ECLI:NL:RBZWB:2022:888

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7210 en 20_7226
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor antennemast in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

Op 17 juli 2017 heeft een derde partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antennedrager van 20 meter hoog op een perceel in Schouwen-Duiveland. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag aanvankelijk geweigerd, maar na een uitspraak van de rechtbank op 6 juni 2019, waarbij het college werd verplicht om een nieuw besluit te nemen, heeft het college op 19 mei 2020 alsnog de omgevingsvergunning verleend. Dit besluit is door omwonenden, die zicht hebben op de antennemast, aangevochten in beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De eisers voerden aan dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechtbank overwoog dat de weigering van de omgevingsvergunning een inmenging vormt in de vrijheid van meningsuiting, zoals bedoeld in artikel 10 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat het college de belangen van de vergunninghouder, die recht heeft op vrijheid van meningsuiting, in dit geval zwaarder mocht laten wegen dan de belangen van de omwonenden.

De rechtbank oordeelde dat de aan de vergunning verbonden voorschriften, zoals de maximale hoogte van de antenne in ingeschoven toestand en de beperking van het gebruik, voldoende waarborgen bieden om de belangen van de omwonenden te beschermen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond, en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/7210 WABO en 20/7226 WABO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

1. [naam eiseres] ,te [plaatsnaam] , eiseres sub 1 en
2. [naam eiser 1] en [naam eiser 2]te [plaatsnaam] , eisers sub 2,
gemachtigde: mr. J. Ossewaarde,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] (vergunninghouder)

Procesverloop

Op 17 juli 2017 heeft derde partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antennedrager van (in uitgeschoven toestand) 20 meter hoog op het perceel [adres] 36a te [plaatsnaam] . Bij het primaire besluit van 5 september 2017 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
In het besluit van 2 augustus 2018 heeft het college het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw geweigerd.
Derde partij heeft tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 juni 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2656, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het college diende een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college, opnieuw beslissend op het bezwaarschrift van derde partij, alsnog de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Eisers zijn omwonenden die zicht hebben op de antennemast in de achtertuin van derde partij.
Het college heeft op 25 november 2020 resp. 5 januari 2021 verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 14 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers [naam eiseres] en [naam eiser 1] , bijgestaan door hun gemachtigde mr. J. Ossewaarde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Vergunninghouder [naam vergunninghouder] is in persoon verschenen.

Overwegingen

1. In artikel 2.10, eerste lid, sub b en sub c, van de Wabo is bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien:
b. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
c. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand;
2.1
Het perceel [adres] 36a te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [plaatsnaam] ’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘wonen’ en de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie – 6’.
Ingevolge artikel 22.2.6 van de planregels mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en overige masten ten hoogste 8 meter bedragen.
De vergunde antennemast heeft een hoogte van 20 meter en is daarmee in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.2
De vergunningaanvraag is besproken in de Welstands- en monumentencommissie (hierna: de Welstandscommissie). Op 20 september 2017 is een negatief welstandsadvies uitgebracht. Op 5 december 2017 heeft de Welstandscommissie opnieuw gesproken over de aangevraagde omgevingsvergunning, ditmaal in aanwezigheid van derde partij, waarna hetzelfde (negatieve) advies is uitgebracht. De Welstandscommissie is van oordeel dat de antennedrager niet voldoet aan de criteria omdat de mast, hoewel geplaatst op het achtererf van de woning, toch zichtbaar is vanaf de publieke ruimte en de mast bovendien hoger is dan het hoofdgebouw en hoger dan de toegestane maximale hoogte van 5 meter.
Dit negatieve welstandsadvies is de tweede weigeringsgrond.
3. Niet in geschil is, en ook de rechtbank gaat ervan uit, dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de antennemast een inmenging inhoudt in de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het EVRM.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van het EVRM kan het recht op vrijheid van meningsuiting worden beperkt door formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
3.1
Blijkens onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:211, kunnen redelijke eisen van welstand worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op de voet van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM rechtvaardigt. Bij de beoordeling of deze inmenging - zoals het tweede lid van deze bepaling vereist - noodzakelijk is, is van belang of de mate van inmenging evenredig is aan het daarmee gediende doel - in dit geval de bescherming van de rechten van anderen. Het college heeft bij de beoordeling van de noodzaak van de beperking bij de afweging van de in de concrete zaak betrokken belangen beoordelingsruimte. Verder moet bij de beantwoording van de vraag of een bouwwerk onevenredig bezwarend is voor omwonenden en daarmee afbreuk doet aan de rechten van anderen, aandacht worden geschonken aan onder meer de vormgeving van het bouwwerk en de aard van zijn omgeving.
3.2
In lijn met deze jurisprudentie heeft de rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak van 6 juni 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2656, bepaald dat het college óf de gevraagde omgevingsvergunning diende te verlenen óf nader diende te motiveren waarom de in geding zijnde antennemast onevenredig bezwarend is voor de omgeving.
4. Bij het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend omdat hij van mening is dat door het verbinden van enkele voorschriften aan de vergunning de antennemast niet onevenredig bezwarend is voor de omwonenden. Deze voorschriften zijn:
- de antenne-installatie mag in ingeschoven toestand maximaal 15 meter hoog zijn (inclusief antennes);
- de antenne-installatie mag enkel worden uitgeschoven als deze wordt gebruikt;
- het gebruik, en dus het uitschuiven, wordt gemaximeerd tot maximaal 900 uur per jaar;
- het gebruik moet worden bijgehouden in een logboek dat maximaal 15 minuten vóór en maximaal 15 minuten na het in gebruik nemen van de antenne-installatie moet worden ingevuld en dat per direct moet kunnen worden ingezien door toezichthouders van de gemeente.
4.1
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij het onbegrijpelijk vinden dat de omgevingsvergunning is verleend omdat de mast in strijd is met zowel het bestemmingsplan als de redelijke eisen van welstand. Daarnaast hebben eisers, onder verwijzing naar enkele foto’s, aangevoerd dat de antennemast voor hen wel degelijk onevenredig bezwarend is en dat het college onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van het negatieve welstandsadvies. Te meer omdat de redelijke eisen van welstand een reëel maatschappelijk belang vormen, die beperking van het recht op vrije meningsuiting rechtvaardigt. Voorts wordt volgens eisers hun woon- en leefklimaat aangetast omdat zij in een beschermd natuurgebied wonen. De beperking van het gebruik van de uitgeschoven antennemast tot 900 uur per jaar achten eisers nog te ruim omdat vergunninghouder daardoor toch elk weekend de mast uitgeschoven kan houden. Het voorschrift dat de mast in ingeschoven toestand maximaal 15 meter hoog mag worden gaat eisers nog te ver. Zij vragen zich af of de mast niet nog verder in elkaar geschoven kan worden als hij niet gebruikt wordt. Daarnaast hebben eisers betoogd dat veel omwonenden tegen plaatsing van de antennemast zijn en dat er dus geen maatschappelijk draagvlak voor is. De antennemast heeft zichtbaar impact op het omringende natuurgebied terwijl vergunninghouder ook kan zenden met een lagere mast en – dankzij internet – zelfs zonder mast, aldus eisers.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat, zoals uit de hiervoor weergegeven overwegingen blijkt, artikel 10, tweede lid, van het EVRM, als een regeling van hogere orde de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan en de strijd met de redelijke eisen van welstand opzij kan zetten, mits de plaatsing van de antennemast niet onevenredig bezwarend is voor eisers. Het college diende daarom te beoordelen of de mate van inmenging in de vrijheid van meningsuiting van vergunninghouder door het bestemmingsplan en het negatieve welstandsadvies, evenredig is aan het daarmee gediende doel, te weten de bescherming van het uitzicht van eisers. Het ontbreken van het door eisers gewenste maatschappelijk draagvlak voor deze plaatsing heeft het college buiten deze afweging kunnen houden. Indien voor de plaatsing van een antennemast een maatschappelijk draagvlak aanwezig zou moeten zijn dan zou daarmee een afweging als hiervoor bedoeld overbodig zijn omdat alsdan de belangen van de omwonenden al gewaarborgd zijn. Het eisen van een maatschappelijk draagvlak zou daarom een te vergaande maatregel zijn, waarvoor overigens geen wettelijke grondslag is.
4.3
Gegeven de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften heeft het college naar het oordeel van de rechtbank het recht van vergunninghouder op vrijheid van meningsuiting in dit geval mogen laten prevaleren boven het recht van de omwonenden om verschoond te blijven van zicht op de antennemast. Tijdens de zitting heeft vergunninghouder verklaard dat de antennemast tot ongeveer 10 à 11 meter hoogte kan worden ingeschoven, maar een verplichting die verder gaat dan 15 meter is niet opgelegd. Volgens het college heeft de gemeentelijke stedenbouwkundige het acceptabel geacht als de antennemast in ingeschoven toestand maximaal 15 meter hoog is, mits dit tezamen met de overige voorschriften als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden wordt. In een vergelijkbare situatie elders in de gemeente heeft het college – eveneens na een aanvankelijke weigering – alsnog omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antennemast verleend met dezelfde voorschriften. Gelet op de beoordelingsruimte in dit soort afwegingen, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat plaatsing van de antennemast niet onevenredig bezwarend is voor omwonenden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de antennemast hier en daar aan het zicht wordt onttrokken door bomen en dat vergunninghouder voor uitzending op de 40-meter band moet kunnen beschikken over een minimale antennehoogte van 20 meter.
5. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers ongegrond verklaard moeten worden. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 25 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.