ECLI:NL:RBZWB:2022:885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 22_682 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met verzoek om voorlopige voorziening

Op 22 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 7 januari 2022, hield in dat de bijstandsuitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet was beëindigd met ingang van 5 juli 2021. Verzoeker werd bovendien verplicht om de ontvangen bijstand over de periode van 5 juli 2021 tot en met 1 december 2021 terug te betalen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien en te maken had met schulden en betaalachterstanden.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hij had inmiddels een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend en het college had hem een voorschot van € 500,- verstrekt. Daarnaast zou er op 3 maart 2022 een hoorzitting plaatsvinden over het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit, en zou de beslissing op bezwaar naar verwachting op 17 maart 2022 worden genomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker de beslissing op bezwaar kon afwachten en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het college in het besluit artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet als grondslag noemt, maar dat er vragen zijn over de juiste datum van intrekking van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft het college aangeraden om deze aspecten mee te nemen in de beslissing op bezwaar. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/682 PW VV

uitspraak van 22 februari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. L.A. Versteegh,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 7 januari 2022 (bestreden besluit), waarin zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet is beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 5 juli 2021. Het college heeft bepaald dat verzoeker de door hem ontvangen bijstand over de periode van 5 juli 2021 tot en met 1 december 2021 moet terugbetalen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker ontving een bijstandsuitkering van het college. Het college heeft in een brief van 10 december 2021 een aantal bewijsstukken bij verzoeker opgevraagd naar aanleiding van een melding dat hij getrouwd zou zijn. Hij moest deze stukken uiterlijk 20 december 2021 inleveren. In een besluit van het college van 24 december 2021 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering opgeschort met ingang van 1 december 2021.
Het college is in het bestreden besluit overgegaan tot het intrekken van verzoekers bijstandsuitkering, en heeft daarbij bepaald dat hij de door hem ontvangen bijstand over de periode van 5 juli 2021 tot en met 1 december 2021 moet terugbetalen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot dit besluit.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter benadrukt dat de rechtspraak met betrekking tot het spoedeisend belang strikt is.
3. Verzoeker heeft het door hem gestelde spoedeisend belang onderbouwd door te stellen dat hij niet meer kan voorzien in zijn levensonderhoud. Hij voert aan dat hij verschillende schulden en betaalachterstanden heeft, waaronder een huurachterstand van twee maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee niet aannemelijk gemaakt dat in zijn situatie sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat uit telefonisch contact met partijen is gebleken dat verzoeker inmiddels een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend, en dat het college in het kader van deze aanvraag aan verzoeker een voorschot heeft verstrekt van € 500,-. Verder zal op 3 maart 2022 een hoorzitting plaatsvinden over verzoekers bezwaar tegen het bestreden besluit, en zal de beslissing op bezwaar naar verwachting worden genomen op 17 maart 2022. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verzoeker de beslissing op bezwaar niet kan afwachten.
4. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat het college in het besluit artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet als grondslag noemt. Volgens dit artikel is het college bevoegd om een bijstandsuitkering in te trekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. Verzoekers bijstandsuitkering is opgeschort met ingang van 1 december 2021, waarvan de voorzieningenrechter zich afvraagt of dit de juiste datum is, nu verzoeker tot 20 december 2021 de tijd had om gegevens in te leveren. Daarnaast heeft het college de uitkering ingetrokken met ingang van 5 juli 2021 in plaats van met ingang van de eerste dag waarop het recht op bijstand is opgeschort. De voorzieningenrechter geeft het college in overweging de grondslag en datum van intrekking mee te nemen bij de beslissing op bezwaar.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.