ECLI:NL:RBZWB:2022:8508

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
10167349 AZ VERZ 22-61 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Nuijten
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding en de rechtmatigheid van een ontslagvergunning door het UWV

In deze zaak heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om een billijke vergoeding van € 88.259,74, te vermeerderen met wettelijke rente, van zijn werkgever, de besloten vennootschap Hödlmayr Logistics Nederland B.V. (HLN). Het verzoek is ingediend na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door HLN, die op 1 september 2022 inging, en na toestemming van het UWV voor deze opzegging. De kern van het geschil draait om de vraag of het UWV ten onrechte toestemming heeft verleend voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst, en of de functie van [verzoeker] daadwerkelijk is komen te vervallen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn functie onmisbaar was voor HLN en dat de opzegging in strijd was met de wet. De rechter oordeelt dat HLN gerechtigd was om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, en dat er geen reden is om een billijke vergoeding toe te kennen. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10167349 AZ VERZ 22-61
beschikking d.d. 28 december 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonadres] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.M. van der Marel, advocaat te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap Hödlmayr Logistics Nederland B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te (6221 KX) Maastricht aan het adres Avenue Ceramique 221,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D. Kuiken en mr. S.M.T.B. Huuskes, advocaten te Groningen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “HLN”.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding van € 88.259,74, te vermeerderen met de wettelijke rente, toe te kennen. Het verzoekschrift is op 28 oktober 2022 ter griffie ontvangen. HLN heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
Op 30 november 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 24 november 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1980, was tot [datum] in dienst bij HLN. Zijn laatstelijk betaalde maandsalaris bij een 36-urige werkweek bedroeg
€ 4086,10 bruto, zijnde 36/40 x € 4.540,11 bruto per maand bij een fulltime dienstverband;
  • op 5 februari 2007 is [verzoeker] in dienst getreden bij [bedrijf 1] B.V. in de functie van ‘ [functie 1] ’ voor een periode van vier maanden;
  • per 5 juni 2007 is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] voor acht maanden verlengd en per 5 februari 2008 is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] voor twaalf maanden verlengd;
  • op 1 juni 2008 is [verzoeker] in dienst getreden bij [bedrijf 2] B.V. vanwege (artikel 2.2. van de arbeidsovereenkomst): “
  • op 5 februari 2009 is [verzoeker] in dienst getreden bij [bedrijf 2] B.V. voor de duur van zes maanden in de functie van ‘administratief medewerker’;
  • op 16 maart 2009 is een functieomschrijving opgesteld, inhoudende ‘ [functie 2] bij de [bedrijf 2] ’;
  • op 7 juli 2009 heeft [bedrijf 2] B.V. aan [verzoeker] bericht, dat zijn arbeidsovereenkomst met ingang van 6 augustus 2009 wordt verlengd met zes maanden. De standplaats was evenals daarvoor Raamsdonksveer;
  • op 18 januari 2010 bericht [bedrijf 2] B.V. aan [verzoeker] dat zijn arbeidsovereenkomst wordt verlengd met twaalf maanden, waarna per 5 februari 2011 de arbeidsovereenkomst is omgezet naar een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd. Op dat moment wordt de functieomschrijving van de functie van [verzoeker] gewijzigd naar ‘schade en kwaliteit medewerker’;
  • in 2013 is [bedrijf 2] B.V. overgenomen door HLN;
  • [verzoeker] heeft zich op 6 juni 2019 arbeidsongeschikt gemeld naar aanleiding van een auto-ongeluk;
  • op 11 september 2019 heeft HLN de huurovereenkomst van het bedrijfspand aan de [adres] te Raamsdonksveer opgezegd per 31 januari 2020;
  • op 11 december 2019 heeft [verzoeker] op verzoek van HLN de sleutels van het kantoor te Raamsdonksveer ingeleverd en werd hem de toegang tot het bedrijf geweigerd;
  • kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft HLN – op of omstreeks 11 december 2019 – bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een ontslagaanvraag ingediend, die vervolgens is ingetrokken;
  • op 21 april 2020 heeft [naam] , arbeidsdeskundige bij Elabo, een rapport opgeleverd van zijn onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van [verzoeker] . In zijn rapport concludeert hij dat [verzoeker] geleidelijk kan gaan re-integreren in zijn eigen functie en na 4 weken, per 18 mei 2020, hersteld kan worden gemeld voor het eigen werk; nadien wordt door de bedrijfsarts geconstateerd dat door onzekerheid en stress eerder sprake is van een achteruitgang; er wordt in augustus 2020 geadviseerd om in te zetten op spoor 2, dat later is gestart;
  • op 22 maart 2021 heeft het Uwv een loonsanctie opgelegd aan HLN wegens het niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen ten aanzien van [verzoeker] , welke is verlengd tot 2 juni 2022;
  • op of omstreeks 22 maart 2021 heeft HLN een ontslagaanvraag ingediend bij het Uwv wegens bedrijfseconomische omstandigheden, te weten beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming. Op 3 mei 2021 heeft het Uwv de toestemming geweigerd, omdat niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] op 1 maart 2021 weer volledig arbeidsgeschikt was;
  • op 12 april 2022 heeft HLN een ontslagaanvraag bij het Uwv ingediend wegens bedrijfseconomische redenen. Zij voert aan dat [verzoeker] per 17 februari 2022 volledig arbeidsgeschikt is verklaard en de beoogde groei in de Nederlandse markt van de groep, waar HLN onder valt, niet is gerealiseerd, zodat zij heeft besloten de activiteiten in Nederland af te schalen. De werkzaamheden van [verzoeker] worden dientengevolge ondergebracht bij de vestiging van de groep in Tongeren (België), van waaruit de aansturing, administratie en bedrijfsvoering van de onderneming plaatsvindt. Daarnaast heeft zij om strategische redenen besloten het kantoor in Raamsdonksveer te verhuizen naar Maastricht. De arbeidsplaats van [verzoeker] is in haar ogen komen te vervallen en er is geen mogelijkheid [verzoeker] te herplaatsen;
  • het Uwv heeft bij besluit van 23 mei 2022 aan HLN toestemming gegeven voor opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. In de beslissing is opgenomen – kort gezegd – dat [verzoeker] als verweer tegen de ontslagaanvraag heeft aangevoerd:
 dat HLN uitgaat van een verkeerde aanvangsdatum van het dienstverband;
 dat [verzoeker] zich op 14 april 2022 opnieuw arbeidsongeschikt heeft gemeld;
 dat [verzoeker] herplaatst kan worden in zijn eigen functie;
- HLN heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 25 mei 2022 opgezegd met ingang van 1 september 2022.

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van HLN een billijke vergoeding toe te kennen. Hij stelt dat het Uwv ten onrechte toestemming heeft verleend om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen. De functie van [verzoeker] is immers niet komen te vervallen en de verhuizing van de onderneming van Raamsdonksveer naar Maastricht staat een correcte invulling van die functie niet in de weg. [verzoeker] kan vanuit zijn huis of een andere locatie dan het hoofdkantoor werken. Bovendien waren er voldoende andere functies binnen de groep, waar HLN toe behoort, om [verzoeker] te herplaatsen. Voorts heeft HLN het Uwv onjuist voorgelicht, nu zij heeft aangegeven dat de functie van [verzoeker] “Algemeen Administratief Bediende” was, terwijl de functie van [verzoeker] feitelijk breder was. Hij beschikt immers over specialistische kennis aangaande ISO-certificeringen en verrichtte aanvullende werkzaamheden als schadebehandelaar, HR-medewerker en KAM-coördinator (Kwaliteit, Arbeidsomstandigheden en Milieu). Bovendien heeft HLN een reële vestiging in Nederland nodig om een NIWO-vergunning te krijgen. Daar is op dit moment geen sprake meer van. HLN heeft feitelijk de orderportefeuille van haar rechtsvoorgangster overgenomen en de onderneming vervolgens uitgehold. Ook is niet ingezet op omscholing of bijscholing van [verzoeker] .
3.2
[verzoeker] voert vervolgens aan dat HLN dermate ernstig verwijtbaar heeft gehandeld dat er thans geen mogelijkheid meer is tot een vruchtbare samenwerking, zodat herstel van de arbeidsovereenkomst niet meer aan de orde is. Het ernstig verwijtbaar handelen van HLN volgt uit het volgende:
- [verzoeker] heeft op 5 juni 2019 een auto-ongeval had gehad, waarna hij zich arbeidsongeschikt moest melden. De tegenpartij van [verzoeker] bij dat auto-ongeluk was een grote klant van HLN, zodat [verzoeker] een grote druk vanuit HLN heeft ervaren om een regeling te treffen;
- heeft HLN zonder enige waarschuwing of aankondiging vooraf [verzoeker] bericht, dat zijn arbeidsovereenkomst zou komen te eindigen en dat het kantoor in Raamsdonksveer zou sluiten. [verzoeker] moest direct zijn sleutels inleveren, hem werd de toegang ontzegd en het kantoor werd ten tijde van de mededeling al leeggehaald;
- op of omstreeks 11 december 2019 heeft HLN voor de eerste maal toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Deze aanvraag is, gelet op de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] , ingetrokken;
- HLN heeft vanaf dat moment geen medewerking meer verleend aan de re-integratie van [verzoeker] . Dit heeft uiteindelijk geleid tot een door het Uwv opgelegde loonsanctie;
- HLN heeft tot drie maal toe toestemming gevraagd aan het Uwv om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. Op of omstreeks 22 maart 2021 is voor de tweede maal toestemming aan het UWV gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Toestemming is op dat moment geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat [verzoeker] al arbeidsgeschikt was. Nadat [verzoeker] zich hersteld had gemeld heeft HLN op 12 april 2022 opnieuw toestemming aan het UWV gevraagd de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen. Het UWV heeft op dit verzoek toestemming verleend en de arbeidsovereenkomst is per 1 september 2022 opgezegd;
- de hiervoor omschreven werkwijze van HLN heeft bij hem tot stress en verdriet
geleid.
3.3
De hoogte van de verzochte billijke vergoeding is deels gebaseerd op de spanningen en het verdriet dat HLN door haar handelen heeft veroorzaakt. Daarbij komt dat de positie van [verzoeker] op de arbeidsmarkt door zijn leeftijd, de onderbreking van zijn carrière en zijn medische situatie niet goed is, zodat [verzoeker] verwacht minimaal twee jaar nodig te hebben om een passende functie te vinden. Tot slot wordt het recht op een WW-uitkering verminderd, doordat [verzoeker] daar thans een beroep op moet doen. Hij acht een vergoeding van € 88.259,74, ter hoogte van 1,5 jaar loon inclusief vakantiegeld, redelijk.

4.Het verweer

4.1
HLN verweert zich en stelt dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding toe te kennen moet worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de proces- en nakosten. Toewijzing van het verzoek is op grond van de wet al niet mogelijk, nu [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst kan worden hersteld. Uit de wettekst volgt dat [verzoeker] in dat geval moet kiezen voor herstel van de arbeidsovereenkomst. Niet kan worden gekozen voor een billijke vergoeding.
4.2
Vervolgens voert [verzoeker] aan dat het Uwv terecht toestemming heeft gegeven de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te op te zeggen. Er moet immers terughoudend worden getoetst of de vergunning had moeten worden geweigerd, nu HLN gerechtigd is haar onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is. Er moet dan ook ruimte zijn voor een werkgever om arbeidsplaatsen te laten vervallen. In het geval van [verzoeker] is van belang dat de groep, waar HLN toe behoort, had besloten activiteiten te ontplooien in Nederland, waarbij zij de (transport)activiteiten van [bedrijf 2] B.V. heeft overgenomen. De gewenste groei werd echter niet bereikt, zodat in 2019 is besloten de activiteiten in Nederland af te schalen. Zij heeft haar personeelsbestand in Nederland met meer dan 50% verminderd. De resterende (zes) chauffeurs zijn beperkt werkzaam in Nederland en voor het overgrote deel van hun werkzaamheden werkzaam in België. Ook is besloten het kantoor van HLN te verplaatsen van Raamsdonksveer naar Maastricht in verband met de nabijheid van een grote klant van HLN en het kantoor in Tongeren (België). Het kantoor te Maastricht wordt enkel gehouden om de vervoersvergunningen in Nederland te behouden en enkel zes chauffeurs zijn nog in dienst van HLN in Nederland. De hoeveelheid administratieve ondersteuning van die chauffeurs, waar [verzoeker] verantwoordelijk voor was, is daardoor ver afgenomen. HLN heeft daarom besloten de beperkte hoeveelheid overblijvende werkzaamheden te beleggen bij collega’s in België. Dit is voor een deel van de functie ook noodzakelijk, omdat de administratie contact met chauffeurs moet hebben en de vrachtwagens moet kunnen inspecteren bij schade. De functie van [verzoeker] in Nederland is daarmee grotendeels komen te vervallen. De administratieve werkzaamheden van [verzoeker] zij voorzover deze nog bestonden overgeheveld naar Tongeren; de ondersteunende diensten voor het vervoersbedrijf te Maastricht worden met andere woorden vanuit Tongeren verricht.
4.3
[verzoeker] heeft, aldus HLN, niet onderbouwd dat de beslissing van het Uwv onjuist is. Het is immers niet aan hem om te beoordelen of zijn functie uniek en onmisbaar is voor HLN of dat zijn functie niet is komen te vervallen. Het Uwv is bij de beslissing uitgegaan van de juiste functieomschrijving en de daarbij horende werkzaamheden. Het is niet zo dat [verzoeker] specialistische kennis heeft met betrekking tot de ISO-certificeringen en wat hij stelt met betrekking tot de NIVO-vergunningen is onjuist. Voorts was [verzoeker] niet binnen een redelijke termijn te herplaatsen. Voor de enige functies die op korte termijn beschikbaar werden binnen HLN was [verzoeker] immers niet geschikt, omdat hij de specialistische kennis voor die functies mist en hij de Franse taal niet beheerst.
4.4
Primair leidt het voorgaande er al toe dat er geen reden is om een billijke vergoeding toe te kennen. Subsidiair is er geen sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, zodat [verzoeker] herstel van de arbeidsovereenkomst had moeten vragen. Meer subsidiair is onvoldoende onderbouwd, dat het handelen van HLN heeft geleid tot een verstoorde arbeidsverhouding. Er is immers geen druk op [verzoeker] gelegd een vaststellingsovereenkomst te sluiten en [verzoeker] is in de gelegenheid gesteld te re-integreren tot het moment dat zijn functie kwam te vervallen en er geen andere werkzaamheden beschikbaar waren. Daarbij heeft [verzoeker] zich tijdens zijn re-integratietraject ook niet flexibel opgesteld tegenover HLN. De loonsanctie is dan ook ten onrechte gegeven. De tweede keer dat er toestemming is gevraagd om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, ging HLN ervan uit dat [verzoeker] hersteld was. Dit volgde immers uit de rapportage van de bedrijfsarts, zodat het haar niet kan worden verweten dat zij dat verzoek heeft ingediend. Uiterst subsidiair voert HLN verweer gevoerd tegen de hoogte van de billijke vergoeding.

5.De beoordeling

5.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend. [verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2
Uit artikel 7:682, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het Uwv bij een opzegging in strijd met artikel 7:669, lid 3 onderdeel a BW de arbeidsovereenkomst met die werknemer kan herstellen of een billijke vergoeding kan toekennen. Uit de wettekst en de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken I, 20132014, 33 818, nr. C, pag. 113) volgt niet dat de werknemer niet kan kiezen tussen die twee opties als hij van mening is dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat aan dit verweer van HLN voorbij wordt gegaan.
5.3
Voor toekenning van een billijke vergoeding is dus in de eerste plaats vereist dat sprake is van een opzegging in strijd met artikel 7:669, lid 3 onderdeel a BW en dat ontslag wegens een bedrijfseconomische reden niet gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om te stellen en te onderbouwen dat het Uwv ten onrechte tot de beslissing is gekomen de toestemming voor de opzegging te verlenen. Hij heeft daartoe gesteld hetgeen onder 3.1 is opgenomen. De kantonrechter overweegt het volgende.
5.3.1
Vooropgesteld wordt dat het een werkgever vrij staat zijn onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn is verzekerd. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in het algemeen. Bij toetsing van die beslissing past een zekere mate van terughoudendheid. Niet is door [verzoeker] betwist dat de beoogde groei van HLN in Nederland niet is gehaald. Ter mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog (aanvullend) aangevoerd dat HLN enkel de orderportefeuille van zijn vorige werkgever heeft overgenomen en vervolgens de onderneming heeft uitgehold, maar deze stelling is door hem niet onderbouwd, althans niet is gebleken dat dit een vooropgezet plan was van HLN. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat HLN niet tot het besluit had mogen komen de activiteiten in Nederland af te schalen en het kantoor in Raamsdonksveer op te heffen.
5.3.2
Vervolgens heeft [verzoeker] aangevoerd dat het Uwv van een verkeerd functieprofiel is uitgegaan en aldus ten onrechte is vastgesteld dat zijn functie en daarbij behorende werkzaamheden zijn komen te vervallen. De stelling dat Uwv van een verkeerd functieprofiel is uitgegaan is, naar het oordeel van de kantonrechter, evenmin voldoende onderbouwd. Ter mondelinge behandeling heeft [verzoeker] aangeboden dit te bewijzen, maar uit de stukken bij het Uwv volgt dat [verzoeker] nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen de functieomschrijving, die door HLN is aangeleverd. Naar het oordeel van de kantonrechter leidt het voorgaande ertoe, dat [verzoeker] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering. De kantonrechter gaat aan deze stelling dan ook voorbij.
5.3.3
Daarenboven geldt dat de conclusie, die [verzoeker] verbindt de aan de stelling dat van een onjuist functieprofiel is uitgegaan, niet opgaat. Die stelling valt uiteen in drie standpunten, te weten (a) dat [verzoeker] over (bij zijn functie behorende) specialistische kennis aangaande ISO-certificeringen beschikt, en zijn functie dientengevolge onmisbaar is voor HLN, (b) dat zijn functie onmisbaar is voor HLN in het kader van de NIWO-vergunning en (c) dat er nog werkzaamheden zijn, die thans op de vestiging in België worden vervuld, maar die hij vanuit huis zou kunnen doen. Onvoldoende is echter ook hier door [verzoeker] onderbouwd dat zijn kennis noodzakelijk is voor HLN om transportactiviteiten in Nederland te exploiteren, dan wel dat deze werkzaamheden niet kunnen worden ondergebracht in en worden verricht vanuit de vestiging in België. Hierbij is van belang dat niet is betwist dat hij niet de enige werknemer binnen HLN is die over die kennis beschikt. Daarnaast gaat [verzoeker] met betrekking van de NIWO-vergunning van een onjuist uitgangspunt uit, nu hij onterecht uitgaat van een reële vestiging in Nederland, terwijl volgens de voorschriften (artikel 5, lid 2 sub a van de Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO) wordt uitgegaan van een ‘werkelijke en duurzame (reële) vestiging in Nederland’, waaraan wordt voldaan zolang de vervoersmanager een woonplaats blijft hebben in de Europese Unie en aantoonbaar permanent en daadwerkelijk leiding blijft geven aan de vervoersactiviteiten van de vervoersonderneming. Onvoldoende is onderbouwd, laat staan gebleken, dat het kantoor in Maastricht daar niet aan voldoet. Het komt overigens voor rekening en risico van HLN als zij niet (meer) aan die vereisten voldoet. Niet kan dit ertoe leiden dat het Uwv geen toestemming had mogen geven de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen.
Wat betreft het standpunt van [verzoeker] dat er nog (personeels- en andere) werkzaamheden zijn, die thans op de vestiging in België worden vervuld maar die hij vanuit huis zou kunnen doen, geldt voorts dat door [verzoeker] niet is weersproken dat het Nederlandse chauffeursbestand is teruggeschroefd, zodat daarmee de werkzaamheden van [verzoeker] grotendeels zijn verdwenen. Ook is het in dit verband niet onbegrijpelijk dat HLN, gelet op haar onderbouwing ter zitting, de (beperkte) overgebleven werkzaamheden in België heeft willen beleggen, nu het chauffeursbestand in België ruim tien keer groter is dan in Nederland. Bovendien is onvoldoende weersproken door [verzoeker] , dat een deel van de werkzaamheden niet vanuit thuis is uit te voeren. Hij voert enkel aan dat hij telefonisch contact had met chauffeurs. Voor zover dit al juist is, is het niet onbegrijpelijk dat HLN het niet wenselijk acht dat één werknemer deze werkzaamheden vanuit huis uitvoert zonder contact te hebben met de collega’s die hetzelfde werk doen, dan wel de collega’s die hij (administratief) moet ondersteunen.
5.3.4
Tot slot doet [verzoeker] nog een beroep op herplaatsing. HLN heeft gemotiveerd betwist dat er mogelijkheden tot herplaatsing waren haar organisatie binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 7:699 lid 1 BW. [verzoeker] heeft vervolgens onvoldoende onderbouwd dat de door HLN genoemde vacatures toch passend waren, ook na bij- of omscholing.
5.4
Het voorgaande resulteert erin dat de kantonrechter van oordeel is dat het Uwv niet ten onrechte de vergunning aan HLN heeft verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te zeggen. De conclusie is dan ook dat de opzegging niet in strijd is met artikel 7:669, lid 3 onderdeel a BW, zodat toekenning van een billijke vergoeding niet mogelijk is. De kantonrechter zal het verzoek van de werknemer daarom afwijzen.
5.5
De overige stellingen van [verzoeker] behoeven geen behandeling meer.
5.6
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt. De kosten aan de zijde van HLN worden vastgesteld op een bedrag van € 498,00 aan gemachtigdensalaris. De nakosten worden toegewezen als in het dictum vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1
wijst het verzoek af;
6.2
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van HLN tot en met vandaag vaststelt op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
6.3
veroordeelt [verzoeker] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking is voldaan en de explootkosten van betekening van deze beschikking, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
6.4
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Nuijten, kantonrechter, en uitgesproken door mr. Dijkman ter openbare terechtzitting van 28 december 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.