ECLI:NL:RBZWB:2022:890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8431
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit omgevingsvergunning voor uitbreiding activiteiten derde partij in Vlissingen

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 23 juli 2020, waarbij een omgevingsvergunning is verleend aan een derde partij voor de uitbreiding van haar activiteiten op het gebied van op- en overslag van goederen. De eiser, woonachtig op ongeveer 275 meter van de inrichting, heeft geluidsoverlast aangevoerd die zou toenemen door de vergunde uitbreiding. Tijdens de zitting op 14 januari 2022 heeft de eiser zijn bezorgdheid geuit over de geluidsniveaus en de hinder van licht van de inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de derde partij binnen de toegestane geluidswaarden blijft en dat de geluidsoverlast niet kan worden toegerekend aan de derde partij, mede door de aanwezigheid van andere geluidsbronnen in de omgeving. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen significante lichthinder is, gezien de afstanden tot de lichtmasten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8431 WABO

uitspraak van 25 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen
[naam vergunninghoudster], vergunninghoudster,
gemachtigde: mr. L. de Kok

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2020 inzake de aan derde partij verleende omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van de inrichting gelegen aan de [adres 1] 497 te [plaatsnaam 2] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 14 januari 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] , [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] . Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. L. de Kok en door ir. E.A. Vermaas, [naam vertegenwoordiger 4] en [naam vertegenwoordiger 5] .

Overwegingen

1. Derde partij is gespecialiseerd in het op- en overslaan van nieuwe auto’s, zeecontainers, trailers en stukgoederen. De aan- en afvoer vindt plaats met zeeschepen, binnenvaart, goederentreinen en vrachtauto’s.
Op 28 september 2018 heeft derde partij, met het oog op uitbreiding van haar activiteiten, verzocht om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de werking van de inrichting. Het betreft een zogeheten revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo. De aangevraagde hoofdactiviteiten zijn de op- en overslag van 200.000 stuks zeecontainers, 200.000 stuks trailers, 600.000 stuks automobielen en 300.000 ton stukgoederen.
Eiser woont op het adres [adres 2] 3 te [plaatsnaam 1] , op ongeveer 275 meter afstand van het noordwestelijke deel van de inrichting dat wordt gebruikt voor de opslag van auto’s en waar blijkens de inrichtingskaart de spoor- en container/trailerbehandeling plaatsvindt. Dit deel van de inrichting is in het akoestisch inrichtingsplan en zonebeheersysteem aangeduid als GB21 en – zuidelijk daarvan – GB21a. De afstand van de woning van eiser tot de grens van GB21a is ongeveer 900 meter.
2. Eiser heeft aangevoerd dat hij geluidsoverlast ondervindt van het laden en lossen van auto’s en containers van de wagons en dat deze overlast zal toenemen door de vergunde uitbreiding. Hij vreest een toename van piekgeluiden waarbij met name ’s nachts de maximaal toegelaten geluidswaarden zullen worden overschreden. Volgens eiser zijn de vergunde geluidswaarden enkel gebaseerd op aannames en niet op metingen. Hij wil dat derde partij gebruik gaat maken van stillere technieken, dat een geluidswal wordt aangelegd en/of dat ’s nachts geen activiteiten meer zullen worden toegestaan. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat het witte (LED-)licht in de lantaarnpalen op het terrein van derde partij hinderlijk is. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij inmiddels beschikt over de akoestische rapporten die ter inzage hebben gelegen en dat hij zijn desbetreffende beroepsgrond niet langer handhaaft.
3.
De door eiser ondervonden geluidsoverlast.
3.1
De inrichting van derde partij is gelegen op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018” de bestemming “Bedrijventerrein – Zeehaven” rust, met de nadere aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein'.
Artikel 4.4.1 van de planregels bepaalt dat bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' niet meer geluid mogen produceren dan aan hen is toegekend in de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
In deze Beleidsregel is aan GB21 een gebiedswaarde toegekend van 65,4 dB(A)/m2 in de dagperiode, 63,5 dB(A)/m2 in de avond en 54,4 dB(A)/m2 gedurende de nachtperiode. Voor GB21a is dit achtereenvolgens 70,5, 70,5 en 65,4 dB(A)/m2. Als derde partij binnen deze gebiedswaarden blijft – en de andere bedrijven binnen de aan hen toegekende waarden - dan bedraagt de gezamenlijke geluidsbelasting 50 dB(A) op de zonegrens.
Blijkens het akoestisch rapport van DGMR overschrijden de berekende gebiedswaarden op basis van de representatieve bedrijfssituatie de toegekende gebiedswaarden niet.
In voorschrift 11.1.1 van de revisievergunning is bepaald dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en door de (laad- en los-)activiteiten in de dag-, avond- en nachtperiode op de woning [adres 2] 3 achtereenvolgens niet meer mag bedragen dan 45 dB(A), 45 dB(A) en 41 dB(A). Het maximaal geluidsniveau mag in alle drie de periodes niet meer dan 60 dB(A) bedragen.
3.2
Uitgaande van de gezamenlijke geluidsbelasting van 50 dB(A) op de zonegrens wordt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en door de (laad- en los-)activiteiten in de dag-, avond- en nachtperiode op de woning [adres 2] 3, niet overschreden. De maximale geluidniveaus op de woning [adres 2] 3 blijven overdag, ’s avonds en ’s nachts met 56 dB(A), 56 dB(A) en 55 dB(A) binnen de toegelaten waarde van 60 dB(A) voor elke periode.
3.3
Eiser is van mening dat de geluidswaarden wel worden overschreden. Hij wil dat de geluidsbelasting op zijn woning feitelijk gemeten wordt. Ter zitting is door verweerder en derde partij toegelicht dat bij het feitelijk meten onderscheid gemaakt moet worden tussen het geluid dat geproduceerd wordt door derde partij en geluid dat afkomstig is van andere bronnen. Er zijn ook andere bedrijven actief op het gezoneerde industrieterrein en daarnaast heeft eiser ook nog gewezen op het nabijgelegen illegale motocrossterrein. Eiser heeft terecht opgemerkt dat de herrie die afkomstig is van de motoren op dat terrein niet worden meegenomen in de modellen. Het geluid van deze motoren kan immers niet aan derde partij worden toegerekend.
3.4
De rechtbank stelt vast dat de inrichting van derde partij volgens het akoestisch rapport binnen de grenswaarden blijft en dat zij daar ook in de representatieve bedrijfssituatie aan blijft voldoen. Daarom is er geen grondslag voor verweerder om van derde partij te eisen dat andere technieken worden gebruikt of een geluidswal wordt aangelegd tussen de inrichting en de woning van eiser. Nog daargelaten dat, naar derde partij heeft gesteld, zij reeds gebruik maakt van de best beschikbare technieken en dat een geluidswal van 800 meter lang en 4 meter hoog de geluidsbelasting op de woning van eiser naar schatting met slechts 1 dB(A) verlaagt.
4.
De door eiser ondervonden lichthinder.
4.1
Volgens eiser zijn de armaturen op het inrichtingsterrein zodanig ingesteld dat ze hinderlijk zichtbaar zijn. Hij wil verdere afscherming van het licht.
4.2
De rechtbank overweegt dat de afstand tussen de woning van eiser en de lichtmast van 18 meter hoogte bij het spoor ongeveer 290 meter bedraagt en dat de afstand tot de lichtmast van 30 meter hoogte op het parkeerterrein ongeveer 346 meter bedraagt. Gelet op voorschrift 4.14 (“de lichtuitstraling buiten het terrein moet zoveel mogelijk beperkt worden”) en in aanmerking genomen dat de bestaande lichtmasten al in overleg met eiser zijn bijgesteld, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn van directe lichthinder van enige betekenis.
5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 25 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.