ECLI:NL:RBZWB:2022:8632

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
404264 HO RK 22/678 (kopstaart)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prenger-de Kwant
  • A. de Vos
  • J. Leppens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging voor rechtshandeling en afkoelingsperiode in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot het afgeven van een machtiging voor het verrichten van een rechtshandeling op basis van artikel 42a van de Faillissementswet (Fw) en het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode op basis van artikel 376 Fw. De verzoeksters, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, hebben op 8 december 2022 een startverklaring gedeponeerd en op 12 december 2022 een verzoekschrift ingediend voor de benodigde machtigingen. De verzoeken betroffen de verkoop van onroerend goed van een van de vennootschappen aan een andere vennootschap, met als doel de hypotheekschuld bij de Rabobank af te lossen en het resterende bedrag door te lenen aan andere vennootschappen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat dit de eerste verzoeken zijn na de deponering van de startverklaringen en dat de verzoeksters hebben gekozen voor een besloten akkoordprocedure. De verzoeken zijn op 15 december 2022 in raadkamer behandeld, waarbij de aanwezigen de verzoeken hebben toegelicht en vragen hebben beantwoord. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of zij rechtsmacht en relatieve bevoegdheid heeft om van de verzoeken kennis te nemen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen, waarbij is opgemerkt dat de motivering van de beslissing in een later stadium zal volgen. De beschikking is gegeven door de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Afdeling Insolventies – meervoudige kamer
Zittingsplaats Breda
Beschikking op het verzoek tot het afgeven van een machtiging voor het verrichten van een
rechtshandeling ex artikel 42a Faillissementswet (Fw) en op het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
uitspraakdatum: 20 december 2022
rekestnummers: 404264 HO RK 22/678, 404265 HO RK 22/679, 404266 HO RK 22/680, 404267 HO RK 22/681, 404268 HO RK 22/682
ingediend door
1. [bedrijf01] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf01] ,
2. [bedrijf02] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf02] ,
3. [bedrijf03] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf03] ,
4. [bedrijf04] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf04] ,
5. [bedrijf05] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf05] ,
alle gevestigd en kantoorhoudende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] , en
6. [bedrijf06] B.V.,
hierna ook te noemen [bedrijf06] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [postcode02] [plaats02] , [adres02] ,
hierna samen ook te noemen: verzoeksters,
advocaat: mr. F.F.A. Smetsers.

1.De procedure

1.1.
Verzoeksters hebben op 8 december 2022 een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Bij verzoekschrift van 12 december 2022 is verzocht machtigingen af te geven als bedoeld in artikel 42a Fw. Deze verzochte voorzieningen betreffen - kort weergeven - het verkopen en leveren van het onroerend goed van [bedrijf01] aan [bedrijf07] B.V. Met de opbrengst daarvan zal de vordering van de Rabobank gedekt door hypotheek worden afgelost en het surplus zal worden doorgeleend aan [bedrijf03] , [bedrijf06] en [bedrijf04] . Dit zal vorm moeten krijgen door het sluiten van leningovereenkomsten door [bedrijf01] met [bedrijf03] , [bedrijf06] en [bedrijf04] , die daar zekerheidsrechten tegenover zullen stellen ten behoeve van [bedrijf01] . Daarnaast is verzocht een afkoelingsperiode af te kondigen voor een periode van vier maanden overeenkomstig het bepaalde in artikel 376 Fw.
1.3.
De verzoeken zijn op 15 december 2022 in raadkamer behandeld in aanwezigheid van mr. F.F.A. Smetsers, voornoemd, zijn kantoorgenoot mr. T. Broer, de heer [naam01] , indirect bestuurder van verzoeksters, dhr. [naam02] , financieel directeur bij [bedrijf07] B.V., en mr. [naam03] , juridisch adviseur bij verzoeksters en [bedrijf07] B.V. Bij die gelegenheid hebben de aanwezigen de verzoeken nader toegelicht, vragen van de rechtbank beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige verzoeken de eerste verzoeken zijn die verzoeksters aan de rechtbank hebben voorgelegd na het deponeren van de startverklaringen. Dat betekent dat de rechtbank thans dient vast te stellen voor welk soort akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Tevens dient de rechtbank te beoordelen of aan haar rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzochte kennis te nemen.
2.2.
Verzoeksters hebben de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure. De verzoeken zijn daarom in raadkamer behandeld. Zij hebben verklaard dat zij binnen twee maanden een akkoord zullen aanbieden aan hun schuldeisers.
2.3.
[bedrijf01] , [bedrijf02] , [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] zijn statutair gevestigd te [plaats01] en [bedrijf06] te [plaats02] . Op grond van artikel 369 lid 7 sub b Fw jo artikel 3 Rv jo artikel 1:10 lid 2 BW heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant is op grond van artikel 369 lid 8 Fw relatief bevoegd de verzoeken in behandeling te nemen.
2.4.
Ter zitting is bepaald dat heden een kop/staart of een gemotiveerde beschikking zal worden gewezen. De rechtbank wijst heden een kop/staart beschikking. De motivering van onderstaande beslissing volgt in een later stadium.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst de verzoeken tot het afgeven van een machtiging voor het verrichten van een rechtshandeling ex artikel 42a Fw en het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode ex artikel 376 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Prenger-de Kwant, voorzitter, mr. De Vos en mr. Leppens, rechters, in aanwezigheid van Schipper-Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. Prenger-de Kwant op 20 december 2022.