanwezig was in het Spoorpark, voorafgaand aan de ontmoeting op het Paletplein.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] op 6 augustus 2020 aanwezig waren bij de afspraak in het Spoorpark en dat zij zich daarna hebben verplaatst naar het Paletplein.
Ontmoeting PaletpleinUit de camerabeelden en de verschillende verklaringen blijkt vervolgens dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] op het Paletplein met elkaar hebben gesproken. Ten tijde van deze ontmoeting waren op het plein ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [verdachte] aanwezig.
Zoals hiervoor eerder vermeld, heeft [medeverdachte 6] verklaard dat [medeverdachte 4] contact met hem zocht, omdat een bekende van hem een wapen wilde kopen. [medeverdachte 6] heeft [medeverdachte 4] vervolgens via Snapchat in contact gebracht met [verdachte] . Bovendien herkende [medeverdachte 6] bij de politie op een foto [medeverdachte 1] als degene die een wapen kwam kopen.
[verdachte] bevestigde bij de politie dat iemand hem met [medeverdachte 4] in contact heeft gebracht en dat hij vervolgens ook weer iemand met [medeverdachte 4] in contact heeft gebracht. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat hij partijen heeft samengebracht om tot een illegale deal te komen.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II, is de rechtbank van oordeel dat er een afspraak is gemaakt op het Paletplein om wapens te (ver)kopen. In de berichten die [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] naar elkaar hebben gestuurd, wordt ontegenzeggelijk gesproken over de aankoop van wapens, waarbij het expliciet gaat over prijzen en soorten wapens.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarnaast worden vastgesteld dat de persoon die [verdachte] heeft aangedragen als leverancier van een of meer wapens [medeverdachte 7] betreft. Afgezien van de opmerkingen van [medeverdachte 1] over wat hij kwam kopen, heeft hij zichzelf altijd als aankopende partij gepositioneerd. Hij had bovendien een geldbedrag bij zich. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] op het plein aanwezig was als koper.
Op basis van het voorgaande en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II gaat de rechtbank van het volgende uit.
[medeverdachte 1] wilde een wapen kopen. [medeverdachte 4] benaderde vervolgens [medeverdachte 6] voor de aankoop van een wapen. Hij heeft met [medeverdachte 6] contact onderhouden ten aanzien van de voortgang van de deal door onder andere te spreken over de prijs, hoeveelheid en het type van deze wapens. [medeverdachte 6] heeft op enig moment [verdachte] via Snapchat in contact gebracht met [medeverdachte 4] . [verdachte] heeft op zijn beurt contact gezocht met [medeverdachte 7] . [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 5] erbij betrokken, die informatie over de afspraak heeft doorgespeeld aan [medeverdachte 1] door hem te berichten dat de jongens uit Nijmegen komen en dat hij hoopt dat de afspraak diezelfde dag plaats zou vinden, namelijk op 6 augustus 2020. Dit is uiteindelijk ook gebeurd. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [verdachte] hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] bij elkaar gebracht om te komen tot een illegale deal, te weten de aan- dan wel verkoop van wapens. Voorts heeft er op 6 augustus 2020, voorafgaand aan de ontmoeting op het Paletplein, in ieder geval een ontmoeting in het Spoorpark plaatsgevonden. Hierbij waren [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [verdachte] aanwezig. Zij zijn vervolgens gezamenlijk in drie auto’s naar het Paletplein gereden waar de wapendeal plaats zou vinden. Eenmaal op het Paletplein aangekomen is de deal om onbekende redenen niet doorgegaan. Wat er daarna is gebeurd, zal hierna uitgebreid aan de orde komen.
De rol van verdachte bij de poging tot het sluiten van een wapendeal
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de handelingen die verdachte heeft verricht bij de poging tot het sluiten van een wapendeal, kunnen worden gekwalificeerd als medeplegen. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen dient er sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij er sprake moet zijn van een intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] hebben allemaal hun eigen rol gespeeld in de totstandkoming van de afspraak op het Paletplein, waarbij er over en weer is gecommuniceerd, informatie is doorgespeeld en er verschillende afspraken hebben plaatsgevonden. De rol van ieder van deze verdachten is een essentiële schakel in de keten die heeft geleid tot de afspraak. Van voornoemde verdachten is [verdachte] de enige link naar de verkoper, zijnde [medeverdachte 7] . Hij heeft een bemiddelende rol gespeeld bij de wapendeal en is zowel in het Spoorpark, waar [medeverdachte 6] bij hem in de auto is gestapt, als op het Paletplein, waar de wapendeal plaats zou vinden, fysiek aanwezig geweest. Daarbij komt dat het verdachte zelf is geweest die heeft verklaard dat er een afspraak was en dat het ging om iets illegaals, waarbij hij zelfs verklaart dat “partijen bij elkaar zijn gebracht”. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voornoemde dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook waren alle handelingen naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf, waardoor het medeplegen van de poging tot wapenoverdracht van een of meer vuurwapens kan worden bewezen (feit 2).
Wat ging er mis?Volgens het Openbaar Ministerie is de wapendeal uiteindelijk niet tot stand gekomen, maar heeft verdachte samen met anderen geld gestolen van [medeverdachte 1] en hierbij (vuurwapen)geweld gebruikt en gedreigd met (vuurwapen)geweld.
Bij de beoordeling van de vraag wat er tijdens de ontmoeting van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] in aanwezigheid van de andere verdachten op het Paletplein is gebeurd, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De worsteling
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op het Paletplein een conflict is ontstaan tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] . Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij twee mannen zag staan. Een donkere man en een Marokkaanse man. De Marokkaanse man trok aan een zak en de donkere man gaf die zak niet af. Hierop zijn er door deze beide personen vuurwapens getrokken. De rechtbank gaat er van uit dat de door haar als donkere man omschreven persoon [medeverdachte 7] was en dat de door haar als Marokkaanse man geduide man [medeverdachte 1] betrof. Dit wordt ondersteund door onder andere de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] . Zij hebben immers verklaard dat het conflict tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] is begonnen.
Over wat zich na het ontstaan van de worsteling heeft afgespeeld en hoe dit zich heeft ontwikkeld hebben meerdere getuigen verklaard. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een stuk of vijf jongens zag. In deze groep waren twee jongens een andere jongen in bedwang aan het houden. Eén jongen had een langwerpig voorwerp vast, waarna de twee mannen die de andere man in bedwang hielden wegrenden. De man met het langwerpig voorwerp bleef dit richten op de man die aanvankelijk werd vastgehouden. Kort hierna hoorde [getuige 2] schoten, waarbij hij ook daadwerkelijk een kruitwolk zag. De man met het langwerpig voorwerp is even later vertrokken in een grijze Volkswagen Polo.
Ook getuige [getuige 3] heeft een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat haar opviel dat er een stuk of vier mannen aan het ruziën waren en dat één van de mannen een andere man stevig vasthad, waarbij er weer een andere man stekende dan wel slaande bewegingen maakte. Ook zag zij iemand recht voor haar auto langskomen en een pistool uit zijn broeksband pakken.
De rechtbank gaat er op basis van deze getuigenverklaringen van uit dat de worsteling is begonnen tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] , waarbij zij beiden een wapen hebben getrokken. Ook [verdachte] en [medeverdachte 6] hebben zich in deze worsteling gemengd. Dit is de situatie die door de getuige [getuige 2] wordt gekenschetst als drie mannen die een vierde in bedwang houden. Deze getuige heeft ook aangegeven dat er sprake was van een wapen bij een van de personen die er later is bijgekomen. Dat moet dus [medeverdachte 6] of [verdachte] zijn geweest. Op basis van het dossier is voor de rechtbank echter niet met zekerheid vast te stellen wie, buiten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] , op dat moment een wapen vast heeft gehad en heeft gericht op [medeverdachte 1] . Wat hieruit wel kan worden geconcludeerd is dat in de groep van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [verdachte] minimaal twee wapens zijn getoond aan [medeverdachte 1] .
Over de oorzaak van de worsteling verschillen de meningen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een geldbedrag bij zich had en dat hij door [medeverdachte 7] van dit geld is beroofd. [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 6] ontkennen dat er geld is weggenomen.
De rechtbank is echter van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen vast is komen te staan dat [medeverdachte 1] een geldbedrag bij zich had toen de afspraak op het Paletplein plaatsvond en dat hij hiervan is beroofd. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van verschillende getuigenverklaringen die de verklaring van onder meer [medeverdachte 1] op dit punt ondersteunen.
Zo heeft getuige [getuige 2] na afloop van het incident een briefje van € 100,00 van de grond geraapt en dit aan de politie gegeven. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er aan een zak werd getrokken, waarna er groene briefjes op de grond vielen. Ook getuige [getuige 4] heeft verklaard dat er veel geld op straat lag en dat hij zag dat een medewerker van de [winkel] een opgevouwen briefje van € 100,00 heeft opgeraapt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het vorenstaande worden vastgesteld dat de eerder omschreven worsteling is ontstaan doordat [medeverdachte 7] het geldbedrag dat [medeverdachte 1] bij zich had heeft afgepakt, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard. De overtuiging van de rechtbank wordt gesterkt door het feit dat [medeverdachte 1] vanaf zijn aanhouding steeds heeft verklaard dat hij was beroofd. Deze verklaring heeft hij afgelegd voordat hij de inhoud van het dossier, waaronder de bovengenoemde getuigenverklaringen, kende. Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend worden bewezen dat er een geldbedrag is weggenomen. De exacte grootte van dit geldbedrag kan de rechtbank niet vaststellen. [medeverdachte 1] heeft zelf verklaard dat hij € 10.000,00 bij zich had. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat dit ook daadwerkelijk het geval was. Bovendien volgt uit de getuigenverklaringen en het feit dat getuige [getuige 2] een briefje heeft opgepakt naar het oordeel van de rechtbank dat er een hoeveelheid biljetten met een onbekende waarde is achtergebleven. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat enig geldbedrag is weggenomen.
Ging deze diefstal ook gepaard met vuurwapengeweld?
Uit hetgeen in het voorgaande is vastgesteld, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er bij de diefstal in ieder geval sprake was van geweld door het afpakken van het geld en de worsteling waarbij [medeverdachte 1] in bedwang is gehouden en een vuurwapen op hem is gericht.
Daarnaast is de vraag of er daarbij ook daadwerkelijk is geschoten en zo ja, door wie er is geschoten. De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag acht geslagen op verschillende (getuigen)verklaringen en het forensisch onderzoek. Er is ter plekke in ieder geval elf keer geschoten waarbij twee verschillende wapens zijn gebruikt.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat [medeverdachte 7] heeft geschoten. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dit punt worden niet ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 6] . De rechtbank is van oordeel dat het dossier ook onvoldoende bewijs biedt dat [medeverdachte 6] heeft geschoten.
Dit is anders voor [verdachte] . De rechtbank baseert zich hierbij op de verklaring van getuige [getuige 2] en de verklaring van [verdachte] zelf. Hij is de enige, naast [medeverdachte 1] , die heeft verklaard de trekker te hebben overgehaald. [verdachte] heeft bij de politie in eerste instantie verklaard dat hij niet wist dat het wapen doorgeladen was en dat hij in paniek heeft geschoten. Pas later, na het stellen van vragen door zijn raadsman, wist [verdachte] niet meer of hij ook daadwerkelijk had geschoten. Het scenario dat [verdachte] daadwerkelijk heeft geschoten past echter bij de locatie van verscheidene op de plaats delict aangetroffen hulzen. Twee van deze hulzen, kaliber 9 mm, zijn aangetroffen in de nabijheid van de achterkant van de gele auto. Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat hij, toen hij een wapen in zijn handen had, op die plaats heeft gestaan.
Ook kan worden vastgesteld dat acht hulzen, kaliber op de PD afkomstig waren uit een wapen dat bij [medeverdachte 1] direct na het incident in huis is aangetroffen. Op basis van dat onderzoek en de eigen verklaring van [medeverdachte 1] gaat de rechtbank er van uit dat [medeverdachte 1] zelf heeft geschoten op het moment dat hij achter de paal vandaan kwam. Of hij ook tijdens de worsteling of voordat hij zich achter de paal verschanste heeft geschoten, kan niet worden vastgesteld.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 7] geweld heeft toegepast door het geld hardhandig af te pakken. [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 7] hebben samen geweld toegepast door [medeverdachte 1] in bedwang te houden, met [medeverdachte 1] te worstelen en te bedreigen met vuurwapens. [verdachte] heeft daarnaast een wapen gericht en meerdere keren geschoten in de nabijheid van [medeverdachte 1] . Vast staat namelijk dat op het moment dat [verdachte] achter de gele auto stond en heeft geschoten, [medeverdachte 1] zich op de stoep aan de voorkant van de gele Peugeot bevond. Op de camerabeelden is ook te zien dat een man op die plek staat en een wapen in de richting van de stoep waar [medeverdachte 1] zich bevond richt.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd geweld ook ten dienste stond van de diefstal. Doordat [medeverdachte 7] geld heeft afgepakt is er een worsteling ontstaan. [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn [medeverdachte 7] gaan helpen door zich te mengen in deze worsteling en daarbij een wapen te tonen aan [medeverdachte 1] . Zij hebben er samen voor gezorgd dat de diefstal gemakkelijker werd gemaakt. Doordat er in de nabijheid van [medeverdachte 1] vervolgens is geschoten, zijn zij allen weg kunnen vluchten. De rechtbank acht dan ook de diefstal met geweld en bedreiging met geweld (feit 1 primair) wettig en overtuigend bewezen.
De rol van verdachte bij de diefstal met geweld en bedreiging met geweld
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake was van een vooropgezet plan om [medeverdachte 1] gezamenlijk te beroven. Geen van de verdachten verklaart hierover en uit de telecommunicatie lijkt te volgen dat er wel degelijk een plan was om een wapenoverdracht plaats te laten vinden. Kennelijk is er op het Paletplein iets misgegaan, waardoor de overdracht niet heeft plaats gevonden. Het gebrek aan een vooropgezet plan betekent echter niet dat er geen sprake meer kan zijn van medeplegen.
Het is [medeverdachte 7] geweest die de initiële wegneemhandeling heeft verricht waarna hij, samen met [verdachte] en [medeverdachte 6] , geweld heeft toegepast. [medeverdachte 7] heeft als eerste de rol van agressor vervuld. Verdachte en [medeverdachte 6] hebben zich hierbij vervolgens aangesloten. Door op die manier bij te springen en daarbij geweld toe te passen, hebben [verdachte] en [medeverdachte 6] meegewerkt aan de beroving dan wel handelingen verricht om de beroving te kunnen voltooien. Nadat [medeverdachte 7] de beroving was begonnen hebben de drie verdachten samen de beroving voortgezet en hebben zij [medeverdachte 1] samen aangevallen. Hierbij hielden twee personen [medeverdachte 1] vast en hield de derde persoon hem onder schot. Uiteindelijk is er door verdachte zelfs geschoten. Alle drie de verdachten hebben daarmee op verschillende momenten de rol van agressor vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank maakt voornoemde dat er sprake was van medeplegen van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld door [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 6] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld (feit 1 primair).
Het vuurwapen van [verdachte]
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat [verdachte] een wapen in zijn handen heeft gehad en hiermee ook heeft geschoten. De raadsman heeft betoogd dat er vrijspraak dient te volgen, omdat het wapen dat [verdachte] in zijn handen had niet van hem was, maar door hem is opgeraapt. De rechtbank volgt die lezing niet en gaat er op basis van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen vanuit dat [verdachte] het wapen op enig moment voorhanden heeft gehad, heeft geschoten en heeft meegenomen vanaf de PD om het vervolgens onderweg weg te gooien. . De rechtbank laat hierbij in het midden hoe hij aan het wapen is gekomen.
De raadsman heeft ter zitting verder betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat het wapen dat verdachte voorhanden zou hebben gehad, valt onder de tenlastegelegde categorie. Op de tenlastelegging staat een wapen van categorie II of III. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat verdachte ook daadwerkelijk met het wapen dat hij voorhanden heeft gehad heeft geschoten. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat het vuurwapen dat verdachte voorhanden heeft gehad, valt onder categorie III van de WWM. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III van de WWM voorhanden heeft gehad (feit 3).
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er bij het voorhanden hebben van het wapen ook sprake was van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat een ander dan verdachte beschikkingsmacht had over zijn wapen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van dit onderdeel van feit 3.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 6 augustus 2020 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening enig geldbedrag dat toebehoorde aan [medeverdachte 1] , heeft weggenomen, welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medeverdachte 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit dat hij, verdachte en zijn mededaders onder andere onverhoeds geld hebben afgepakt van [medeverdachte 1] en met [medeverdachte 1] in een worsteling zijn gekomen en vuurwapens hebben getrokken en gericht op [medeverdachte 1] en met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in de nabijheid van die [medeverdachte 1] ;
2
in de periode van 5 augustus 2020 tot en met 6 augustus 2020 in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een of meer vuurwapens over te dragen (door tussenkomst van anderen) een afspraak met de koper heeft gemaakt over de aankoop daarvan en op 6 augustus 2020 op een daartoe strekkende afspraak met de koper is verschenen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
op 6 augustus 2020 te Tilburg, een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bemiddeld bij een wapendeal. Onder meer door zijn aandeel zijn de verkoper en koper op 6 augustus 2020 met elkaar in contact gekomen. De wapendeal is uiteindelijk niet voltooid, omdat het contact uitliep op een diefstal met geweld en een schietpartij. Dit doet echter niet af aan de intentie waarmee verdachte partijen bij elkaar heeft gebracht. Bij de afspraak voor de wapendeal is geld gestolen van [medeverdachte 1] . Hierdoor is er een worsteling ontstaan, waarbij verdachte [medeverdachte 1] heeft vastgehouden en er door beide partijen wapens zijn getrokken. Zo mondde een toch al illegale deal uit in een schietpartij. Verdachte heeft hierbij ook zelf een wapen getrokken en geschoten. Dit alles vond plaats op klaarlichte dag tussen het winkelend publiek en toevallige passanten op het Paletplein. Uiteindelijk is er minimaal elf keer geschoten. Er zaten kogelgaten in een winkelruit en een voertuig dat geparkeerd stond. Dat bij deze schietpartij uiteindelijk geen doden of gewonden zijn gevallen mag een wonder heten.
Schietpartijen zoals op het Paletplein zijn uitsluitend mogelijk wanneer betrokken partijen over wapens beschikken. Wapenhandel zorgt er dan ook voor dat dit soort gevaarlijke situaties in stand blijven. Wapenhandel en het voorhanden hebben van een wapen zijn ernstige feiten.
De rechtbank neemt het verdachte bovendien kwalijk dat hij medeverdachte [medeverdachte 7] letterlijk te hulp is geschoten bij de diefstal van het geld, terwijl hij zich ook had kunnen distantiëren.
Ongeacht met welke intentie [medeverdachte 1] op 6 augustus 2020 naar het Paletplein kwam, spreekt het voor zich dat een op deze manier uitgevoerde diefstal voor hem een nare en beangstigende ervaring moet zijn geweest. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om op deze manier, ten koste van een ander, snel aan geld te komen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor diefstal met geweld, het overdragen van vuurwapens en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat er sprake is van recidive ten aanzien van geweldsfeiten.
Verdachte heeft aangevoerd dat het voor hem zwaar was om gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis niet bij zijn vriendin en kind te kunnen verblijven. De rechtbank ziet echter in dit feit en de overige door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om in het voordeel van verdachte af te wijken van de oriëntatiepunten. Het feit dat verdachte hierdoor nog een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf uit moet zitten, is het gevolg van de eigen keuze van verdachte om zich te mengen in een wapendeal en in de diefstal van het geld met geweld. De rechtbank vindt het enorm kwalijk dat verdachte heeft deelgenomen aan een schietpartij op klaarlichte dag op een druk winkelplein. De persoonlijke omstandigheden van verdachte staan in schril contrast tot de ernst van deze strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet gezien de aard en ernst van de feiten geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte al 236 dagen in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Zij bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de op te leggen straf, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [medeverdachte 1] vordert een schadevergoeding van € 31.650,00 voor feit 1.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan.
Op basis van het onderliggende procesdossier is niet vast te stellen welk bedrag er exact door verdachte en zijn mededaders van [medeverdachte 1] is gestolen. Het procesdossier biedt ook onvoldoende handvatten om dit materiële schade bedrag te kunnen schatten.
Immateriële schade
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de rechtbank vast dat benadeelde partij met de intentie een wapendeal te sluiten, is verschenen op een afspraak met verdachte. Dat hij op de hoogte was van risico bij deze wapendeal, blijkt uit het feit dat ook benadeelde partij zelf gewapend op de afspraak is verschenen. Risico’s hebben zich verwezenlijkt doordat de voorgenomen wapendeal uitmondde in een diefstal met geweld en een schietpartij. De intentie waarmee er contact werd gelegd tussen verdachte en de benadeelde partij, maakt dat de diefstal met geweld niet gelijk kan worden gesteld aan een diefstal met geweld bij een volledig onwetend slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden bij de beoordeling van de vordering tot een vergoeding van immateriële schade ook moet worden bekeken of er sprake is van enige mate van eigen schuld bij benadeelde partij.
Vooralsnog bevat de vordering benadeelde partij geen althansonvoldoende informatie om de mate van eigen schuld vast te kunnen stellen en eventueel de hoogte van een vergoeding van immateriële schade te bepalen.
Conclusie
Verdere behandeling van de gehele vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft ter zitting van 7 december 2021 de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd onder parketnummer 08-178490-19 ingetrokken.
De rechtbank zal gelet op voornoemde intrekking de aanvankelijk ingediende vordering tot tenuitvoerlegging niet verder in behandeling nemen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:diefstal door twee of meer verenigde personen, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen
personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de
vlucht mogelijk te maken;
Feit 2:medeplegen van, poging tot, handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de
Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III;
Feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [medeverdachte 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat de partijen ieder hun eigen proceskosten zullen dragen;
Voorlopige hechtenis- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen en
mr. R.M. Heitzman, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2022.