Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 oktober 2021, waarin haar WIA-uitkering per 6 januari 2020 werd gewijzigd. Eiseres, die eerder een WIA-uitkering had ontvangen, had zich ziekgemeld en stelde dat haar arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 was eiseres niet aanwezig, maar haar gemachtigde was vertegenwoordigd. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. E.A.M. ter Haar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben zowel de fysieke als psychische klachten van eiseres in hun beoordeling meegenomen. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen inzichtelijk en goed onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 6 januari 2020 terecht was vastgesteld op 51,46% en dat het UWV haar WIA-uitkering ongewijzigd mocht voortzetten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het besluit van het UWV in stand blijft. Eiseres kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.