ECLI:NL:RBZWB:2022:845

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
02/085180-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van harddrugs in een garage

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van harddrugs. De verdachte werd ervan beschuldigd zijn garage ter beschikking te stellen voor de productie en opslag van methamfetamine. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat in de garage daadwerkelijk bewerking van methamfetamine plaatsvond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit, maar achtte het tweede feit, het medeplegen van voorbereidingshandelingen, wel bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, de aangetroffen goederen in de garage en de inhoud van berichten die de verdachte had verstuurd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/085180-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1: verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het vervaardigen van harddrugs, door zijn garage beschikbaar te stellen voor productie en opslag van methamfetamine.
Feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Wel is zij van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft gepleegd. De goederen zijn in de schuur bij de woning waarin verdachte verbleef aangetroffen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij de schuur ter beschikking heeft gesteld en dat hij de enige was die over een sleutel van de schuur beschikte. Uit de naar [naam] gestuurde appjes blijkt ook dat hij wist dat er iets in de garage stond dat niet zuiver was. Het rapport van het NFI bevestigt ook dat het gaat om de goederen zoals vermeld op de tenlastelegging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd heeft gepleegd. Uit het dossier volgt niet dat de schuur fungeerde als een plaats voor bewerking van methamfetamine. Weliswaar zijn in de schuur materialen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de bewerking van die stof, maar niet dat die bewerking in de schuur ook daadwerkelijk plaatsvond. Dit laatste vindt steun in de zich in het dossier bevindende foto’s van de schuur, waarop een zeer rommelige en volle schuur is te zien, zonder ordening die nodig is voor de genoemde bewerking. De rechtbank spreekt verdachte van dit feit vrij.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij de schuur ter beschikking heeft gesteld en dat hij hier geld voor heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat hij de enige persoon was met een sleutel van deze schuur. In deze schuur zijn op 26 maart 2021 de goederen zoals opgenomen in de tenlastelegging aangetroffen. Uit het NFI rapport volgt ook dat de vloeistoffen die zijn aangetroffen daadwerkelijk de vloeistoffen zijn zoals opgenomen in de tenlastelegging.
Er heeft ook onderzoek plaatsgevonden aan de telefoon van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte op meerdere momenten berichten heeft gestuurd naar een zekere [naam] , waarin hij sprak over de schuur. Zo laat verdachte [naam] op 19 maart 2021 weten dat er de dag ervoor handhaving aan de deur heeft gestaan, waarop [naam] vraagt of het met de garage te maken heeft. Verdachte geeft dan aan dat hij denkt van niet. Op 26 maart 2021, de dag dat de politie de spullen in de garage ontdekt, laat verdachte [naam] weten ‘dat de garage is onderschept’.
Opvallend is dat [naam] verdachte kennelijk belt, verdachte niet opneemt en [naam] een bericht stuurt waarin hij zegt ‘dat ze nog bezig zijn’. Hierop bericht [naam] verdachte dat hij alle appjes en gesprekken moet verwijderen. Wanneer verdachte ter zitting met deze berichten wordt geconfronteerd antwoordt hij ontwijkend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de inhoud van de telefoonberichten dat verdachte wist dat hetgeen in zijn schuur was opgeslagen de hier aan de orde zijnde illegale goederen betrof.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van medeplegen. Uit zowel de berichten als de verklaring van verdachte blijkt dat hij het feit met anderen heeft gepleegd. Hierbij was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de materiele bijdrage die verdachte heeft geleverd door het opslaan van de spullen in zijn schuur van voldoende gewicht is geweest.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 23 maart 2021 tot en met 26
maart 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van één of meer hoeveelheden van een materiaal
bevattende amfetamine en/of metamfetamine, zijnde middelen als vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om
daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en
- zich en één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het
plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, te weten door een garage
ter beschikking te stellen, en
- één of meer voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en
zijn mededaders telkens wisten
dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben hij en/of één of meer van zijn nog onbekend gebleven
mededaders opzettelijk daartoe,
- onderdelen van een productieopstelling, bedoeld voor de
productie van amfetamine en/of metamfetamine en/of
laboratoriumbenodigdheden en/of hardware voorhanden gehad, waaronder een
of meer slakkenhuizen en meer koolstoffilters en meerdere lege
sealzakken, en
- hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder
een of meerdere zakken inhoudende een witte substantie, zijnde
diMYristylPeroxydiCarbonaat (MYCP) en AzobislsoButyroNitril (AIBN) en een
emmer inhoudende een chemisch ruikende bruine vloeistof, zijnde metamfetamine
en een of meerdere jerrycans met daarin heldere vloeistof, zijnde
Methylthioglycolaat;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarbij verzoekt de officier van justitie de rechtbank de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het meewerken aan het voorhanden hebben van onderdelen van een meth lab. Door personen die handelen zoals verdachte wordt de (internationale) productie en handel in verdovende middelen bevorderd en in stand gehouden. Zij moeten daarom verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat methamfetamine een stof is die verslavend werkt en schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit voor de samenleving als geheel. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat voor het bewezen feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank houdt bij de hoogte van de op te leggen straf echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden en het strafblad van verdachte. Uit het strafblad volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt, waaruit volgt dat er sprake is van problemen, maar dat het verdachte met hulp lukt om buiten de criminaliteit te blijven. De reclassering vindt verdere reclasseringsbemoeienis noodzakelijk om verder afglijden te voorkomen. Strakke kaders moeten ervoor zorgen dat het recidiverisico op langere termijn wordt beperkt.
Gezien de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt, vindt de rechtbank het onwenselijk dat hij opnieuw naar de gevangenis moet. Met de huidige begeleiding is het hem tot nu toe gelukt uit de criminaliteit te blijven. Het terugsturen van verdachte naar de gevangenis zou deze opwaartse lijn naar het oordeel van de rechtbank doorbreken. De rechtbank is echter wel van oordeel dat het gepleegde feit dusdanig ernstig is, dat dit een taakstraf van de maximale duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat de begeleiding die verdachte nu heeft wordt voortgezet.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur met aftrek van het voorarrest en een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich op drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Breda op het adres Langendijk 34 te Breda meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan een diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door de forensische ambulante instelling Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de intakeprocedure en diagnostisch onderzoek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zorg draagt voor het hebben en behouden van een zinvolle daginvulling. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn daginvulling en houdt hen op de hoogte van eventuele
veranderingen;
* dat verdachte zorgt voor het behoud van inkomsten en de reclassering inzicht geeft in zijn
financiële situatie. Hij heeft hierin een actieve houding en stelt de toezichthouder op de hoogte van veranderingen op dit gebied;
* dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding op het gebied van praktische problemen door Mensz Zorg of soortgelijke instelling hetgeen wordt bepaald door de reclassering;
* dat de reclassering toestemming krijgt om de contactpersonen van de betrokken begeleidende instanties te raadplegen om toe te zien op de voortgang van deze trajecten.
* dat verdachte met de reclassering zijn sociale contacten en risicovol gedrag hierin bespreekt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2021.
Mr. Veldhuizen en mr. Louwerse zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.