ECLI:NL:RBZWB:2022:869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3183
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht uit de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een boete van € 515,21 opgelegd gekregen wegens schending van de inlichtingenplicht uit de Participatiewet. Het college had in een primair besluit van 26 maart 2021 deze boete opgelegd, welke in een bestreden besluit van 8 juli 2021 werd gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er geen causaal verband bestond tussen de schending van de inlichtingenplicht en de benadeling die zij zou hebben ondervonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, aangezien de waarde van de auto onder het vrij te laten vermogen bleef. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte een boete had opgelegd en dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op het betaalde griffierecht te vergoeden en de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3183 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2021 (primair besluit) heeft het college aan eiseres een boete opgelegd van € 515,21 in verband met schending van de op haar rustende inlichtingenplicht uit de Participatiewet.
In het besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 21 december 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger] namens het college.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Intrekking uitkering
In een besluit van 10 november 2020 heeft het college het vermogen (de rechtbank leest: het resterende vrij te laten vermogen) van eiseres vastgesteld, het recht van eiseres op een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de maanden augustus 2020 tot en met oktober 2020 herzien en het teveel aan ontvangen uitkering teruggevorderd.
In een besluit van 12 november 2020 heeft het college het terug te betalen bedrag aan te veel ontvangen uitkering over de periode van augustus 2020 tot en met oktober 2020 vastgesteld op € 3.000,-.
In het besluit van 11 februari 2021 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II gegrond verklaard. Het college heeft de primaire besluiten herzien in die zin dat het recht van eiseres op bijstand over de maand oktober 2019 is ingetrokken en het teveel aan ontvangen uitkering, ten bedrage van bruto € 1.504,68, is teruggevorderd.
Het beroep (zaaknummer BRE 21/1258) tegen het besluit van 11 februari 2021 is tijdens dezelfde zitting behandeld als dit beroep over de opgelegde boete. In de uitspraak van heden is dat beroep gegrond verklaard vanwege verbetering van de motivering van het bestreden besluit, maar zijn vervolgens de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
2.
Het boetebesluit
Bij brief van 12 maart 2021 heeft het college eiseres medegedeeld voornemens te zijn aan haar een boete van € 1.030,42 op te leggen in verband met schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft bij brief van 17 maart 2021 en in een telefoongesprek op 25 maart 2021 haar zienswijze daarover naar voren gebracht.
In het primaire besluit van 26 maart 2021 heeft het college eiseres een boete opgelegd van € 515,21 wegens schending van de inlichtingenplicht. Het college heeft de maximale hoogte van de boete vastgesteld op € 1.030,42, zijnde het bedrag aan te veel verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 31 oktober 2019. Vervolgens is uitgegaan van een normale verwijtbaarheid van eiseres, en daarom is de boete bepaald op 50% van het maximale boetebedrag van € 1.030,42 en dus op € 515,21.
Dit besluit is bij het bestreden besluit in stand gelaten.
3.
Geschil
In geschil is of het college op goede gronden aan eiseres een boete heeft opgelegd van € 515,21 vanwege schending van de inlichtingenplicht.
4.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat er geen of onvoldoende causaal verband bestaat tussen de schending van de inlichtingenplicht (het niet melden van de aanschaf van de auto en de ontvangst van geld van een derde) en de benadeling (het ten onrechte betalen van de uitkering over oktober 2019). Het college heeft de verklaring van eiseres dat zij het geldbedrag van haar broer heeft ontvangen en heeft gebruikt voor aanschaf van de auto geaccepteerd, én haar wordt niet tegengeworpen dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden door de herkomst van € 100,- niet duidelijk te maken. De schending van de inlichtingenplicht heeft niet geleid tot enige benadeling. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, namelijk dat het de eerste keer was dat zoiets voorviel en dat eiseres in een moeilijke periode zat, waarbij zij in de war en depressief was. De opgelegde boete is niet evenredig. Eiseres stelt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Primair had moeten worden volstaan met een waarschuwing, subsidiair is een te hoge boete opgelegd.
5.
Standpunt het college
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van objectieve en subjectieve verwijtbaarheid. Vaststaat dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van de aanschaf van de auto en de ontvangst van een geldbedrag. Dat zij dat niet heeft gedaan, dient voor haar rekening en risico te blijven. De boete is terecht opgelegd en de hoogte is juist berekend. In de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om de boete te matigen of af te zien van oplegging van de boete.
6.
Wettelijk kader
Het college legt een bestuurlijke boete op als een belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden. [1] De daarvoor geldende regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Kort gezegd, komen deze regels op het volgende neer.
Bewijslast
In het geval van eiseres heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot intrekking van de uitkering over de maand oktober 2019, en het opleggen van een boete. De bewijslast voor het college bij het opleggen van de boete is echter zwaarder dan die bij de intrekking van de uitkering. Dit komt omdat het bij de boete gaat om een punitieve sanctie (bestraffend) en bij de intrekking van de uitkering om een reparatoire sanctie (herstellend).
Hoogte boete
Het uitgangspunt is dat de hoogte van de boete gelijk is aan het bedrag dat de belanghebbende ten onrechte aan bijstand ontving. Dit wordt het benadelingsbedrag genoemd. Het college moet echter ook rekening houden met de verwijtbaarheid en de financiële omstandigheden van de belanghebbende.
Verwijtbaarheid
Het college moet bepalen of er sprake is van opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid of verminderde verwijtbaarheid. Het college mag in principe uitgaan van normale verwijtbaarheid. Bij de vraag of er sprake is van opzet of grove schuld ligt de bewijslast bij het college. Bij de vraag of er sprake is van verminderde verwijtbaarheid ligt de bewijslast bij de belanghebbende. De verwijtbaarheid is van invloed op de hoogte van de boete. [2]
Financiële omstandigheden
De belanghebbende moet de boete binnen een redelijke termijn kunnen terugbetalen. De
mate van verwijtbaarheid is van invloed op die terugbetalingstermijn. [3] Het college moet daarbij ook rekening houden met de draagkracht van de belanghebbende.
7.
Oordeel van de rechtbank
7.1
In het beroep met zaaknummer BRE 21/1258 is geoordeeld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van een ontvangen geldbedrag en van de aanschaf van een auto.
7.2
In het bestreden besluit inzake de boete en tijdens de zitting heeft het college het niet melden van het ontvangen geldbedrag niet aan eiseres tegengeworpen. Ook heeft het college de verklaring geaccepteerd dat met het ontvangen geldbedrag de auto in oktober 2019 is betaald, ondanks dat dit niet is aangetoond. Daaruit volgt dat slechts het niet melden van de aankoop van de auto resteert.
7.2
Eiseres heeft niet betwist dat zij de aanschaf van de auto niet heeft gemeld. Het college is uit eigen onderzoek gebleken dat zij een auto heeft aangeschaft. Daaruit volgt dat eiseres niet tijdig (binnen vijf werkdagen [4] ) melding heeft gemaakt van de aankoop van de auto. Het college heeft hiermee aangetoond dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden.
7.3
Eiseres stelt dat zij niet wist dat ze de aanschaf van de auto moest melden. Dit neemt echter niet weg dat eiseres alle wijzigingen van haar financiële situatie tijdig bij het college moet melden. Dat zij zich ervan bewust was dat de aankoop van de auto gevolgen zouden kunnen hebben voor haar uitkering volgt uit de verklaring van eiseres dat zij meende uit informatie van bekenden en via internet te hebben begrepen dat zij de aankoop van de auto niet hoefde te melden, omdat daarmee het vrij te laten vermogen niet wordt overschreden en het geen gevolgen heeft voor haar uitkering. Uit deze verklaring volgt dat eiseres zich op enig moment bewust was van het bestaan van een vrij te laten vermogen, en de eventuele gevolgen voor haar uitkering, en zich van informatie heeft (laten) voorzien. Van de schending van de inlichtingenverplichting kan eiseres dan ook een verwijt worden gemaakt.
7.4
Gelet hierop is het college in beginsel gehouden om een boete op te leggen van ten hoogste het vastgestelde benadelingsbedrag.
7.5
De rechtbank stelt vast dat door het niet melden van de aanschaf van de auto er geen nadeel is ontstaan voor het college en er dus ook geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld. De waarde van de auto blijft immers, zoals het college ook zelf heeft vastgesteld, onder het vrij te laten vermogen. Daaruit volgt dat het benadelingsbedrag moet worden vastgesteld op nihil.
7.6
Uit de artikelen 2 en 2aa, eerste lid, aanhef en onder a, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (het Boetebesluit) volgt dat in het geval dat het benadelingsbedrag nihil is, meerdere beslissingen mogelijk zijn, te weten het geven van een schriftelijke waarschuwing of een boete. Het college heeft hiermee dus een discretionaire bevoegdheid. De rechtbank zal het college daarom opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het college ten onrechte aan eiseres een boete van € 515,21 heeft opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het college dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
9.
Griffierecht en proceskosten
9.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9.2
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet:
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. […]
Artikel 34 Informatieverstrekking tijdens de uitkering, van de Verzamelbeleidsregels P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015
Voor informatieverstrekking tijdens de looptijd van de uitkering geldt dat deze onverwijld verstrekt dient te worden. Er gelden hiervoor de volgende regels:
a. Een belanghebbende dient informatie die relevant kan zijn voor het recht op uitkering in principe te verstrekken binnen vijf werkdagen gerekend vanaf het moment waarop het relevante feit/omstandigheid zich heeft voorgedaan, doch uiterlijk op de uiterste inleverdatum van een inkomstenverklaring.
b. Indien de informatie door de klant telefonisch of per e-mail is verstrekt, dient deze informatie ook altijd nog via het wijzigingsformulier dan wel via de eerstvolgende inkomstenverklaring te worden verstrekt.
Artikel 18a van de Participatiewet (voor zover hier van belang):
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […]. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld […] en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht [€ 8.300,- per 1 januari 2018].
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, [..], niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
De in artikel 18a, tiende lid, van de Participatiewet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (voor zover hier van belang):
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
11. Indien een overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt als uitgangspunt een bestuurlijke boete van € 150 vastgesteld, tenzij een afwijkend bedrag noodzakelijk is voor de vaststelling van een evenredige boete.
Artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten:
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten
1. Het bestuursorgaan kan afzien van een bestuurlijk boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:
a. de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,–, of
b. de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
2. Een redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Voetnoten

1.Artikel 18a van de Participatiewet.
2.Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende percentages voor opzet (100% van het benadelingsbedrag), grove schuld (75%), normale verwijtbaarheid (50%) en verminderde verwijtbaarheid (25%).
3.Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende terugbetalingstermijnen voor opzet (24 maanden), grove schuld (18 maanden), normale verwijtbaarheid (12 maanden) en verminderde verwijtbaarheid (6 maanden).
4.Artikel 34 van de Verzamelbeleidsregels P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015.