ECLI:NL:RBZWB:2022:8485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
02-236499-21, 02-135383-22 (ttz gev), 02-041037-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd aan minderjarige verdachte na diefstal met geweld en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank heeft, ondanks het advies van de Inspectie Justitie en Veiligheid om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, gekozen voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit besluit is genomen omdat de verdachte een behandelrelatie heeft opgebouwd met de behandelaren van de jeugdinstelling en er nog niet alle behandelmogelijkheden in een voorwaardelijk kader zijn uitgeput. De rechtbank houdt rekening met het verleden van de verdachte, die een ernstig belast verleden heeft en recentelijk is weggelopen uit de jeugdinstelling. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet in de periode van zijn wegloopgedrag nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en dat de wegloopincidenten mogelijk het gevolg zijn van oplopende spanningen in aanloop naar de behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank legt bijzondere voorwaarden op, waaronder de verplichting om mee te werken aan plaatsing bij de jeugdinstelling en aan de behandeling die de jeugdreclassering noodzakelijk acht. De rechtbank heeft ook een jeugddetentie van 104 dagen opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], hebben schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-236499-21, 02-135383-22 (ttz gev), 02-041037-21 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende bij [jeugdinstelling] te [plaats] ,
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. Van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak tegen verdachte onder parketnummer 02-236499-21 wordt vandaag na de schorsing van het onderzoek op de zitting van 18 januari 2022 opnieuw aangevangen, terwijl nu ook een andere zaak (parketnummer 02-135383-22) tegen verdachte inhoudelijk wordt behandeld. De rechtbank beveelt de voeging van deze zaken, omdat dit in het belang van het onderzoek is.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
02-236499-21
Feit 1: De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 september 2021 in Ossendrecht, gemeente Woensdrecht samen met een ander een diefstal met geweld en bedreiging met geweld heeft gepleegd, waarbij een tas met inhoud, een personenauto, een MacBook, een bankpas en een identiteitskaart zijn weggenomen van [slachtoffer 1] .
Feit 2: De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 september 2021 in Ossendrecht, gemeente Woensdrecht samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen een sleutel en haar mobiele telefoon af te geven.
02-135383-22
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 augustus 2021 in Ossendrecht, gemeente Woensdrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen /te trappen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-236499-21
Feit 1:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en op de verklaring van verdachte dat hij de personenauto van [slachtoffer 1] heeft weggenomen. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op het gegeven dat [medeverdachte] het feit heeft bekend en dat deze als mededader is aan te merken. Verdachte is bovendien aangetroffen in de bij de diefstal weggenomen personenauto en hij had op dat moment de bankpas van [slachtoffer 1] bij zich.
Feit 2:
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde feit en ziet hierin een samenloop met feit 1. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en op de verklaring van [medeverdachte] , dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te dwingen tot het afgeven van haar telefoon en een loper, door haar met geweld te bedreigen.
02-135383-22
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van [getuige 1] , die aangeeft dat hij heeft gezien dat verdachte ten minste eenmaal raak trapte tegen het hoofd van [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-236499-21
Feiten 1 en 2:De verdediging stelt zich op het standpunt dat het hier gaat over een en hetzelfde feitencomplex, dat moet worden gezien als een eendaadse samenloop, dan wel een voortgezette handeling. De keuze om dit in twee feiten uit te schrijven, draagt potentieel bij aan een onevenredige bestraffing van verdachte. De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van deze feiten aan het oordeel van de rechtbank.
02-135383-22
De verdediging trekt de verklaring van de [slachtoffer 1] in twijfel, nu zij aanwezig is geweest bij het opmaken van de aangifte en zij daardoor besmet is geraakt. De verdediging is daarom van mening dat deze verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden. Verdachte ontkent niet dat hij bij het incident aanwezig was, maar ontkent wel dat hij [slachtoffer 2] zou hebben geraakt. In het dossier is geen bewijs van letsel bij [slachtoffer 2] . Bovendien verklaart [slachtoffer 2] dat hij op de grond is gevallen, wat letsel zou kunnen verklaren. Naar de mening van de verdediging is er te veel twijfel en moet verdachte daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-236499-21
Feit 1:
Op 1 september 2021 zat aangeefster [slachtoffer 1] tijdens haar werkzaamheden als jeugdzorgmedewerkster op het kantoor bij [zorginstelling 1] . Verdachte en [medeverdachte] (verder [medeverdachte] ) zijn ten tijde van het feit bij [zorginstelling 1] geplaatst. Zij zat daar met [medeverdachte] omdat hij zijn vriendin wilde bellen. [slachtoffer 1] toetst het telefoonnummer in van de vriendin en geeft de telefoon aan [medeverdachte] , die dan aangeeft toch niet te willen bellen. Op dat moment verschijnt verdachte in de deuropening. [medeverdachte] weigert om de telefoon terug te geven aan [slachtoffer 1] . [medeverdachte] wordt boos en pakt een sleutel van het bord, waarmee hij zijn kluisje open maakt en waarna hij vervolgens zijn telefoon uit het kluisje pakt. Verdachte pakt [slachtoffer 1] beet bij haar schouders om haar het kantoor uit te werken. Verdachte zegt vervolgens dat hij de sleutel van [slachtoffer 1] wil hebben, hetgeen zij weigert. Dan hoort [slachtoffer 1] zeggen dat ze haar mobiele telefoon willen hebben, hetgeen zij eveneens weigert. Verdachte zegt dan dat hij zijn vuisten zal gaan gebruiken. [medeverdachte] pakt [slachtoffer 1] vervolgens vast. Verdachte slaat [slachtoffer 1] met een gebalde vuist op haar linker oog. Op de foto die daarna van [slachtoffer 1] is gemaakt, is duidelijk letsel te zien aan haar linker oog. [slachtoffer 1] verlaat daarna het kantoor. Toen zij terugkwam op het kantoor, was er een raam geforceerd en was haar tas weggenomen. In de tas van [slachtoffer 1] zat ook haar autosleutel. [slachtoffer 1] zag dat haar auto (van het merk Suzuki Vitara, kleur grijs, [kenteken] ) niet meer op de plaats stond waar zij deze had geparkeerd. [getuige 2] ziet dat er twee jongens wegrenden van [zorginstelling 1] , dat deze in een grijze Suzuki stapten en dat deze hard weg reden. Later die avond zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de bestuurder van de Suzuki met hoge snelheid in de tegengestelde richting een rotonde op reed. De verbalisanten zetten de achtervolging in en zagen dat de auto tegen een lantaarnpaal tot stilstand kwam. In de auto zaten verdachte (als bestuurder), [medeverdachte] en nog een derde persoon. Bij de fouillering van verdachte werd de bankpas van [slachtoffer 1] aangetroffen. In de auto lag op de achterbank een Apple Macbook en een identiteitskaart op naam van [slachtoffer 1] .
Op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bestaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld, waarbij goederen van [slachtoffer 1] zijn weggenomen.
Feit 2:
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] op 1 september 2021 op het kantoor van [slachtoffer 1] bij [zorginstelling 1] zijn geweest. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte] haar met geweld en bedreiging met geweld hebben willen dwingen om een sleutel en haar telefoon af te geven.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf een sleutel heeft gepakt en daarmee zijn eigen telefoon uit zijn kluisje heeft gehaald. Nu er in het dossier, anders dan de verklaring van [slachtoffer 1] daarover, verder geen steunbewijs aanwezig is voor de tenlastegelegde poging tot afpersing van de sleutel en de telefoon van [slachtoffer 1] , zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
02-135383-22
Op 19 augustus 2021 verblijft aangever [slachtoffer 2] op de groep [verblijfplaats ] van [zorginstelling 1] . [slachtoffer 2] had woorden met de [begeleider] . Op het moment dat [slachtoffer 2] naar zijn kamer wilde gaan, werd hij door een groepsgenoot ( [medeverdachte] ) aangesproken. Er ontstond een worsteling tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] , waarbij zij samen op de grond terecht kwamen. [slachtoffer 2] voelde, toen hij op de grond lag, een harde schop tegen de linkerkant van zijn hoofd en nek. Gelijk daarna voelde hij nog twee trappen tegen zijn hoofd en nek. De [begeleider] heeft als getuige verklaard dat er op de groep een handgemeen is ontstaan tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] . [begeleider] zag dat verdachte op [slachtoffer 2] kwam afgelopen en dat hij ten minste een keer raak trapte tegen de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer 2] . De aanwezige begeleiders haalden [slachtoffer 2] en [medeverdachte] uit elkaar. Omdat er mogelijk sprake zou zijn van een hersenschudding, moest [slachtoffer 2] van de medische dienst in de gaten worden gehouden. [slachtoffer 2] gaf tegenover de medische dienst aan dat hij duizelig was en hoofdpijn had.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel bij het handgemeen heeft gestaan, maar dat hij niet raak heeft geschopt. Volgens verdachte had hij dan aan zijn voet moeten voelen dat hij [slachtoffer 2] geraakt had. Bovendien is er bij [slachtoffer 2] geen letsel gezien en zou de hoofdpijn die hij had, verklaard kunnen worden door de val met het hoofd op de grond.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er sprake is geweest van een handgemeen tussen [slachtoffer 2] en [medeverdachte] , alsmede dat verdachte op de worsteling is afgelopen en dat hij schoppende en trappende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] . Volgens verdachte heeft hij [slachtoffer 2] daarbij niet geraakt omdat hij dit zelf niet heeft gevoeld. Verdachte geeft echter geen andere verklaring voor de schop of trap die [slachtoffer 2] heeft gevoeld en waarvan hij pijn heeft ondervonden. De rechtbank oordeelt dat het onder deze omstandigheden niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft geschopt.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 augustus 2021 [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te schoppen/trappen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-236499-21
1
op 1 september 2021 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht tezamen en in vereniging met een ander, een tas, met daarin een autosleutel en een personenauto, met daarin
een Macbook en
eenbankpas en een identiteitskaart, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 1] te duwen en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik ga mijn vuisten gebruiken” en
- die [slachtoffer 1] vast te pakken en vast te houden en
- die [slachtoffer 1] tegen het oog te stompen;
02-135383-22
op 19 augustus 2021 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] eenmaal terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag tegen het hoofd te schoppen/trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie gelijk aan zijn voorarrest en de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) en daarnaast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 30 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft grote moeite met het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Verdachte woont al sinds zijn vijfde levensjaar in residentiële settingen en is geïnstitutionaliseerd. Zijn problematiek is ontstaan als gevolg van een onveilige en belaste voorgeschiedenis. Ook de deskundigen schatten de ontwikkelingsmoge-lijkheden van verdachte laag in. Verdachte heeft het recht om zich te mogen ontwikkelen. Het voorliggende advies ziet echter op een langdurig verblijf van verdachte tussen verharde jongeren. Verdachte heeft door de vertraging in de behandeling van deze zaak lange tijd in onzekerheid verkeerd, waardoor de spanning voor hem ondraaglijk is geworden. Hij is hierdoor weggelopen bij [jeugdinstelling] . Dit incident wordt door de deskundigen aangegrepen als een rechtvaardiging voor het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De deskundigen zien een groot recidiverisico bij verdachte maar hij is sinds het laatste gepleegde feit niet meer in aanraking gekomen met justitie, ook niet toen hij was weggelopen. De huidige begeleiders van verdachte zien nog mogelijkheden om met hem binnen [jeugdinstelling] te werken aan zijn ontwikkeling. Volgens de verdediging is het in het belang van verdachte dat hij het behandeltraject bij [jeugdinstelling] kan voortzetten tot het moment dat hij kan worden doorgeplaatst naar KVJJ te Venlo. Om dit traject te kunnen borgen, kan aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd met bijzondere voorwaarden waar hij zich aan dient te houden, dan wel subsidiair een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden waar hij zich aan dient te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte en zijn medeverdachte hebben een medewerkster van [zorginstelling 1] , die haar werkzame leven juist in dienst stelt van het helpen en behandelen van jongeren als verdachte en medeverdachte, geduwd, vastgepakt, geslagen en bedreigd om weg te kunnen lopen en zij hebben daarbij goederen, waaronder de auto van de medewerkster, gestolen. Daarnaast heeft verdachte een paar weken voor dit incident een groepsgenoot tegen zijn hoofd getrapt, terwijl deze groepsgenoot al werd belaagd door een ander en in een worsteling op de grond lag. Dit zijn zeer ernstige feiten.
Algemeen bekend is dat dergelijke feiten grote impact hebben op de slachtoffers ervan en dat zij nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit is ook gebleken uit de slachtofferverklaringen van de medewerkster en van de groepsgenoot, die ter terechtzitting hebben verteld dat zij tot op de dag van vandaag nog last hebben van angsten en herbelevingen. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft bij deze feiten alleen oog gehad voor zijn eigen belang en heeft op geen enkele wijze stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
Verdachte heeft ook ter zitting er geen blijk van gegeven dat hij de ernst en het kwalijke van zijn gedrag inziet.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 december 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de rapporten en de aanvullende rapporten van de psychiaters, de psycholoog en van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Mevrouw drs. [psychiater] , heeft verdachte onderzocht en daarover gerapporteerd. In haar rapport van 25 april 2022 geeft zij het volgende aan. Er wordt een doorwerking gezien van de hechtingsstoornis in het tenlastegelegde. Voortkomend uit
deze hechtingsstoornis heeft verdachte een normoverschrijdende gedragsstoornis (met bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling) ontwikkeld. Verdachte heeft vanuit de reactieve hechtingsstoornis beperkte empathische vermogens ontwikkeld. Hij kan zich niet goed verplaatsen in anderen en heeft een egocentrische attitude ontwikkeld. Hij kan niet meevoelen met de ander, wat van negatieve invloed is op zijn gewetensontwikkeling. Tot slot is er bij hem sprake van een laag gemiddelde intelligentie en is hij, hieruit voortkomend, minder in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien en reageert hij gemakkelijker vanuit primaire impulsen. Concluderend wordt er geadviseerd verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Bij het ontbreken van enige vorm van behandeling is het recidiverisico op een nieuw soortgelijk delict als hoog in te schatten. Er hebben de laatste jaren veel incidenten rondom verdachte plaatsgevonden. Eerdere civielrechtelijke plaatsingen hebben niet geleid tot een positieve gedragsverandering. De verwachting is dat, zonder een gerichte behandeling toegespitst op zijn problematiek, het recidiverisico op een nieuw soortgelijk geweldsdelict hoog zal blijven. Uitgaande van bovenstaande is het in zijn belang dat hij een prikkelarm en veilig leefklimaat krijgt, met voldoende strenge kaders, waarbij hij in zijn gedrag wordt begrensd.
Vervolgens zal er een behandeling, toegespitst op zijn problematiek moeten plaatsvinden. Binnen deze behandeling moet aandacht zijn voor zijn coping, emotie- en agressieregulatie, het stimuleren van zijn sociaal-morele ontwikkeling en het beter internaliseren van zijn normbesef. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor de ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven. Daarbij is psychomotore therapie en agressie-regulatietherapie van belang. Daarna kan EMDR-behandeling geïndiceerd zijn. Tot slot is het belangrijk dat er een delict-analyse wordt uitgevoerd, om zicht te krijgen op wat de onderliggende risicofactoren zijn om tot delictgedrag over te gaan. Bovenomschreven behandeling kan in de ogen van de psychiater het best plaatsvinden vanuit een justitiële klinische setting. Ambulante behandeling is geen optie en ook een civielrechtelijke plaatsing is een gepasseerd station gebleken. De [zorginstelling 2] (of soortgelijke instelling) zou een geschikte behandelomgeving voor verdachte zijn en dan specifiek de VIC afdeling binnen de [zorginstelling 2] . De voorwaarde van de [zorginstelling 2] is echter dat de jongere een voorwaardelijk PIJ kader heeft, jongeren met een onvoorwaardelijk PIJ kader worden er niet opgenomen. Gezien het advies van een onvoorwaardelijke PIJ komt deze optie helaas te vervallen. De risico’s op onttrekking is in de eerste fase veel te hoog. Bovendien is er een hoog recidiverisico en bestaat er bij onttrekking gevaar voor de veiligheid van verdachte en anderen. De insteek van de [zorginstelling 2] is juist toe te werken naar vrijheden. Dit laatste zal bij verdachte een veel langere tijd in beslag nemen. Een GBM wordt eveneens als een onvoldoende strak kader gezien omdat in dit kader de behandeling onvoldoende gewaarborgd kan worden. De behandeling die verdachte nodig heeft, zou het beste geboden kunnen worden vanuit een JJI, op een kleine, prikkelarme afdeling met veel 1 op 1 begeleiding (VIC afdeling), bijvoorbeeld bij JJI [naam 1] in Spijkenisse. In een later stadium van zijn PIJ-behandeling zou verdachte overgeplaatst kunnen worden naar de [zorginstelling 2] . De beste en enige manier om zijn ontwikkeling nog positief te kunnen ombuigen en zo weinig mogelijk essentiële tijd te verliezen, is in de visie van de psychiater het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Mw. drs. [jeugdpsychiater] , kinder- en jeugdpsychiater geeft in het aanvullend rapport van 5 december 2022 het volgende aan. Verdachte heeft zich meermaals niet aan voorwaarden en afspraken gehouden. Wetend dat de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak de volgende maand zou plaatsvinden, is hij recent weer, langdurig, weggelopen uit de gesloten jeugdzorg. Dit maakt dat de verschillende voorwaardelijke kaders niet haalbaar zijn. Een (deels) voorwaardelijke detentie, biedt onvoldoende begrenzing en biedt onvoldoende mogelijkheden voor de noodzakelijke behandeling. Een voorwaardelijke PIJ zal ook onvoldoende stok achter de deur zijn voor verdachte om zich te houden aan de voorwaarden en vooral onvoldoende om zich te kunnen committeren aan een voor hem bedreigende en moeilijke behandeling. De optie van een klinische behandeling binnen de [zorginstelling 2] binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ, heeft een groot risico van onttrekking en biedt een te kortdurend kader om een intensieve, langdurige behandeling af te ronden bij een jongen met ernstige hechtingsproblemen zonder probleembesef en motivatie. Ditzelfde geldt voor een GBM als kader. Er is sprake van een ernstige antisociale gedragsstoornis en een ernstig bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die doorwerkt in het tenlastegelegde bij een jongen die disfunctioneert op meerdere terreinen. Er is sprake van een ernstig ten laste gelegd feit, een hoog recidiverisico en het tenlastegelegde is onderdeel van een al jarenlang bestaand gedragspatroon. Er zijn nog wel ontwikkelingsmogelijkheden en leerbaarheid maar dit vraagt een zeer gestructureerd en beveiligd milieu. Er is geen sociaal netwerk. Een ambulante behandeling of een behandeling met de maximale duur van twee jaar zal onvoldoende effect hebben. Betrokkene heeft langdurig residentiële behandeling nodig binnen een gedwongen kader. Betrokkene is nu zestien jaar. Met de hierboven beschreven behandeling maakt hij nog een kans om zich gunstig te gaan ontwikkelen en om beter in de maatschappij terecht te komen. Er zijn geen alternatieven meer.
Mevrouw [naam 2] , MSc, heeft verdachte tweemaal onderzocht en daarover op 22 april 2022 en 2 december 2022 gerapporteerd. Zij blijft bij haar advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen aan verdachte. Er is sprake van forse pathologie en disfunctioneren. Verdachte wordt verdacht van ernstige feiten en het recidiverisico wordt zonder behandeling als hoog in geschat. Door het gebrek aan veranderingsbereidheid en doordat hij geen behandelmotivatie toont en ook nooit getoond heeft, worden zijn ontwikkelmogelijkheden als zeer laag ingeschat. Zijn eerdere en mogelijk recente behandelmotivatie komt enkel voort vanuit de wens zo snel mogelijk vrijheden op te kunnen bouwen en een leven zonder hulpverleners op te kunnen bouwen en was nooit intrinsiek gestuurd. Hij legt de schuld voor zijn antisociale gedrag grotendeels bij anderen of bij de omstandigheden en denkt datgene wat hij nog moet leren wel zelf te kunnen. Er zijn geen prosociale, stabiele volwassenen om hem heen, die hem sturen en begeleiden en ook zijn verbindingen met leeftijdsgenoten kenmerken zich door weinig stabiliteit en hij heeft enkel contact met jongeren die, net als hij, in residentiële voorzieningen wonen en die kampen met eigen problematiek. Bovendien hield hij zich ten tijde van het onderhavige onderzoek niet aan de schorsende voorwaarden en ook binnen de JJI en gesloten jeugdzorgvoorziening zijn er zorgen over zijn houding en beïnvloedingsmogelijkheden.
De beïnvloedingsmogelijkheden die vanuit [jeugdinstelling] gezien zijn, doen niet realistisch aan en gaan uit van een intrinsieke veranderwens bij verdachte, een wens die wederom niet gezien is in onderhavig onderzoek en ook niet door andere referenten gezien is. Een langdurige klinische forensische behandeling is nodig om een verdere scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling te voorkomen en het recidiverisico te verkleinen. Hoewel zijn persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd is, is de inschatting dat deze scheefgroei nog wel gekeerd kan worden en dat dit zeker geprobeerd moet worden gezien zijn leeftijd, al vergt dit wel een intensief en langdurig traject. Een (deels) voorwaardelijke detentie binnen een JJI of KV met de mogelijkheid tot behandeling, is niet mogelijk, aangezien onderzochte niet om kan gaan met vrijheden, waardoor hij zich zal onttrekken en als het ware zijn tijd zal uitzitten. Het biedt daarbij onvoldoende mogelijkheden voor de noodzakelijke behandeling. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal ook onvoldoende stok achter de deur zijn voor verdachte om zich te houden aan de voorwaarden en om zich open te stellen voor de behandeling. Dus de optie van een klinische behandeling binnen de [zorginstelling 2] binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ heeft een te groot risico van onttrekking en biedt een te kortdurend kader om een intensieve, langdurige behandeling af te ronden bij een jongen met ernstige hechtingsproblemen zonder probleembesef en motivatie. Bovendien lukte het hem recent wederom niet om zich te houden aan zijn schorsingsvoorwaarden. Dit, ondanks dat hij wist dat de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak de volgende maand zou plaatsvinden en er opnieuw onderzocht zou worden welk kader passend zou zijn dus dat het vertonen van gewenst gedrag in zijn voordeel zou kunnen zijn. Dit maakt dat de verschillende voorwaardelijke kaders niet haalbaar zijn, naast het feit dat wanneer hij in behandeling geconfronteerd wordt met zijn traumatische herinneringen en kwetsbaarheden, hij direct in zijn oude patroon van wegvluchten zal vervallen. Dit alles afwegend wordt opnieuw, net als in het PO in april 2022, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd, vanwege de ernst van de psychopathologie, de ernst van de tenlasteleggingen waarbij het recidiverisico als hoog ingeschat wordt, de afwezigheid van een prosociaal en steunend netwerk, het ontbreken van ambulante behandelmogelijkheden en de noodzaak voor behandeling in een gedwongen kader teneinde de ontwikkelingsbedreigingen en het recidiverisico te doen afnemen.
De rechtbank neemt voorgaande conclusies van de psychiaters en psycholoog over en maakt deze tot de hare, waarbij zij zich met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte aansluit bij het standpunt dat zij hierover hebben ingenomen, namelijk dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De Raad heeft in het rapport van 21 september 2022 en ter terechtzitting aangegeven dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is om de zorgen in de ontwikkeling van verdachte weg te kunnen nemen. Verdachte heeft intensieve behandeling nodig om tot ontwikkeling te kunnen komen. Behandeling waaraan hij zich niet kan onttrekken is noodzakelijk. Ambulante en/of civielrechtelijke plaatsingen worden als ontoereikend gezien en hebben in het verleden ook weinig succes gehad. De Raad heeft de verwachting dat verdachte nog niet toe is aan het op juiste wijze omgaan met vrijheden die hij zou hebben binnen een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Verdachte laat in grote mate zelfbepalend gedrag zien en is ook bij [jeugdinstelling] weggelopen. Het verblijf in een kleine setting met een één op één begeleiding is het meest passend. Plaatsing van verdachte op een VIC afdeling, zoals bij [naam 1] te Spijkenisse zou wenselijk zijn, gezien de psychiatrische problematiek. De Raad sluit aan bij de onderbouwing voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vanuit de psychologische en de psychiatrische onderzoeken van het NIFP. Volgens de Raad zijn er geen minder ingrijpende alternatieven die passend zijn voor verdachte.
Verdachte staat sinds 1 augustus 2017 onder voogdij van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De betrokken voogdijwerker heeft ter zitting verklaard dat zij een gedragsverandering bij verdachte heeft opgemerkt. Hij kwam eerder vaak niet van zijn kamer af om met haar in gesprek te gaan. De kleinschalige behandeling bij [jeugdinstelling] lijkt aan te slaan bij verdachte. Verdachte verblijft op basis van een machtiging gesloten jeugdhulp bij [jeugdinstelling] . Deze maatregel dient zoveel mogelijk in duur beperkt te worden. Dit is in strijd met de geziene noodzaak voor langdurige behandeling van verdachte. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is dan meer passend. Verdachte kan niet naar een kleinschalige voorziening waar jongeren zitten die uit een PIJ-maatregel komen. Voor verdachte is het van belang dat hij een gezond netwerk kan opbouwen. De voogdijwerker staat niet achter een plaatsing van verdachte in de KVJJ te Venlo.
De op te leggen straf en/of maatregel
De rechtbank is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde (waarbij verdachte fysiek geweld heeft gebruikt tegen een begeleidster en een groepsgenoot), de straffen die in soortgelijke gevallen voor dit soort feiten worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke jeugddetentie met zich brengt. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank mede de bestaande oriëntatiepunten ten aanzien van deze feiten in aanmerking genomen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het zwaartepunt van de op te leggen straf echter dient te liggen op het behandelen en begeleiden van verdachte. Gelet op hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd over de hechtingsstoornis, de normoverschrijdende gedragsstoornis (met bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling) en de beperkte empathische vermogens bij verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gedwongen kader nodig is om de ontwikkeling van verdachte in positieve richting om te kunnen buigen. Een voorwaardelijke jeugddetentie zal verdachte naar alle waarschijnlijkheid niet voldoende motiveren om zich aan de voorwaarden te houden en bovendien is er dan geen vangnet van behandeling als verdachte niet meewerkt.
De rechtbank stelt verder vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank is daarbij, gelet op het voorgaande, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel op lange termijn in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van een PIJ-maatregel.
In tegenstelling tot de psychiaters, de psycholoog en de Raad is de rechtbank echter van oordeel dat een onvoorwaardelijke PIJ niet het meest in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte is.
Ten eerste lijken nog niet alle behandelmogelijkheden in een voorwaardelijk kader uitgeput. De rechtbank wijst hierbij op de in de verschillende rapportages genoemde input vanuit [jeugdinstelling] , de accommodatie voor gesloten jeugdhulpverlening waar verdachte nu verblijft. [jeugdinstelling] adviseert om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te overwegen omdat verdachte zich, sinds zijn start op de [naam 3] , langzaamaan voegt in de behandeling en hij zich meer openstelt. Door intensieve behandeling is progressie zichtbaar. De behandeling op de [naam 3] is intensiever dan op reguliere gesloten groepen. De genoemde progressie blijkt uit het aangaan van een beginnende relatie met de medewerkers. Hij is meer gemotiveerd en bereid om te werken aan doelen. Zijn heftige reacties komen minder vaak voor en hij neemt nu zelf ook initiatief om het contact te herstellen. Verdachte is een jongen met een achterstand in emotionele ontwikkeling en die, passend bij deze achterstand, nog veel nabijheid en kaders nodig heeft om de juiste keuzes te kunnen maken. Met hulp kan hij de juiste keuzes maken, zeker met behulp van voor hem vertrouwde volwassenen. De rechtbank is zich ervan bewust dat de psycholoog en de psychiaters dit anders zien.
Ten tweede blijkt uit deze input dat er tussen verdachte en de behandelaren van [jeugdinstelling] een begin is gemaakt van een behandelrelatie, die – gelet op de belaste jeugd van verdachte – als zeer waardevol gezien moet worden. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zou betekenen dat verdachte (opnieuw) moet worden overgeplaatst en dat er weer een vertrouwensbreuk zal volgen, hetgeen een negatieve invloed zal hebben op de bereidheid van verdachte om aan de behandeling mee te werken.
Ten derde wordt bovendien voor het advies van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel steeds het wegloopgedrag van verdachte als voornaamste reden genoemd. Hoewel verdachte ook recent nog is weggelopen, is niet uit te sluiten dat dit mogelijk het gevolg is geweest van oplopende spanningen bij verdachte in aanloop naar de langverwachte behandeling van zijn strafzaak.
Ten vierde is niet gebleken dat verdachte in die periode van onttrekking strafbare feiten heeft begaan. Het ging met andere woorden uitsluitend om wegloopgedrag, niet om nieuwe strafbare feiten.
Ten vijfde houdt de rechtbank in dit geval rekening met de mening van de Inspectie J&V dat de JJI’s momenteel kwalitatief nog niet op orde zijn. Een overplaatsing van verdachte naar een JJI brengt risico’s met zich mee.
De rechtbank is van oordeel dat, alle omstandigheden in overweging nemend, een zwaarder belang moet worden toegekend aan het behouden van de werkrelatie binnen de huidige setting. De rechtbank zal de PIJ-maatregel daarom in voorwaardelijke vorm opleggen, met een proeftijd van twee jaar. Deze maatregel acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten en de persoon van verdachte, noodzakelijk om als duidelijke en stevige stok achter de deur te dienen om de noodzakelijke behandeling van verdachte niet te laten stagneren en om verdere recidive te voorkomen.
Aan deze maatregel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals deze door de verdediging zijn voorgesteld. Op basis van de rapporten van de deskundigen en de gegeven toelichting door de Raad en de voogdijwerker tijdens de zitting is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat alleen een ambulante behandeling ontoereikend zal zijn en is pedagogisch toezicht en pedagogische begeleiding (in een begeleide en gesloten woonvorm) nodig voor een zo optimaal mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd welke gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen. De psychiaters en psycholoog stellen dat de kans dat verdachte opnieuw gewelddadige strafbare feiten zal plegen, groot is. De rechtbank neemt deze conclusie over. Om die reden zal de rechtbank dan ook bevelen dat de hierna genoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verder overweegt de rechtbank nog het volgende. De feiten die verdachte heeft gepleegd zijn ernstig en, naast de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, is in beginsel een straf in de vorm van een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden voor verdachte. Gelet hierop, alsook het tijdsverloop in deze zaak én de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 104 dagen, met aftrek van de dagen die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, waarbij de rechtbank is uitgegaan van een voorarrest van 104 dagen. De rechtbank wijst er hierbij expliciet op dat het niet de bedoeling is dat verdachte nog in hechtenis wordt genomen.

7.De benadeelde partij

02-236499-21
Benadeelde partij
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de medeverdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van
€ 750,00 aan immateriële schade toewijsbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 124,82 voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat ook dit deel van de vordering toewijsbaar is.
De rechtbank zal derhalve in totaal een bedrag van € 874,82 toewijzen, vermeerderd met
de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De
rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van een verenigingsdelict.
02-135383-22
Benadeelde partij
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende gemotiveerd gesteld dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit. De rechtbank zal, in aanmerking genomen de aard van de schade, de omvang hiervan schatten en begroten op een bedrag van € 150,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke taakstraf van 30 uren werkstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 15 april 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77s, 77x, 77y, 77z,
77aa, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02-236499-21 onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-236499-21
Feit 1:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen;
02-135383-22
Mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 104 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jaarna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan plaatsing bij [jeugdinstelling] en na eventuele doorplaatsing naar KVJJ te Venlo of een soortgelijke vervolgvoorziening meewerkt aan die betreffende plaatsing;
* meewerkt aan behandeling die de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
* meewerkt aan het hebben en houden van een positieve dagbesteding in de zin van onderwijs, stage of werk;
waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77a, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 15 april 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummers 02-041037-21 en 01-027839-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 30 uren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 874,82, waarvan € 124,82 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] , € 874,82 te betalen, waarvan € 124,82 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Bogaert, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. P. de Beer en mr. M. Pellikaan, kinderrechters, in tegenwoordigheid van T.C.A. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 december 2022.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.