Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
“+/- Prestaties komen (nog) niet volledig overeen met afspraken/verwachtingen, waardoor op onderdelen verbeteringen nodig zijn”.In de toelichting van de manager (de heer [naam 4] ) is vermeld:
“De beoordeling is op basis van het afgelopen jaar. Inmiddels heeft [verweerder] al heel wat bijgeleerd. Zorg dat je de basis snelheid voor de verwerking van “standaard”-dossiers verhoogt. Afspraken rond de taak van [verweerder] als Pip RWS worden steeds duidelijker voor [verweerder] .”
“+/- Prestaties komen (nog) niet volledig overeen met afspraken/verwachtingen, waardoor op onderdelen verbeteringen nodig zijn”.In de toelichting van de opvolgend manager ( [naam 1] ) is vermeld:
“Ik ben tevreden over het werk van [verweerder] , maar ik zie ook dat hij nog groeiende is op het schaal 9 niveau en dat ik verwacht dat hij het komende jaar zich in een stijgende lijn zal ontwikkelen. De grootste ontwikkeling zie ik in de nieuw te vormen rol als vraagbaak voor juridisch advies binnen de afdeling.”
“(…) Samenvattend komt de casus op het volgende neer. De huidige erfpachter van [casus 1] heeft zich bij het RVB gemeld met de vraag of zij de grond kunnen kopen die zij in erfpacht hebben van het RVB. Het betreft de grond onder hun woning. In februari 2019 heeft de afdeling Verkoop op een dergelijk verzoek afwijzend gereageerd. Op 22 april 2020 heeft u een antwoord laten versturen. In deze brief geeft u aan dat in geval van verkoop een openbare procedure niet nodig is. Daarnaast wekt u de indruk dat de ondergrond te koop is. U vraagt de erfpachter immers om zijn eerder geuite interesse om de grond te willen kopen te bevestigen.
- Zoals ik u eerder heb aangegeven is het besluit om vastgoed van het RVB te verkopen een bevoegdheid die ligt bij de directie P&P. U geeft aan overleg te hebben gehad met de directie P&P, maar een officieel afstootbesluit dat hier voor nodig is, ontbreekt.
- De bevoegdheid om af te wijken van de openbare procedure bij verkoop ligt bij de minister, of zoals nu het geval de staatsecretaris van BZK. Ook hierover heeft geen officiële besluitvorming plaatsgevonden. Na consultatie van een adviseur van de afdeling Juridische Zaken, heeft u zelf de conclusie getrokken dat de openbare procedure overgeslagen kon worden en de brief van 22 april 2020 verzonden.
- (…)
“(…) Naar eer en geweten kan ik u dan ook verklaren dat ik mijn werk (in de arbeidsomgeving) volgens mij goed, betrokken en gewetensvol (en met buitengewoon veel plezier) doe. Ik meen mij daarbij ook steeds aan de regels te houden. Echter, niet altijd zijn de (huis)regels duidelijk. Bovendien is het goede voorbeeld (zeker ten aanzien van nieuwe regels) niet altijd of meteen voor handen. Iedereen maakt fouten. Subjectief geloof ik niet dat ik bij de uitvoering van mijn werk veel meer of grover fouten maak dan er objectief bij mijn directe collega’s of verder op de werkvloer van het RVB kan worden opgemerkt of vastgesteld.
“(…) Nogmaals een poging. Er is teruggekoppeld dat er een concept erfpachtovereenkomst klaar is maar deze is nu enkele weken later nog steeds niet in ons bezit. En ik krijg ook geen melding over wanneer het wel komt. Ik vind het vervelend steeds te moeten mailen, maar wij willen onderhand wel weten waar wij aan toe zijn. (…).”
“ - Prestaties blijven duidelijk achter bij de afspraken/verwachtingen. Verbetertraject is noodzakelijk.”In de toelichting van [naam 1] is vermeld:
“Het afgelopen jaar is de voortgang en de productie van [verweerder] werk achtergebleven waardoor zijn functioneren als senior medewerker nog niet voldoende is. De focus moet voor het komende jaar minder liggen op het ter discussie stellen van zaken maar op het bewaken van de voortgang in zijn dossiers, interne afspraken naleven en meer productie draaien. Ook kan de communicatie (intern en extern) helderder: vooral op het gebied van anderen op de hoogte houden van de voortgang. Om dit te verbeteren hebben we in het personeelsgesprek afspraken gemaakt. Over een half jaar, medio 2021, zullen we nogmaals een p-gesprek voeren met conclusie om te bekijken of de afspraken het beoogde resultaat hebben.In de toelichting van [verweerder] is vermeld:
“Ik ben van mening dat de conclusie onjuist is getrokken. (…) Bij aanvang van het gesprek, en verwijzend naar het principiële [casus 1] , heb ik duidelijk gemaakt dat de ‘voortgang en productie van [verweerder] werk’ voor een belangrijker gedeelte is/moet zijn beïnvloed door handelingen en gedragingen van het afdelingshoofd Verhuur en Taxaties. (…) Gedurende het verslagjaar heeft [naam 1] (de manager/sectiehoofd VMR en direct leidinggevende van [verweerder] ) zich neutraal/afzijdig willen houden van het gerezen meningsverschil tussen het Afdelingshoofd V&T en [verweerder] omtrent de [casus 1] (en oplossingen voor de toekomst). (…) Het blijft lastig om een productie of prestatie goed te kunnen beoordelen als de ‘basis niet op orde’ is. Behandelaars worden geacht met de Regeling 2017 een instrument in handen te hebben om IGG’s (ingebruikgevingen) te beoordelen. [verweerder] vind dat het (hoger) management feitelijk onvoldoende bewust of op de hoogte is van de (inhoud van de) Regeling.
“(…) Wat mij betreft is het stuk echter allesbehalve verzendklaar en rammelt het op juridisch inhoud nog teveel (om een standaardmodel te zijn of in deze concrete casus te worden gebruikt). (…)”
“ - Prestaties blijven duidelijk achter bij de afspraken/verwachtingen. Verbetertraject is noodzakelijk.”In de toelichting van [naam 1] is onder meer vermeld:
“a. De afgelopen 1,5 jaar is er in formele en informele gesprekken tussen [naam 1] en [verweerder] gesproken dat de manier waarop hij zijn functie vervult niet overeenkomt met wat er van hem gevraagd wordt. Daarnaast behoeft de manier van communiceren (het aangaan van discussies) aandacht en mede daardoor blijft de voortgang in de zaken van [verweerder] achter en de concrete eindproducten uit. (…).”In de toelichting van [naam 1] is vermeld:
“(…)
“Hierbij kan ik bevestigen dat ik je e-mailberichten – en bijlagen – met betrekking tot de gesprekken – waarbij [naam 2] als deelnemer bij het gesprek aanwezig is geweest – van 25 maart en 15 april 2021 in goede orde heb ontvangen.”Op
“(…) Hierbij informeer ik je over het verloop van het gesprek vanmiddag. [verweerder] en ik namens het RVB, twee juristen van de provincie NH en één van het havenbedrijf.
“(…)Gezien de termijnen voor beantwoording lijkt het mij het beste om een kort procesantwoord te geven waarin je uitlegt dat we op basis van de regeling nu nog geen toezeggingen kunnen doen over het voortzetten van het gebruik na 2027. Een soortgelijke passage zie ik ook regelmatig in brieven staan vanuit de productgroep zakelijke rechten, wellicht kun je die passage gebruiken. (…).”Na dit e-mailbericht ontstaat tussen [naam 1] en [verweerder] een discussie over de inhoudelijke kwestie waarop de binnengekomen vraag zag. Nadat mevrouw [naam 11] vanuit de productgroep Zakelijke Rechten een conceptantwoord heeft geformuleerd, heeft [verweerder] bij e-mailbericht van 21 juli 2021 dat antwoord aan de leden van de productgroep Zakelijke Rechten voorgelegd en daarover zijn zienswijze geuit.
“(…) Ik heb de bijlage gelezen. Eerlijk gezegd herken ik het beeld dat er over jou wordt geschetst wel aardig. Ik zou je oprecht willen adviseren om aangeboden hulp niet af te slaan, maar er vooral je voordeel mee te doen. Laat vooral zien dat je ervoor openstaat. (…).”
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
“Met andere woorden, de Staat ziet of beschouwt u als erfpachterenwoningeigenaar als enige gegadigde (i.d.z.v. artikel 9 lid 1 sub c van de Regeling) en is eventueel bereid de grond tegen de vrije en/of onbezwaarde waarde aan u of aan de koper van uw opstallen op de grond over te (laten) dragen.”De brief eindigt vervolgens met:
“Bij voorkeur zie ik een verzoek tegemoet waarin u aangeeft belangstelling te hebben voor aankoop van het blooteigendom van de grond(en) aan de [casus 1] en [huisnummer] tegen voormelde basisconditie”.De stelling van [verweerder] ter zitting dat uit de brief duidelijk blijkt dat [verweerder] geen bevoegdheid heeft om een mening te hebben over de kwestie, volgt de kantonrechter niet. De brief is immers qua formulering duidelijk en biedt een mogelijkheid aan de klant voor het alsnog starten van een verkooptraject, terwijl daarvan geenszins sprake was. Dat de brief in concept langs diverse andere collega’s is gegaan, doet aan de eigen verantwoordelijkheid van [verweerder] niets af. Door te handelen zoals [verweerder] heeft gedaan, heeft hij – naar het oordeel van de kantonrechter – de zienswijze van zijn werkgever naast zich neergelegd, althans die indruk gewekt. Hoewel de kantonrechter alleszins wil aannemen dat van een opzet geen sprake is geweest, wordt daarmee de handelswijze van [verweerder] niet minder ernstig.
niet goed verder kan met die informatie”. Zo schrijft hij: “
We kunnen toch niet schrijven of menen dat” en “
Dat spreekt toch alleen maar meer onduidelijkheid/onzekerheid uit richting mens en maatschappij??” Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit deze correspondentie dat [verweerder] zijn verantwoordelijkheid op dat moment niet neemt, in die zin dat hij niet conform de instructie een procesantwoord formuleert en aan de klant geeft. Daarbij komt nog dat hij met deze handelswijze van collega’s tijd vraagt, dat niet noodzakelijk was in geval [verweerder] zelf de taak had opgepakt. Hoewel [verweerder] ter zitting heeft aangevoerd dat hij telefonisch al een procesantwoord had gegeven, is dat niet gebleken. Bovendien is in dat geval niet door [verweerder] teruggekoppeld aan [naam 1] dat hij reeds een procesantwoord telefonisch had gegeven.