ECLI:NL:RBZWB:2022:912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8920
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot toekenning van bijzondere bijstand en de beoordeling van bijstandsbehoefte

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door het college was afgewezen op basis van een geschonden inlichtingenplicht. Het college had later een deel van de aanvraag gegrond verklaard, maar de eiser was het niet eens met de afwijzing van andere kosten, waaronder intakekosten en griffierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand binnen de wettelijke termijn was ingediend en dat de kosten noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat eiser niet in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,00, en het betaalde griffierecht van € 48,00 moest aan de eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8920 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.A.L. Timmermans,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 mei 2020 (primaire besluit) heeft het college eisers aanvraag om hem bijzondere bijstand toe te kennen afgewezen op de grond dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (gedeeltelijk) gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en [vertegenwoordiger vwr] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 24 oktober 2019 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de goederen van eiser onder bewind gesteld.
Bij besluit van 24 januari 2020 heeft het college eisers aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen omdat het recht op uitkering niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte vast is komen te staan.
Bij besluit van 20 april 2020 heeft het college eisers aanvraag van 4 februari 2020 voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet weer afgewezen omdat het recht niet kon worden vastgesteld. Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college eisers bezwaar tegen dit besluit gegrond verklaard en hem een bijstandsuitkering toegekend per 4 februari 2020.
Op 26 februari 2020 heeft eisers bewindvoerder namens eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de intakekosten bewind (€ 644,93), de maandkosten bewind oktober 2019 (€ 73,81), de maandkosten bewind november en december 2019 (€ 147,62 per maand), de maandkosten bewind 2020 (€ 150,44 per maand), griffierecht (€ 81,00) en advocaatkosten (€ 148,00).
Bij het primaire besluit heeft het college eisers aanvraag volledig afgewezen op de grond dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Bij het bestreden besluit heeft het college een gedeelte van de gevraagde bijzondere bijstand alsnog toegekend, te weten de maandkosten bewind vanaf
4 februari 2020 en de kosten voor de toevoeging van een advocaat van € 148,00.
2.
Het geschil
In geschil is (nog) of het college bijzondere bijstand heeft kunnen weigeren voor de intakekosten bewind, de maandkosten bewind tot 4 februari 2020 en het griffierecht.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat het college ten onrechte het besluit van 24 januari 2020, waarin is gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld omdat eiser onvoldoende informatie over zijn woonsituatie had verstrekt, gebruikt om bijzondere bijstand af te wijzen. Eiser voert aan dat hij in de periode in geding in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Ter onderbouwing hiervan heeft hij schriftelijke stukken overgelegd, te weten: een overzicht van de bewindvoerder over de schulden van in totaal € 8.735,00 en een overzicht van de bankafschriften van de leefgeld- en beheerrekening over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 29 februari 2020. Daarop is volgens eiser te zien dat hij in die periode alleen zorgtoeslag en ondersteuning van zijn familie ontving. Tevens heeft eiser de (nog ontbrekende) verklaringen omtrent verblijf over de maanden december 2019 en januari 2020 ingeleverd.
4.
Standpunt college
Het college stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat bijzondere bijstand in beginsel vooraf moet worden aangevraagd en dat daarom slechts de kosten vanaf de aanvraagdatum kunnen worden vergoed. Daarbij is het college uitgegaan van de datum 4 februari 2020, zijnde de ingangsdatum van eisers bijstandsuitkering voor levensonderhoud.
5.
Wettelijk kader
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de Participatiewet niet van toepassing zijn.
6. 6.
Het oordeel van de rechtbank
Het college heeft vastgesteld dat met de beschikking van de rechtbank van 24 oktober 2019 is komen vast te staan dat de kosten voor bewindvoering noodzakelijk zijn.
Bijzondere bijstand moet in principe vooraf worden aangevraagd. Op 26 februari 2020 heeft eisers bewindvoerder namens eiser onder meer bijzondere bijstand gevraagd over een periode in het verleden. Nu het college bijzondere bijstand heeft toegekend voor de kosten vanaf 4 februari 2020 loopt de periode in geding van 9 januari 2020 tot en met 3 februari 2020. Op 9 januari 2020 heeft de bewindvoerder eiser een factuur gezonden voor de intakekosten bewind, het griffierecht bewind en de maandkosten bewind van oktober 2019 tot en met december 2019. Op 28 januari 2020 heeft de bewindvoerder eiser een factuur gezonden voor de maandkosten bewind over januari 2020.
Het college hanteert met betrekking tot bijzondere bijstand het volgende beleid:
“Bijzondere bijstand moet in beginsel vooraf worden aangevraagd. Voor de uitzonderlijke gevallen waarin toch met terugwerkende kracht wordt toegekend geldt:
Als bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend dan kan de terugwerkende kracht worden verleend tot zes maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag. Dit geldt ook voor aanvragen door bewindvoerders.
In het onderzoek moeten in ieder geval de volgende vragen worden beantwoord:
-is op het moment van aanvraag nog vast te stellen of de kosten die gemaakt zijn noodzakelijk waren ?
-was op het moment dat de kosten werden gemaakt de aanvrager bijstandsbehoeftig ?
Is het antwoord op beide of op een van deze vragen negatief, dan kan van bijstandverlening met terugwerkende kracht geen sprake zijn. Is het antwoord op beide vragen positief, dan kan bijstand met terugwerkende kracht worden verleend tot 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Wel zal cliënt steeds moeten motiveren waarom de aanvraag achteraf wordt ingediend. Deze motieven zullen sterker moeten zijn naarmate de tijd tussen het maken van de kosten en de indiening van de aanvraag groter is. In de rapportage met betrekking tot aanvragen achteraf zal op de beide bovenstaande vragen en op de motivering van cliënt uitdrukkelijk moeten worden ingegaan.”
De rechtbank stelt vast dat dit beleid, dat inhoudt dat bijstand met terugwerkende kracht kan worden verleend in andere gevallen dan waarin sprake is van bijzondere omstandigheden, afwijkt van de artikelen 43 en 44 van de Participatiewet en dus buitenwettelijk begunstigend beleid is. Dit betekent dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
Nu vaststaat dat de aanvraag om bijzondere bijstand binnen 6 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag is ingediend en de kosten die gemaakt zijn noodzakelijk waren, gaat het hier alleen nog om de vraag of eiser op het moment waarop de kosten werden gemaakt bijstandsbehoeftig was.
Uit het verweerschrift en het besluit van 24 januari 2020 blijkt dat het college zich op het standpunt stelt dat niet is komen vast te staan dat eiser in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde in de periode waarover hij met terugwerkende kracht bijzondere bijstand vraagt. Het college baseert dit op het feit dat eiser in het kader van een eerdere bijstandsaanvraag onvoldoende gegevens heeft ingeleverd om het recht op bijstand voor levensonderhoud te beoordelen. Het college stelt dat destijds sprake was van een onduidelijke woonsituatie die achteraf ook niet meer kan worden vastgesteld.
Eiser bestrijdt dit. Volgens eiser zijn nu alle benodigde gegevens aanwezig om de woonsituatie vast te stellen. Eiser wijst op de verklaringen omtrent het verblijf over de periode van 18 oktober 2019 tot en met 31 januari 2020. Verder wijst eiser op de ingeleverde bankafschriften waaruit blijkt dat hij per maand € 50,- van de bewindvoerder kreeg voor levensonderhoud.
De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat het college op basis van de in beroep overgelegde schriftelijke gegevens alsnog kan en moet vaststellen of eiser in de periode van 9 januari 2020 tot en met 3 februari 2020 voldeed aan de voorwaarde dat hij in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Indien eiser aan die voorwaarde voldoet zal het college volgens zijn eigen beleid bijzondere bijstand aan eiser moeten toekennen voor de kosten die zijn opgekomen binnen 6 maanden voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om bijzondere bijstand.
Op grond hiervan zal het beroep gegrond verklaard worden en zal het bestreden besluit vernietigd worden. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 23 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.