Op 21 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Goedegebure. Het verzoek tot wraking was gedaan naar aanleiding van een zitting op 14 februari 2022, waar de politierechter mr. G.H. Nomes de behandeling van de strafzaak leidde. Tijdens deze zitting heeft de rechter aan het einde van de mondelinge behandeling meteen uitspraak gedaan, waarna verzoekster haar wrakingsverzoek indiende. De wrakingskamer heeft beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend, aangezien de rechter al was begonnen met het doen van de einduitspraak. Volgens de wet kan een wrakingsverzoek alleen worden ingediend zolang de zaak nog door de betreffende rechter wordt behandeld. Aangezien de rechter de behandeling had afgesloten door een eindbeslissing te geven, was er geen mogelijkheid meer om de rechter te wraken. De wrakingskamer heeft daarom besloten verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat de behandeling van de strafzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door de indiening van het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters M.J.L. Holierhoek, T. Peters en N. van der Ploeg-Hogervorst, met mr. H. Holtgrefe als griffier.