ECLI:NL:RBZWB:2022:8463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
10013914_E28122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde na huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetzaak betreffende een huurovereenkomst. De verhuurder had in een eerdere verstekzaak op 18 mei 2022 gevorderd dat de huurder zou worden veroordeeld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege huurachterstand. De huurder kwam in verzet tegen dit vonnis en vorderde dat de eerdere veroordeling zou worden vernietigd. De huurder erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij in acute financiële problemen verkeerde en dat de verhuurder niet had gehandeld conform het beleid van de gemeentelijke schuldhulpverlening.

De kantonrechter oordeelde dat de huurder ontvankelijk was in het verzet en dat de huurachterstand van € 3.200,00 niet was betwist. De kantonrechter overwoog dat de verhuurder niet aan zijn verplichtingen uit het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening had voldaan, maar dat dit niet voldoende was om de ontbinding van de huurovereenkomst te weerhouden. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de langdurige huurachterstand van tien maanden en het ontbreken van uitzicht op betaling door de huurder.

De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de huurder veroordeeld in de proceskosten van de verhuurder. Het vonnis van 18 mei 2022 werd vernietigd, en de huurovereenkomst werd ontbonden met ingang van de dag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10013914 CV EXPL 22-2800
vonnis d.d. 28 december 2022
inzake
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
opposant,
hierna te noemen: huurder,
gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geopposeerde],
wonende te [woonadres] ,
geopposeerde,
hierna te noemen: verhuurder,
gemachtigde: [naam] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 12 oktober 2022 met de daarin vermelde stukken, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op
2 december 2022.
1.2.
Hierna heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.Het geschil

in oppositie:
2.1.
Bij de op 10 mei 2022 uitgebrachte dagvaarding heeft verhuurder in de verstekzaak, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd huurder te veroordelen tot ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis en betaling van de huurachterstand van
€ 2.211,44 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, en betaling van € 640,00 per maand voor iedere maand dat huurder het gehuurde niet heeft ontruimd, met veroordeling van huurder in de proceskosten.
2.2.
Bij verstekvonnis van 18 mei 2022 heeft de kantonrechter de vordering van verhuurder toegewezen.
2.3.
Huurder komt in verzet van voornoemd vonnis. Huurder vordert van de bij het verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling te worden ontheven en de vordering van verhuurder alsnog af te wijzen, met veroordeling van verhuurder in de kosten van het verzet.
2.4.
Verhuurder voert verweer en heeft tevens haar eis vermeerderd met € 1.280,00, aldus vordert zij een totaalbedrag van € 3.491,44, bestaande uit € 3.200,00 aan huurachterstand (maart 2022 tot en met juli 2022), € 288,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 3,44 aan vervallen wettelijke rente. Verhuurder concludeert dus tot bekrachtiging van voormeld verstekvonnis aangevuld met een bedrag van € 1.280,00, met veroordeling van huurder in de kosten van het verzet.

3.De feiten en de beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan de volgende relevante feiten vast:
tussen partijen is een huurovereenkomst gesloten voor de onzelfstandige woonruimte, zijnde de tweede studio tuinzijde aan de [adres] Tilburg voor een huurprijs van € 640,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, ingaande op 1 november 2021;
huurder heeft een huurachterstand laten ontstaan.
3.2.
Niet is gebleken dat huurder te laat in verzet is gekomen, zodat de kantonrechter huurder ontvankelijk acht in het verzet.
3.3.
Verhuurder heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat huurder heeft verzuimd de verschuldigde huur te voldoen zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst. Vanaf maart 2022 is door huurder geen huur betaald. Inmiddels zijn door huurder tien maanden onbetaald gelaten. Daarnaast heeft huurder verhuurder bedreigd. Gelet op al het voorgaande stelt verhuurder dat de tekortkoming van huurder zodanig is dat haar vordering gerechtvaardigd is. Verhuurder stelt verder dat hij weliswaar niet heeft gehandeld conform het beleid zoals genoemd in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs), maar huurder heeft vanaf het moment van de oorspronkelijke dagvaarding van 10 mei 2022 voldoende tijd gehad om zichzelf te melden bij de gemeente om hulp in te schakelen bij zijn schulden. Dit kan verhuurder na het verstrijken van een aanzienlijke periode niet nu nog worden tegengeworpen.
3.4.
Huurder doet een beroep op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en stelt dat de huurachterstand de ontbinding en ontruiming niet rechtvaardigt gezien alle omstandigheden van het geval. Deze omstandigheden bestaan eruit dat huurder zijn uitzendbaan is verloren en daardoor in acute financiële problemen is geraakt. Hij heeft vervolgens enige tijd gewacht met het aanvragen van een uitkering en heeft deze daardoor pas halverwege mei (met ingang van 21 maart 2022) ontvangen. Met deze uitkering heeft huurder andere schuldeisers voldaan. Gelet op het voorgaande is een huurachterstand ontstaan. Verder voert huurder aan dat hij de huur niet wil betalen omdat zijn spullen door verhuurder uit het gehuurde zijn meegenomen en niet aan hem zijn teruggegeven. Bovendien voert huurder aan dat het gelet op artikel 2 Wsg op de weg van verhuurder had gelegen om over de huurachterstand in gesprek te gaan met huurder. Nu verhuurder het beleid in voornoemd artikel niet heeft gevolgd dient dit als omstandigheid van het geval ten nadele van verhuurder te worden meegewogen. Huurder heeft tijdens de zitting herhaald dat hij de huurachterstand erkent. Ook heeft hij toegelicht dat hij inmiddels wat inkomsten uit werk heeft en dat deze inkomsten worden aangevuld met een bijstandsuitkering. Hij voert aan dat het nu mogelijk is voor hem om de huur te voldoen.
3.5.
Ter beoordeling ligt voor of het verstekvonnis van 18 mei 2022, waarin ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en nevenvorderingen zijn toegewezen, bekrachtigd dient te worden.
3.6.
Gelet op het voorgaande, oordeelt de kantonrechter als volgt. Aangezien huurder de gevorderde huurachterstand, na vermeerdering van eis, van € 3.200,00 niet heeft betwist, zal dit bedrag aan huurachterstand (tot en met juli 2022) worden toegewezen.
3.7.
Verhuurder vordert ook een bedrag van € 288,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde vergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt nu het toepasselijke wettelijke tarief niet in de aanmaningen is vermeld.
3.8.
De gevorderde vervallen wettelijke rente van € 3,44, berekend tot 10 mei 2022 zal als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Nu de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn zal de gevorderde rente slechts worden toegewezen over een bedrag van € 1.923,44 vanaf 10 mei 2022, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente over de verschenen rente van € 3,44 op grond van artikel 6:119 lid 2 BW slechts zal worden toegewezen, voor zover huurder de verschenen rente over een vol jaar verschuldigd is.
3.9.
Op grond van artikel 6:265 BW geeft in beginsel iedere tekortkoming van de schuldenaar in de nakoming van één van zijn verplichtingen, de schuldeiser de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of de tekortkoming voldoende is om tot ontbinding over te gaan, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst en de belangen van partijen over en weer (HR 10 augustus 1992, NJ 1992/715). Bovendien moet bij de beoordeling of een tekortkoming voldoende is om de ontbinding van een huurovereenkomst voor woonruimte te rechtvaardigen, het gewicht van de tekortkoming worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder (HR 30 november 1984, NJ 1985/232 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 september 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7499). Het bovenstaande is nog eens bevestigd door de Hoge Raad in haar prejudiciële beslissing van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1810).
3.10.
De kantonrechter overweegt dat huurder tijdens de zitting weliswaar heeft aangevoerd dat hij de huur niet wil betalen omdat verhuurder zijn spullen heeft meegenomen uit het gehuurde en deze niet aan hem heeft teruggegeven, maar de gemachtigde van huurder heeft uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat huurder geen beroep op opschorting doet. Om die reden wordt dit punt verder niet in de beoordeling betrokken door de kantonrechter.
3.11.
Per 1 januari 2021 is de nieuwe wet Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden. In artikel 2 van het op deze wet gebaseerde Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening is bepaald dat een verhuurder van woonruimte, indien een huurachterstand is ontstaan, de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de huurachterstand aan het college verstrekt voor schuldhulpverlening door de gemeente (om door vroegsignalering het ontruimen van woningen als gevolg van schulden te voorkomen). Verhuurder stelt dat hij niet op de hoogte was van voornoemde verplichting en hij om die reden geen melding heeft gemaakt van de huurachterstand bij de gemeente. Bovendien stelt verhuurder dat huurder gelet op het tijdsverloop van de procedure zelf ook de mogelijkheid heeft gehad om zich aan te melden bij de gemeente voor hulp. Immers voert huurder dit verweer pas voor het eerst bij zijn conclusie van repliek (in verzet) op 21 september 2022.
3.12.
Hoewel verhuurder niet aan zijn verplichting uit het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening heeft voldaan, is de kantonrechter in deze zaak van oordeel dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat een vroegsignalering in dit geval het oplopen van de huurachterstand had kunnen voorkomen. Ter zitting heeft huurder namelijk verteld dat hij in juli 2022 zelf contact heeft opgenomen met schuldhulpverlening bij de gemeente en hem op dat moment is medegedeeld dat zij niets voor hem kunnen betekenen omdat hij over onvoldoende inkomen beschikt. De kantonrechter is van oordeel dat het daarom geen verschil had gemaakt als verhuurder huurder had aangemeld ten tijde van het ontstaan van de huurachterstand. Op dat moment had huurder namelijk helemaal geen inkomen.
Daarnaast ontbreekt een concreet uitzicht op het gaan voldoen van de lopende huurtermijnen en het inlopen van de huurachterstand en heeft huurder na februari 2022 geen enkele betaling meer aan verhuurder gedaan, zodat (tot en met december 2022) een huurachterstand is ontstaan van tien maanden. Het daar tegenoverstaande (woon)belang van huurder en het verzuim van verhuurder de huurachterstand te melden bij de gemeente, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het voorgaande betekent dat de gevorderde ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde met de nevenvorderingen worden toegewezen.
3.13.
De kantonrechter ziet geen grond om de gevorderde machtiging van verhuurder om de ontruiming zelf uit te (doen) voeren, desnoods met inroeping van de sterke arm, toe te wijzen. Deze wijze van ontruiming berust immers niet op de wet. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de kantonrechter verhuurder niettemin zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen; in zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.14.
Nu de vordering gelet op de huurachterstand al toewijsbaar is komt de kantonrechter niet toe aan een bespreking van de (vermeende) bedreigingen van huurder jegens verhuurder die ook door verhuurder aan zijn vordering ten grondslag zijn gelegd.
3.15.
De kantonrechter wijst daarnaast toe het gevorderde bedrag van € 640,00 per maand, ter zake de verschuldigde huurverplichting vanaf de maand augustus 2022 tot aan de datum van ontbinding. Vanaf de ontbinding tot aan de dag van feitelijke ontruiming van het gehuurde door huurder zal een bedrag van € 640,00 per maand worden toegewezen ter zake van gebruiks- of schadevergoeding.
3.16.
Aangezien uit het bovenstaande volgt dat het verzet weliswaar gegrond is maar dat het verstekvonnis voor het grootste gedeelte in stand kan blijven, dient huurder als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van verhuurder zowel in de verstekzaak als in het verzet. Die proceskosten bedragen tot op heden in totaal € 939,33, bestaande uit € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 592,00 (1,5 punten x € 187,00 en 1 punt x € 218,00) aan salaris voor de gemachtigde van verhuurder.

4.De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het vonnis van 18 mei 2022 van de kantonrechter te Tilburg, gewezen onder zaaknummer 9877728 CV EXPL 22-1869;
opnieuw rechtdoende:
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende het gehuurde, staande en gelegen te Tilburg, aan het [adres] ;
veroordeelt huurder om binnen twee weken na betekening van dit vonnis met medeneming van al diegenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop niet vanwege verhuurder bevindt, eventuele onderhuurders, voorzover zij niet huurder van zelfstandige woonruimte zijn, daaronder begrepen, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van verhuurder te stellen;
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan verhuurder te betalen:
- een bedrag van € 3.203,44 aan huur tot en met juli 2022 (inclusief verschenen rente),
te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.923,44 vanaf 10 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met inachtneming dat de wettelijke rente over de verschenen rente slechts toewijsbaar is voor zover deze rente over een vol jaar verschuldigd is;
- een bedrag van € 640,00 aan huur voor iedere maand, te rekenen vanaf augustus 2022 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 640,00 aan gebruiksvergoeding voor iedere maand dat huurder de woning na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
veroordeelt huurder in de proceskosten van verhuurder in verstek en in verzet, tot en met vandaag vastgesteld op € 939,33,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en is in het openbaar uitgesproken op
28 december 2022.