ECLI:NL:RBZWB:2022:900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
02/820443-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een Audi S6 Avant en een heftruck

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1971 en woonachtig in Nederland, werd ervan beschuldigd een Audi S6 Avant en een heftruck te hebben gewitwassen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 januari 2022, waarna het onderzoek op 23 februari 2022 werd gesloten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van de Audi S6 Avant, maar sprak haar vrij van het witwassen van de heftruck, omdat de feitelijke levering daarvan niet had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de Audi S6 Avant was betaald met contante gelden die vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte had verklaard dat de auto deels was gefinancierd met een lening van haar vader en eigen spaargeld, maar de rechtbank achtte deze verklaringen niet voldoende onderbouwd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat het witwassen een ondermijnende vorm van criminaliteit is die het economisch verkeer ondermijnt. De verdachte had geweigerd verantwoordelijkheid te nemen voor haar daden, wat de rechtbank als laakbaar beschouwde. De rechtbank verklaarde de Audi S6 Avant verbeurd en onttrok een in beslag genomen wapen aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820443-16
vonnis van de meervoudige kamer van 23 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [adres verdachte]
raadsman mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt, waarna het onderzoek is gesloten op 23 februari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen met betrekking tot een heftruck en een Audi S6 Avant.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Volgens het Openbaar Ministerie is het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenarrest van toepassing. Er is geen bewijs dat de aanschaf van de heftruck of Audi S6 verband houdt met de opbrengst van een specifiek gronddelict. De wijze waarop verdachte deze voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, levert een vermoeden van witwassen op. De verklaring van verdachte hierover is onvoldoende onderbouwd of te laat ingebracht. Op basis daarvan heeft het Openbaar Ministerie geen onderzoek moeten doen naar deze verklaring. De heftruck en Audi S6 zijn derhalve van misdrijf afkomstig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het witwassen. Het primaire standpunt is dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de voorwerpen zoals opgenomen in het witwasfeit. Het Openbaar Ministerie heeft verzuimd naar aanleiding van deze uitgebreide onderbouwing nader onderzoek te doen. Het subsidiaire standpunt houdt in dat, indien de rechtbank het eenvoudig witwassen bewezenverklaard acht (artikel 420bis1 en 420quater1 van het Wetboek van Strafrecht), geldt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het feit is dan niet strafbaar omdat de pleegperiodes zijn gelegen voor de invoering van de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen. Het meer subsidiaire standpunt komt er op neer dat, indien de rechtbank het klassiek witwassen bewezenverklaard acht, de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Partiële vrijspraak met betrekking tot het witwassen van de heftruck
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het witwassen van de heftruck (model: Linde HD30). Verdachte heeft deze heftruck nooit verworven, voorhanden gehad, er gebruik van gemaakt, overgedragen of omgezet omdat de feitelijke levering van deze heftruck niet heeft plaatsgevonden. Het verrichten van een aanbetaling van € 43.000, de afspraak om twee afgeschreven heftruck-modellen in te ruilen, het opmaken van een orderbevestiging en factuur heeft hooguit
een recht op leveringvoor [bedrijf 1] doen ontstaan. Omdat een daadwerkelijke overdracht echter nooit heeft plaatsgevonden, zijn de delictsbestanddelen van het witwassen niet vervuld.
De Audi S6 Avant van verdachte
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Stappenplan
Bij de beoordeling of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen zal gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap V).
De financiering van de Audi S6 Avant
Voor de wijze van financiering van de Audi S6 door verdachte, neemt de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] als uitgangspunt. Volgens deze getuige is verdachte op 12 november 2015 op het autobedrijf aangekomen met een schoenendoos waarin € 55.000 cash heeft gezeten. De auto is met dit bedrag betaald. Volgens de getuige bestond dit bedrag hoofdzakelijk uit grote coupures, biljetten van € 500 en van € 200, en voor een deel uit briefjes van € 50.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van grote contante geldbedragen door privé personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag niet is verzekerd. Daarnaast is algemeen bekend dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld, waarbij coupures van € 500 en € 200 een rol spelen, terwijl die in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt.
De kasopstelling
Er is een onderzoek ingesteld naar het contant geld van verdachte en haar echtgenoot door een kasopstelling in het dossier op te nemen. De contante geldstromen tussen 1 januari 2014 en 28 april 2016 zijn daarmee in kaart gebracht. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte voor in totaal € 17.300 aan contanten voorhanden heeft kunnen hebben door bankopnamen bij de geldautomaat. Daarnaast heeft verdachte een contante lening van haar vader gekregen van € 15.000, die zij nog niet heeft terugbetaald. Dit bedrag is om die reden meegenomen als legaal inkomen.
Verder staat vast dat, bij een doorzoeking in de bedrijfsloods in Sint Philipsland, een handtas is aangetroffen met daarin een zwarte portemonnee en een zwarte portefeuille. Hierin worden contante bedragen van € 595,75 en € 245 aangetroffen. In totaal is er dus (€ 17.300 + € 15.000 - € 595,75 - € 245) = € 31.459,25 beschikbaar geweest voor het doen van contante uitgaven.
De contante uitgaven van verdachte zijn in kaart gebracht. Hieruit blijkt onder meer dat er stortingen zijn verricht op de privérekening en zakelijke rekening voor een bedrag van in totaal € 30.450. Voorts zijn er een tiental contante uitgaven gedaan, te weten:
1) Audi A3 (kenteken [kenteken 1] 5.500
2) aanbetaling motor (kenteken [kenteken 2] ) 1.000
3) nota vakantie experts (gedeeltelijk contant) 398,49
4) verstrekte lening [bedrijf 2] 1.500
5) Audi S6 Avant (kenteken [kenteken 3] ) 40.000
6) keukenapparatuur 4.400
7) meubilair 9.350
8) Telefoon 255,55
9) Kleding 99,95
10) Audio apparatuur 7.980Totaal feitelijke contante uitgaven€ 70.483,99
Uit een analyse van de bankrekening van verdachte en haar partner blijkt dat er nauwelijks uitgaven zijn gedaan voor huishoudelijke uitgaven, kleding en voeding. Volgens het Nationaal Instituut voor Budgethuishouding (NIBUD) mag worden verondersteld dat er in werkelijkheid € 4.249,62 aan huishoudelijke kosten, € 4.354,66 aan kleding en € 14.205,77 aan voeding contant is uitgegeven. Deze veronderstelde uitgaven bedragen dus in totaal € 22.810,05.
Uit de kasopstelling kan worden geconcludeerd dat er voor in totaal (€ 30.450 + € 70.483,99 + € 22.810,05 - € 31.459,25) =
€ 92.284,25meer contant is uitgegeven door verdachte, dan dat zij voorhanden zou kunnen hebben.
Analyse bankrekeningen verdachte en echtgenoot en overige financiële omstandigheden
Uit een analyse van de privérekening van verdachte blijkt dat de girale uitgaven alleen kunnen plaatsvinden doordat er zeer regelmatig contante stortingen op de rekening gedaan worden. De legale inkomsten van verdachte zoals het salaris, de teruggaven van de Belastingdienst, de kinderbijslag en de privé-onttrekkingen van [bedrijf 1] zijn ontoereikend om de girale uitgaven te bekostigen.
Het saldo van de zakelijke bankrekening, van de echtgenoot van verdachte, staat bijna voortdurend negatief. De uitgaven ten behoeve van de exploitatie van zijn videotheek zijn veel hoger dan de inkomsten. Op 31 december 2014 is dit bedrijf officieel beëindigd.
Verdachte heeft in haar verhoor bij de politie ook aangegeven dat zij gezamenlijk met haar echtgenoot, na aftrek van de vaste lasten, ongeveer € 200,- tot € 700,- per maand overhoudt. Zij geeft bovendien aan dat zij geen spaargeld bezit en dat haar woning in een gedwongen executieverkoop staat, omdat zij haar hypotheekschuld niet kan voldoen.
Het bedrag van € 92.284,25 dat meer contant is uitgegeven, staat dus niet in verhouding tot de legale inkomsten van verdachte en haar echtgenoot en betreft derhalve onverklaarbaar vermogen.
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de financiering van het voertuig, de kasopstelling en de analyse van de bankrekeningen van verdachte en haar echtgenoot, levert het vermoeden op dat de Audi S6 Avant van enig misdrijf afkomstig is.
Verklaring verdachte (deel I)
Aangezien er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit blijkt dat de Audi S6 Avant niet van enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de betaling van het voertuig gedeeltelijk is gefinancierd met een lening van haar vader van € 15.000. Daarnaast heeft zij zelf een bijdrage geleverd van € 20.000 aan spaargeld. Voorts verklaart verdachte dat haar vader haar sieraden heeft verkocht en dat zij zelf een deel van haar inventaris en een motor te koop heeft aangeboden. Tot slot heeft haar echtgenoot een videotheek gehad waaruit geld is gegenereerd.
Verklaring verdachte (deel II)De verdediging heeft een fiscalist ingeschakeld (belastingadviseur [naam] ) die de inkomsten, uitgaven en kasopstelling uit het dossier van nader commentaar heeft voorzien en zijn bevindingen heeft opgenomen in een rapport van 9 april 2021.
Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte in de periode voor 2014 over € 31.152 aan contanten moet hebben beschikt, gelet op een eerdere verkoop van haar sieraden en inventaris. Verdachte heeft € 28.208 meer aan contante bankopnamen verricht dan in de kasopstelling is weergegeven. Daarnaast zijn door [naam] in de kasopstelling de verkoopresultaten vanaf 2014 meegenomen van sieraden, een motorfiets en motorpak. Voorts is aan de legale contante inkomsten een lening toegevoegd van € 20.000 die door medeverdachte [medeverdachte] is verstrekt. Deze lening zou zijn uitgegeven voor de aanschaf van de Audi S6 Avant. Volgens [naam] bedragen de totale inkomsten € 120.420 en de uitgaven € 116.287. Bij de uitgaven wordt nog opgemerkt dat de audio- en keukenapparatuur, alsook een aanbetaling voor een vakantie, lager begroot moeten worden dan wel niet als uitgave kunnen worden meegenomen.
Een deel van de verklaringen van verdachte is door het Openbaar Ministerie nader onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het procesdossier en bij requisitoir is op het rapport van [naam] van 9 april 2021 gereageerd.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van verdachte is de Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (het ICOV-onderzoek) geraadpleegd. In dit onderzoek zijn onder meer de belastinggegevens van verdachte opgevraagd. Het blijkt dat zowel verdachte als haar partner geen opgave hebben gedaan van contant vermogen, dat zij zouden hebben voor 1 januari 2014. Omdat er geen aangifte is gedaan van vermogensbelasting gaat het Openbaar Ministerie er vanuit dat er geen legaal saldo kasgeld aanwezig is geweest voor 1 januari 2014. Met betrekking tot de verkoop van sieraden en de inventaris, van voor deze periode, is door de officier van justitie bij het requisitoir aangegeven dat deze verkoop onvoldoende is onderbouwd. Er zijn geen verkoop- of aankoopovereenkomsten overgelegd en in het rapport van fiscalist [naam] is onvoldoende specifiek gemaakt welke sieraden en meubilair het in onderhavig geval betreft.
Het Openbaar Ministerie merkt met betrekking tot de videotheek op dat deze onderneming op 31 december 2014 zijn bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt. Uit informatie van de Belastingdienst blijkt deze onderneming over de jaren 2012 tot en met 2014 een verlies te hebben gemaakt van € 40.317. Bovendien komt naar voren dat er alleen vanuit de privérekening geld wordt overgemaakt naar de zakelijke rekening, maar niet andersom. Deze zakelijke rekening heeft bijna voortdurend een negatief saldo gekend tot het kredietmaximum van € 20.000. Het is onaannemelijk dat hieruit inkomsten zijn ontstaan.
Tot slot is het volstrekt niet aannemelijk dat [medeverdachte] een lening van € 20.000 aan verdachte ter beschikking heeft gesteld voor de aanschaf van de Audi S6. Deze verklaring is bij het politieverhoor nooit door verdachte of [medeverdachte] naar voren gebracht en is niet op enige wijze onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank over het beginsaldo en de inkomsten van de kasopstelling
De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de contante ontvangsten uit de totale verkoop van sieraden, de inventaris en de motorfiets hoogst onwaarschijnlijk. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat door het ontbreken van aan- of verkoopovereenkomsten het verhaal ook niet verifieerbaar is. Er zijn verder geen namen of andere gegevens bekend gemaakt van de personen aan wie dit verkocht is. Bovendien zijn zowel verdachte als fiscalist [naam] te summier gebleven in hun omschrijving van de goederen die zouden zijn verkocht. De rechtbank acht deze verkopen dus onvoldoende aannemelijk gemaakt, zowel die van voor 1 januari 2014 als na deze datum. Dit klemt temeer, nu zowel verdachte als haar partner nimmer aangifte hebben gedaan bij de Belastingdienst van het voorhanden hebben van contant vermogen. De rechtbank heeft de stelling van fiscalist [naam] , dat er voor € 28.208 meer aan contante opnamen is verricht dan in de kasopstelling is weergegeven, niet kunnen afleiden uit het dossier. Het processtuk waarnaar wordt verwezen, genummerd ZBRAA16021-311, heeft dit niet vermeld. Voorts acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk dat [medeverdachte] een geldlening heeft verstrekt aan verdachte ter hoogte van € 20.000. Er is nooit eerder door verdachte of [medeverdachte] hierover een verklaring afgelegd en het is evenmin door de fiscalist met stukken onderbouwd.
TussenconclusieDe rechtbank gaat er derhalve vanuit dat het beginsaldo van verdachte op 0 euro moet worden vastgesteld en dat er niet meer legale contanten beschikbaar waren dan in de kasopstelling is aangegeven. Verdachte heeft deze onderdelen van de kasopstelling uit het dossier onvoldoende kunnen ontzenuwen.
Het oordeel van de rechtbank over het eindsaldo en de uitgaven van de kasopstelling
Het eindsaldo uit de kasopstelling is door de procespartijen niet betwist. De uitgaven die door fiscalist [naam] zijn opgenomen komen grotendeels overeen met de kasopstelling. Het bedrag van € 398 van de vakantie is volgens de fiscalist per bank betaald. Uit de rekeningafschriften valt dit echter niet af te leiden. Via de touroperator [bedrijf 3] is een betaling door middel van een pintransactie van € 1.180,81 voldaan. Het overige deel van € 398 is niet in de girale afschriften terug te vinden. De rechtbank handhaaft op dit punt de kasopstelling uit het dossier. De rechtbank acht het evenmin aannemelijk dat er is betaald voor de inruilwaarde van de audioapparatuur, waardoor deze kostenpost moet worden gewaardeerd op € 5.422, zoals door de fiscalist [naam] wordt beweerd. Uit de factuur van [bedrijf 4] blijkt immers dat er op 12 maart 2016 een bedrag van € 7.980 is betaald. Bovendien wordt het lagere bedrag van € 5.422 weersproken door de verklaring van getuige [getuige 2] van het [bedrijf 4] . Hij heeft verklaard dat er € 7.980 contant is afgerekend. Tot slot is door de fiscalist bepleit dat de factuur voor de keuken van € 4.400 nooit is betaald. De keuken van verdachte is geplaatst in 2007 en haar huidige woning wordt (gedwongen) executoriaal verkocht, waardoor het niet logisch is een nieuwe keuken te installeren. De factuur zou bij een eventueel nieuwe woning worden betaald, indien nodig. Volgens de rechtbank betreft dit een concrete en verifieerbare, niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke, verklaring die niet nader onderzocht is. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank het ervoor houden dat er geen contante betaling van € 4.400 is uitgevoerd. Dit bedrag is dus ten onrechte in de kasopstelling opgenomen. De rechtbank zal hiermee rekening houden en de kasopstelling dienovereenkomstig aanpassen.
Conclusie
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 28 april 2016 in totaal een bedrag van (€ 92.284,25 - 4.400) =
€ 87.884,25meer contant uitgegeven dan zij op legale wijze contant beschikbaar heeft gehad. Uit hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan zijn dan dat dit vermogen uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft met dit vermogen een Audi S6 Avant gekocht in november 2015. Verdachte heeft, gelet op de ten laste gelegde pleegperiode, dit voertuig alleen voorhanden gehad en hiervan gebruik gemaakt. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde witwassen.
Daarbij geldt dat niet aannemelijk is geworden dat de Audi onmiddellijk (dan wel middellijk) afkomstig is uit eigen misdrijf en dat er daarmee geen sprake is van de kwalificatie-uitsluitingsgrond voor witwassen.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland een voorwerp, te weten:
- een voertuig, te weten een Audi S6 Avant met kenteken [kenteken 3] ,
voorhanden heeft gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 248 dagen met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank, in weerwil van de verdediging, tot een bewezenverklaring komt, is betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en haar fundamentele vrijheden
(hierna: EVRM)is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Straftoemeting
Verdachte heeft zich in de periode tussen 15 maart 2016 en 12 april 2016 in Sint Philipsland schuldig gemaakt aan het witwassen door een personenauto voorhanden te hebben en te gebruiken, terwijl zij wist dat die auto was betaald met uit enig misdrijf verkregen gelden. Witwassen is een ondermijnende vorm van criminaliteit en leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Het voorhanden hebben en gebruiken van luxe goederen, zoals in dit geval een auto ter waarde van ruim € 55.000 met geld afkomstig uit enig misdrijf, wekt naar de samenleving de indruk dat misdaad loont. Dit delictgedrag is daarmee zeer laakbaar. Verdachte heeft geweigerd hiervoor haar verantwoordelijkheid te nemen aangezien zij, zowel bij de politie als op het onderzoek ter zitting, is blijven volharden in haar ontkenning. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen voor overtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke zaken met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte kan daarom worden beschouwd als een first offender. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en neemt de rechtbank in overweging dat verdachte voor onderhavig feit al 248 dagen in voorarrest heeft verbleven.
Redelijke termijnDe rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 12 april 2016 is aangehouden, in verzekering is gesteld en een dag later voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn heeft dus op 12 april 2016 een aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank wel bijzondere omstandigheden aanwijsbaar, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een verdubbeling van de termijn waarbinnen een strafzaak gerechtelijk moet zijn afgedaan. Volgens de rechtbank is na vier jaar, dus op 12 april 2020, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank zal op 23 februari 2022 het strafrechtelijk onderzoek sluiten en einduitspraak doen. De redelijke termijn is daarmee in aanzienlijke mate overschreden, te weten: ruim één jaar en tien maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
StrafopleggingDe rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 248 dagen (gelijk aan de duur van het voorarrest) passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het hierna in de beslissing genoemd in beslag genomen voorwerp (de personenauto) vatbaar is voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor het witwassen van dit voertuig. De Audi S6 Avant is daarmee een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het onder verdachte in beslag genomen wapen (de ploertendoder) onttrekken aan het verkeer. Het betreft een voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

witwassen

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* een personenauto, Audi S6 Avant, kenteken [kenteken 3] (kenmerk: G321293);

- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* het wapen, de ploertendoder (kenmerk: 321269).

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 februari 2022.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode 15 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Sint Philipsland en/of Borssele althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten:
- een voertuig, te weten een Audi S6 Avant met kenteken [kenteken 3] en/of
- een voertuig, te weten een heftruck van het merk Linde model H30D met serienummer [nummer]
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;