ECLI:NL:RBZWB:2022:951

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_9980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering bijstandsbedrag op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2022, werd het beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 oktober 2020, waarin haar bezwaren tegen een eerder besluit van 24 januari 2020 ongegrond werden verklaard. Dit eerdere besluit betrof de vaststelling van haar recht op bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) over de jaren 2016 en 2017, waarbij werd bepaald dat zij een bedrag van € 10.972,60 moest terugbetalen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt om haar recht op bijstand definitief vast te stellen. Eiseres ontving een Bbz-uitkering van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017, maar had nagelaten om tijdig bewijsstukken aan te leveren. Eiseres voerde aan dat zij onjuist was geïnformeerd over haar Bbz-uitkering en dat het college ten onrechte niet was overgegaan tot het middelen van haar inkomsten in 2017. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldoende was geïnformeerd over de voorwaarden van de bijstand en dat het college terecht had besloten tot terugvordering van het bijstandsbedrag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college de besluiten correct had genomen. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen eerdere toekenningsbesluiten, waardoor deze in rechte vaststonden. De rechtbank benadrukte dat de bijstand in de vorm van een lening werd verstrekt, wat impliceert dat terugbetaling mogelijk was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9980 BBZ

uitspraak van 25 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] (eiseres), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: [naam gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 24 januari 2020 (primair besluit) heeft het college het recht van eiseres op bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) over de jaren 2016 en 2017 vastgesteld, en bepaald dat zij een bedrag van € 10.972,60 moet terugbetalen.
In een besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 februari 2022. Eiseres is verschenen. Zij werd bijgestaan door [naam gemachtigde] . Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen1.Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres ontving een Bbz-uitkering van het college over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017. Zij moest het college tijdig informatie verschaffen om het recht op Bbz-uitkering over de jaren 2016 en 2017 definitief vast te stellen, maar heeft dit nagelaten. In een besluit van 28 november 2019 is het college daarom overgegaan tot het terugvorderen van de over beide jaren verstrekte bijstand. Eiseres heeft op 9 december 2019 alsnog bewijsstukken overgelegd, met het verzoek om het besluit van 28 november 2019 te herzien.
In het primaire besluit heeft het college het besluit van 28 november 2019 herzien en ingetrokken, en vastgesteld dat eiseres over boekjaar 2016 recht heeft op € 4.145,82 bijstand voor levensonderhoud. Omdat eiseres dit bedrag reeds had ontvangen in de vorm van een lening, is deze lening omgezet in bijstand om niet. Het college heeft verder vastgesteld dat eiseres over boekjaar 2017 recht heeft op € 726,81 bijstand voor het levensonderhoud en woonkostentoeslag. Omdat eiseres in dit boekjaar in totaal € 11.699,41 als lening heeft ontvangen, moet zij een bedrag van € 10.972,60 terugbetalen. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Volgens eiseres heeft het college – en dan in het bijzonder de behandelend ambtenaar [naam ambtenaar] – haar onjuist en onvolledig geïnformeerd over haar Bbz-uitkering, met name over de kans op een mogelijke terugbetalingsplicht. Zij voert aan dat in het toekenningsbesluit van 4 november 2016 niet wordt gesproken over leenbijstand, en dat daarin ook niet is opgenomen dat de bijstandsnorm niet mag worden overschreden. De hoogte van deze norm is volgens eiseres ook nergens vermeld.
Eiseres stelt verder dat het college ten onrechte niet is overgegaan tot het middelen van haar inkomsten in 2017, dat wil zeggen het gelijkmatig toerekenen van deze inkomsten aan de gehele periode waarover zij een Bbz-uitkering heeft ontvangen (in plaats van alleen aan boekjaar 2017). Eiseres voert ten slotte aan dat sprake is van slordigheden in de primaire besluitvorming van het college. Zij stelt daarbij dat in de berekening van het terug te betalen bedrag twee keer een bedrag van € 404,79 aan woonkostentoeslag was opgenomen, terwijl zij dit niet heeft ontvangen.
3. De relevante bepalingen in het Bbz zijn opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt wat eiseres aanvoert over de manier waarop zij is voorgelicht over haar Bbz-uitkering niet. Zij heeft zelf een Bbz-uitkering voor levensonderhoud aangevraagd, en deze is middels een besluit van 4 november 2016 voor de periode van 1 oktober 2016 tot 1 april 2017 aan haar toegekend. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte vast is komen te staan. Vervolgens is de Bbz-uitkering voor levensonderhoud en woonkostentoeslag op verzoek van eiseres middels een besluit van 23 mei 2017 voor de periode van 1 april 2017 tot 1 oktober 2017 voortgezet. Ook tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, waardoor ook dit besluit onherroepelijk is geworden. Deze besluiten liggen daarom niet ter beoordeling aan de rechtbank voor.
5. In de beide toekenningsbesluiten is onder de kopjes 'De vorm van de bijstand' expliciet vermeld dat de bijstand in de vorm van een lening aan eiseres wordt verstrekt, wat impliceert dat de mogelijkheid bestaat dat deze geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald. Het had eiseres daarom redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat (in beginsel) geen bijstand om niet werd verleend. Door geen bezwaar te maken tegen beide toekenningsbesluiten is eiseres (ook) akkoord gegaan met dit aspect van de Bbz-uitkering. Niet is gebleken dat eiseres na ontvangst van deze besluiten bij het college nadere informatie heeft ingewonnen over voorwaarden die verbonden zijn aan haar uitkering, waardoor ervan kan worden uitgegaan dat eiseres zich daar destijds mee kon verenigen.
6. In de toekenningsbesluiten is weliswaar niet expliciet opgenomen dat de bijstandsnorm niet mag worden overschreden, maar dit volgt wel uit de tekst van het Bbz. De rechtbank ziet ook onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat eiseres niet is gewezen op de systematiek van het Bbz. Behandelend ambtenaar [naam ambtenaar] heeft in een rapport opgetekend dat het in dit soort zaken een standaardprocedure is om uitgebreid informatie te verstrekken over de voorwaarden van een Bbz-uitkering, en de dossierstukken en wat eiseres aanvoert geeft geen aanleiding om aan te nemen dat dit in haar geval niet is gebeurd.
De stelling dat nergens melding is gemaakt van de hoogte van de bijstandsnorm slaagt evenmin, nu deze norm is opgenomen op de tweede pagina van beide toekenningsbesluiten.
7. Gezien het voorgaande mocht het college overgaan tot de definitieve vaststelling van het recht op een Bbz-uitkering over de jaren 2016 en 2017 op de wijze zoals het heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte niet is overgegaan tot het middelen van de inkomsten van eiseres in 2017, nu de tekst van het Bbz niet voorziet in deze mogelijkheid. De stelling van eiseres dat sprake is van slordigheden in de primaire besluitvorming van het college slaagt evenmin, nu in deze procedure enkel de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld en eiseres ter zitting desgevraagd heeft erkend dat het door haar terug te betalen bedrag daarin correct is vastgesteld.
8. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 25 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage – relevante bepalingen in het Bbz

Artikel 10 Bbz (Vormen van bijstand)
Algemene bijstand kan naar de regels van dit besluit worden verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet of in de vorm van een bedrag om niet.
Artikel 11 Bbz (Uitbetaling van lening)
1. Algemene bijstand heeft voorlopig de vorm van een renteloze geldlening die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald.
2. Zodra het inkomen bekend is over het boekjaar waarin de in het eerste lid bedoelde bijstand is verleend, wordt de hoogte van deze bijstand definitief vastgesteld en vindt, voor zover het vermogen van de zelfstandige de van toepassing zijnde grens van artikel 3. niet te boven gaat, tot die hoogte omzetting plaats in een bedrag om niet.
Artikel 12 (Definitieve vaststelling netto inkomen)
1. Het college neemt een nadere beslissing met betrekking tot de verleende bijstand, bedoeld in artikel 11, eerste lid, nadat het college het netto inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep definitief heeft vastgesteld.
2. Indien de verleende bijstand, vermeerderd met het in het desbetreffende boekjaar behaalde netto inkomen:
a. minder is dan de jaarnorm, wordt ambtshalve voor het verschil bijstand verleend, met dien verstande dat de in totaal te verlenen bijstand niet meer bedraagt dan de jaarnorm berekend naar evenredigheid over de periode waarin over het desbetreffende boekjaar bijstand is verleend, waarbij de als geldlening verstrekte bijstand wordt omgezet in een bedrag om niet;
b. gelijk is aan de jaarnorm, wordt de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet;
c. meer is dan de jaarnorm, kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd en wordt de rest van de als geldlening verstrekte bijstand omgezet in een bedrag om niet.
Artikel 19 (Verlening van bedrag om niet)
In afwijking van artikel 11 wordt aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, algemene bijstand verleend als een bedrag om niet indien:
a. de uitkeringsduur ten hoogste zes maanden is;
b. de inkomensvorming in het betreffende bedrijf of zelfstandig beroep regelmatig over het jaar verloopt en het inkomen duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand; en
c. het vermogen van de zelfstandige, het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat.