ECLI:NL:RBZWB:2022:885
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- C.E.M. Marsé
- M.I.P. Buteijn
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met verzoek om voorlopige voorziening
Op 22 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit besluit, genomen op 7 januari 2022, hield in dat de bijstandsuitkering van verzoeker op grond van de Participatiewet was beëindigd met ingang van 5 juli 2021. Verzoeker werd bovendien verplicht om de ontvangen bijstand over de periode van 5 juli 2021 tot en met 1 december 2021 terug te betalen. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij stelde dat hij niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien en te maken had met schulden en betaalachterstanden.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hij had inmiddels een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend en het college had hem een voorschot van € 500,- verstrekt. Daarnaast zou er op 3 maart 2022 een hoorzitting plaatsvinden over het bezwaar van verzoeker tegen het bestreden besluit, en zou de beslissing op bezwaar naar verwachting op 17 maart 2022 worden genomen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker de beslissing op bezwaar kon afwachten en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het college in het besluit artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet als grondslag noemt, maar dat er vragen zijn over de juiste datum van intrekking van de bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft het college aangeraden om deze aspecten mee te nemen in de beslissing op bezwaar. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.