ECLI:NL:RBZWB:2022:957
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak door heffingsambtenaar
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 427.000, terwijl de belanghebbende van mening was dat de waarde maximaal € 355.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een bezwaar van de belanghebbende tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van 29 februari 2020, waarin de WOZ-waarde en de aanslag onroerende zaakbelasting bekend werden gemaakt.
Tijdens de zitting op 17 februari 2022 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2019 was en dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde had onderbouwd met een waardematrix en vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de taxateur de waarde op een juiste manier heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.