In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een WIA-uitkering aan een werkneemster. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Gomes, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 september 2020, waarin de toekenning van de WIA-uitkering aan de werkneemster werd behandeld. De werkneemster had eerder gewerkt als verpleegkundig specialist en was uitgevallen vanwege medische klachten. Het UWV had in een eerder besluit een WIA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd later herzien, wat leidde tot bezwaar van eiseres.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster in de periode van 1 januari 2015 tot 15 januari 2018 minder uren is gaan werken, maar dat er geen objectieve medische noodzaak was voor deze vermindering van uren. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had aangenomen dat de werkneemster een 'medische afzakker' was, omdat er geen voldoende specifieke medische onderbouwing was voor deze aanname. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed en dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.