ECLI:NL:RBZWB:2022:848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
02-800172-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor DDoS-aanvallen met toepassing van ASR en overschrijding van redelijke termijn

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor een groot aantal DDoS-aanvallen. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door raadsman mr. P. van der Donck. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte het plegen van DDoS-aanvallen die de werking van webservers van banken en bedrijven verstoorden.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de toegang tot en het gebruik van geautomatiseerde werken had belemmerd, wat resulteerde in schade voor de betrokken instellingen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een jeugddetentie op van 194 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 200 uur opgelegd, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vorderingen van benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, maar besloot tot een deels voorwaardelijke straf om de verdachte niet in zijn verdere ontwikkeling te belemmeren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800172-18
vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P. van der Donck, advocaat te Maarn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander, althans alleen, een groot aantal DDoS-aanvallen heeft gepleegd, waardoor een stoor-nis in de gang of werking van de webservers van banken en bedrijven werd veroorzaakt dan wel de toegang daartoe werd belemmerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan, behoudens het onderdeel medeplegen in de tenlastelegging. Hij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, de aangiftes en het daarbij behorende door de aangevers gedane (digitale) onderzoek en ten slotte het door de politie gedane (digitale) onderzoek. De officier van justitie gaat uit van samenloop tussen feit 1 en 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 kan komen. Met betrekking tot feit 1 valt uit het dossier niet op te maken of er sprake is van het vernielen of beschadigen van geautomatiseerde werken. Daarnaast is niet gebleken van de in artikel 161sexies van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde gevolgen onder sub 1 (gemeen gevaar voor goederen), sub 2 (levensgevaar voor anderen) en sub 3 (de dood van een ander). Wat feit 2 betreft, is niet aangetoond dat door het belemme-ren van de toegang of het gebruik van de sites ook daadwerkelijk schade is ontstaan. Ten slotte kan voor beide feiten het onderdeel medeplegen niet worden bewezen en dient de pleegperiode te worden ingekort omdat verdachte in februari 2018 twee weken heeft vastgezeten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt samengevat verweten dat hij, al dan niet samen met anderen, DDos-aanvallen heeft uitgevoerd op diverse websites van banken, overheidsdiensten en bedrijven.
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat er door de handelingen van verdachte gemeen gevaar voor goederen en voor de verlening van diensten te duchten was. Zij verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2011, gepubliceerd als ECLI:NL:HR: BN9287, waarin is geoordeeld dat onder ‘gemeen gevaar’ mede wordt verstaan het gevaar voor een ongestoorde dienstverlening aan een onbestemd doch aanmerkelijk aantal afnemers. Uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II blijkt dat er voor een (groot) aantal afnemers van diensten en goederen een verstoring is opgetreden, dan wel kon optreden tijdens de DDos-aanvallen van verdachte.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat door de handelingen van verdachte schade is ontstaan zoals bedoeld in artikel 138b Sr. Doordat de websites van onder andere banken en de [naam 5] niet toegankelijk waren, er geen of nauwelijks betalingsverkeer kon plaatsvinden en burgers geen aangifte konden doen of toeslagen konden aanvragen. Gebruikers van de websites, maar ook verschillende van de instellingen zelf, hebben hierdoor schade geleden. Voor laatstgenoemden geldt dat zij naast het verlies aan inkomsten extra kosten hebben moeten maken door de mitigaties die zij hebben moeten toepassen om de sites weer toegankelijk te maken na de DDos-aanvallen.
Feit 1 en feit 2
Met betrekking tot de pleegperiode stelt de rechtbank vast dat verdachte heeft verklaard dat hij na zijn laatste verhoor door de politie op 1 mei 2018 geen nieuwe DDos-aanvallen heeft gepleegd. Aangezien het dossier geen aanknopingspunten bevat dat dit anders is, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. De rechtbank zal in de bewezenverklaring de pleegperiode dan ook beperken tot 1 mei 2018. Het feit dat verdachte in februari 2018 twee weken heeft vastgezeten, maakt dit niet anders.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de DDos-aanvallen samen met een ander of anderen heeft gepleegd. Zij zal hem daarom voor het medeplegen vrijspreken.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen de hierna bewezen te verklaren feiten 1 en 2 zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 Sr.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.op tijdstippen in de periode 7 september 2017 t/m 1 mei 2018 te Oosterhout, telkens opzettelijk, enig geautomatiseerd werk, te weten de webservers van- banken, te [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 6]- [naam 7] en- [naam 5] en- [naam 8] en

- [naam 9]
en- [naam 10]
en
- [naam 11]
waarop onder andere publiek toegankelijke websites en online diensten werden gehost,
onbruikbaar heeft gemaakt
en/ofeen stoornis in de gang en in de werking van dat geautomatiseerd werk heeft veroorzaakt door een of meer IP-adressen van de webserver(s) van voornoemden systematisch met data- en/of netverkeer te overvragen/overspoelen door met een Web-/IPstresser service een grote hoeveelheid netwerkverbindingsverzoeken te laten verzenden,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en voor de verlening van diensten te duchten was voor voornoemden;
2.
op tijdstippen in de periode van 7 september 2017 t/m
1 mei 2018te Oosterhout, telkens opzettelijk en wederrechtelijk, de toegang tot en het gebruik van een geautomatiseerd werk heeft belemmerd, te weten de webservers van
-banken,
te weten[naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 6]
- [naam 7] en
- [naam 5] en
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 10] en
- [naam 11]
waarop onder andere publiek toegankelijke websites en online diensten werden gehost,
door een of meer IP-adres(sen) van de webserver(s) van voornoemden systematisch met data en/of netverkeer te overvragen/overspoelen door met een Web/IPstresser service een grote hoeveelheid netwerkverbindingsverzoeken te laten verzenden,
terwijl het ernstige schade heeft veroorzaakt en/of is gepleegd tegen geautomatiseerde werken behorende tot de vitale infrastructuur;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om het sanctierecht voor minderjarigen (ASR) toe te passen en vordert aan verdachte op te leggen een straf van 194 dagen jeugddetentie, waarvan 180 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uur opgelegd te worden, te vervangen door 100 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft in deze eis enerzijds de grote maatschappelijke impact van de door verdachte gepleegde DDos-aanvallen meegewogen en anderzijds de gedateerdheid van de onderhavige feiten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest kan worden volstaan, omdat verdachte daarmee voldoende is gestraft. Zij verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de ouderdom van de zaak en wijst in dat kader op de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts dienen te worden meegewogen de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, de duur van de schorsings-voorwaarden waaraan verdachte zich heeft moeten houden, het advies van de reclassering om het ASR toe te passen en de veranderde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van 8 maanden schuldig gemaakt aan het plegen van een groot aantal DDoS-aanvallen op webservers van banken, bedrijven en overheidsinstanties. Door de aanvallen konden klanten en burgers niet of in sterk verminderde mate gebruik maken van de aangeboden diensten, wat voor hen veel ongemak en frustratie opleverde. Tegelijkertijd konden de bedrijven en overheidsdiensten hun werkzaamheden niet goed uitvoeren, waren klanten en burgers voor hen onbereikbaar en moesten zij veel kosten maken om de aanvallen af te weren en om hun systemen weer operationeel te krijgen. Verdachte heeft hier in het geheel niet bij stilgestaan. Voor hem telde enkel het doorbreken van zijn verveling. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is zich ervan bewust dat verdachte nog relatief jong was toen hij de feiten pleegde en dat hij destijds in een sociaal isolement verkeerde. Dat neemt echter niet weg dat verdachte vanaf het begin op de hoogte was van het strafbare karakter van zijn handelingen en dat de media-aandacht die gepaard ging met de aanvallen hem blijkens zijn eigen verklaring aansprak. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de medewerking die verdachte heeft verleend aan een artikel in de [naam 12] en een nieuwsbrief van de [naam 13] over DDos-aanvallen. Daarnaast geeft verdachte in zijn eigen verklaring aan dat hij een DDos-aanval pas “leuk” vond, wanneer de site ook daadwerkelijk plat ging. Hieruit blijkt zonder meer dat verdachte zich terdege bewust was van de grote gevolgen van zijn acties.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft een aantal rapporten over verdachte uitgebracht. Uit het meest recente rapport volgt dat de reclassering weinig zorgen meer heeft over verdachte en het recidiverisico inschat als laag. De reclassering adviseert om bij een bewezenverklaring het ASR toe te passen omdat verdachte destijds kinderachtiger reageerde en handelde dan dat je van iemand met zijn kalenderleeftijd mag verwachten. Hij schatte risico’s slecht in en handelde enigszins impulsief. Bij een veroordeling kan worden volstaan met een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en toezicht zijn niet nodig omdat deze geen toegevoegde waarde meer hebben.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten net 18 jaar oud was. Zij ziet overeenkomstig het advies van de reclassering en in lijn met de vordering van de officier van justitie in de persoon van verdachte aanleiding om het ASR toe te passen en een sanctie op te leggen op basis van de bijzondere bepalingen voor jeugdigen overeen-komstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de situatie van verdachte in grote mate is veranderd. Verdachte is verhuisd, hij is gestopt met zijn hbo-opleiding, heeft een reguliere baan bij een ICT-bedrijf en hij heeft een relatie. De rechtbank merkt op dat verdachte herhaaldelijk heeft verklaard niet te veel over zijn persoonlijke omstandigheden te willen vertellen omdat er pers bij de zitting aanwezig was. Hoewel dit verdachte vanzelfsprekend vrij staat, heeft de rechtbank hierdoor geen volledig beeld kunnen krijgen van de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn beweegreden(en) om de DDos-aanvallen te plegen en daar later weer mee te stoppen.
De rechtbank overweegt dat verdachte op 1 februari 2018 in verzekering is gesteld en zij 22 februari 2022 eindvonnis wijst. Daarmee is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal deze overschrijding betrekken bij het bepalen van de strafmaat en dat op een wijze doen die haar gerade voorkomt.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van en de veelheid aan feiten in beginsel een jeugddetentie van 12 maanden rechtvaardigen. Enkel het feit dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden en de omstandigheid dat verdachte relatief jong is, geen relevant strafblad heeft en de rechtbank het leven dat hij inmiddels heeft opgebouwd niet wil doorkruisen, maken dat de rechtbank daarvan afziet.
Alles afwegend acht de rechtbank een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie en een forse taakstraf in de vorm van een werkstraf passend en geboden.

7.De benadeelde partijen

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen benadeelde partij van de [naam 2] , de [naam 6] , en de [naam 3] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. Deze vorderingen zijn niet deugdelijk onderbouwd dan wel gemotiveerd, zodat de daadwerkelijk geleden schade niet kan worden vastgesteld. Met betrekking tot de vordering van de [naam 1] verzoekt de officier om € 60.000,- aan reputatieschade toe te wijzen omdat in voldoende mate kan worden vastgesteld dat dergelijke schade is geleden. Voorts verzoekt de officier van justitie om voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen alsmede de wettelijke rente. Het overige deel van deze vordering dient bij gebrek aan onderbouwing eveneens niet ontvankelijk te worden verklaard.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vorderingen benadeelde partij van de [naam 2] , de [naam 6] , de [naam 3] en de [naam 1] dienen te worden afgewezen, omdat niet vastgesteld kan worden of er sprake is van rechtstreekse schade die is veroorzaakt door het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Subsidiair dienen de vorderingen niet ontvankelijk te worden verklaard omdat de schade niet afdoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De vordering benadeelde partij van de [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 66.800 aan materiële schade, waarvan € 16.800 ter zake van extra personele capaciteit en € 50.000,- voor kosten technische mitigatie.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Met betrekking tot de hoogte van de schade is de rechtbank echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek is noodzakelijk en dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3.2
De vordering benadeelde partij van de [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 147,071,59 aan materiële schade, bestaande uit onder andere personeelskosten, mitigatiekosten en onderzoekskosten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Met betrekking tot de hoogte van de schade is de rechtbank echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek is noodzakelijk en dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3.3
De vordering benadeelde partij van de [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 484.341,60 aan materiële schade, bestaande uit onder andere personeelskosten, mitigatiekosten en brandingkosten.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Met betrekking tot de hoogte van de schade is de rechtbank echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek is noodzakelijk en dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3.4
De vordering benadeelde partij van de [naam 1].
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 223.950, bestaande uit een bedrag van € 163.950.- aan materiële schade en bedrag van € 60.000,- aan immateriële schade. Het laatste ziet op reputatieschade.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Met betrekking tot de hoogte van de materiële schade is de rechtbank echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan, vooralsnog onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek is noodzakelijk en dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de gevorderde reputatieschade onvoldoende is onderbouwd. Ook dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor de vordering geldt in zijn totaliteit dat deze op een later moment bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de bewezen verklaarde feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp.
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de hierna in de beslissing genoemde andere in beslag genomen voorwerpen, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 138b, 161 sexies van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:3:10 van het Wetboek van Strafvordering zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk stoornis in de werking van enig geautomatiseerd werk veroorzaken,
terwijl daardoor wederrechtelijk verhindering van de opslag, verwerking of
overdracht van gegevens ten algemenen nutte of stoornis in een openbaar
telecommunicatienetwerk ontstaat;
in eendaadse samenloop gepleegd met:
feit 2:Spam of bombing, die ernstige schade veroorzaakt of gepleegd tegen een
geautomatiseerd werk van een vitale infrastructuur;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 194 dagen, waarvan 180 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
100 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Mobiele telefoon IPHONE (G440717)
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Computer NOTEBOOK met laadsnoer (G 440703)
* 1 STK Mobiele telefoon HUAWEI Nexus met laadsnoer (G440712)
* 1 STK Computer DESKTOP (G440713)
* 1 STK Computer RASBERRY Pl B (G440714)
* 1 STK Computertoebehoren NAS Synology (G440716)
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [naam 2]
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 3]
- verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 6]
- verklaart de benadeelde partij [naam 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 6] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger, rechter, en
mr. C. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2022.