ECLI:NL:RBZWB:2022:844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
02/112812-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting van kwetsbare ouderen door middel van babbeltrucs en pinpasfraude

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van acht oplichtingen. De verdachte heeft, samen met anderen, door middel van babbeltrucs toegang weten te krijgen tot de pinpassen en pincodes van kwetsbare, hulpbehoevende ouderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere momenten in de periode van 6 augustus 2020 tot en met 2 november 2020, in vereniging met anderen, handelingen heeft verricht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De slachtoffers zijn door de verdachte en zijn medeplichtigen benaderd onder valse voorwendselen, waarbij zij zich voordeden als medewerkers van een bank. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij, een bank, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat zij niet rechtstreeks schade heeft geleden door de strafbare feiten van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/112812-21
vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op meerdere momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft begaan. Verdachte heeft ten aanzien van bijna alle pintransacties verklaard dat hij zichzelf op de camerabeelden herkent. Daarbij komt in meerdere gevallen dat de telefoon van verdachte is aangestraald in de buurt van het plaats delict en verdachte bekent ook in meerdere gevallen dat hij de pinpassen heeft opgehaald en/of hiermee heeft gepind. Ten aanzien van de handelingen gepleegd tegen aangever [naam 1] past de modus operandi bij de eerdere feiten. Alleen ten aanzien van de handelingen tegen aangever [naam 2] verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken. Hier krijgt hij het voordeel van de twijfel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde handelingen, met uitzondering van de feiten met betrekking tot aangevers [naam 2] en [naam 1] . Op de beelden is niet te zien dat het cliënt is die pint. Ook de modus operandi zegt niets, nu er sprake is van een grotere groep personen die deze feiten pleegt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd, met uitzondering van de handelingen ten aanzien van aangevers [naam 2] en [naam 1] .
Verdachte heeft voor het overgrote deel een bekennende verklaring afgelegd, waarin hij heeft verklaard meerdere keren naar personen toe te zijn gegaan om daar een pinpas op te halen, waarna hij ook met deze pinpas heeft gepind. Het signalement dat door veel aangevers is gegeven van de man die de pas kwam ophalen past ook bij verdachte. Ook is verdachte in veel gevallen goed te zien op de camerabeelden van de geldautomaten waar hij heeft gepind. Verdachte herkent zichzelf ook op deze beelden. Ten aanzien van de handelingen jegens aangevers [naam 3] , [naam 4] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] straalt de telefoon van verdachte ook aan nabij de locatie waar er is gepind.
Ten aanzien van de handelingen jegens aangever [naam 7] is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die heeft gepind. Verdachte bekent dit ook. Aangever heeft een signalement opgegeven van de man die de pas heeft opgehaald dat niet overeenkomt met het signalement van verdachte. Derhalve acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die in dat geval de pas heeft opgehaald.
Ten aanzien van de handelingen die betrekking hebben op aangevers [naam 2] en [naam 1] is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte degene is die deze handelingen heeft gepleegd. Op de beelden is verdachte niet te herkennen als degene die met de weggenomen pinpas heeft gepind. Ten aanzien van aangever [naam 1] is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat niet enkel op basis van de modus operandi kan worden gezegd dat het verdachte is die de handelingen heeft gepleegd. Uit het dossier komt naar voren dat er meerdere personen betrokken zijn geweest bij de reeks oplichtingen, waarbij de samenstelling van de groep en de rollen die men heeft gespeeld wisselden. Het is dan ook goed mogelijk dat het de modus operandi van
de groepbetreft, waardoor niet kan worden vastgesteld dat specifiek verdachte de handelingen heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook partieel vrij van bovengenoemde.
De rechtbank acht - met de officier van justitie - ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een of meer keren degene is geweest die ook telefonisch contact heeft opgenomen met de aangevers. Uit het dossier volgt enkel dat hij de pinpassen met bijbehorende codes heeft opgehaald en hiermee heeft gepind.
De rechtbank is, ten slotte, van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Uit het dossier komt naar voren dat er sprake is van sterk gecoördineerde acties, waarbij de personen die de babbeltruc via de telefoon plegen andere personen zijn dan die de passen ophalen en hiermee pinnen. De ‘ophalers’ en de ‘pinners’ worden daarbij telefonisch aangestuurd. Daarnaast volgt uit het dossier dat er verschillende personen waren die bijvoorbeeld de pasjes ophaalden. Er was sprake van inwisselbare rollen en de rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en meer onbekend gebleven anderen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelen, te weten het ophalen van de pinpassen en/of het vervolgens pinnen van grote geldbedragen met deze pinpassen een materiële bijdrage heeft geleverd van voldoende gewicht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 06 augustus 2020 tot en met 02 november 2020 te Nederland telkens tezamen en in vereniging met meer anderen meermalen, telkens met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [naam 3] en/of
- [naam 4] en/of
- [naam 5] en/of
- [naam 6] en/of
- [naam 7] en/of
- [naam 8] en/of
- [naam 9] en/of
- [naam 10] en/of
telkens heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter
beschikking stellen van gegevens, te weten
- bankpassen en
- pincodes en/of
- gebruikersnamen en/of wachtwoorden van [bank] en/of
- betaalpasgegevens en/of rekeningnummers en/of
- geboortedata en/of
- TAN- en/of activeringscodes,
door als [naam 11] of [naam 11] van de [bank] en in die hoedanigheid telefonisch contact te zoeken/op te nemen met voornoemde personen en/of in dat/die telefonische gesprekken te vragen om/naar (een) voornoemde gegevens en/of goederen en/of diensten en/of
- zich voor te doen als een bonafide medewerker van de [bank] en in die hoedanigheid aan naar de woning van voornoemde personen te gaan ten einde voornoemde gegevens en goederen op te halen bij de woning van voornoemde personen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij verzoekt de officier de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij een veroordeling aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van acht oplichtingen, waarbij door een babbeltruc de beschikking werd gekregen over pinpassen en pincodes, waarna er grote geldbedragen zijn opgenomen. De slachtoffers betroffen in alle gevallen kwetsbare, hulpbehoevende ouderen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich op geen enkel moment lijkt te hebben gerealiseerd welke gevolgen de door hem gepleegde feiten voor deze ouderen heeft gehad. Verdachte heeft er niet alleen mede voor gezorgd dat zij financiële schade hebben opgelopen, maar heeft ook het vertrouwen dat zij hebben in de medemens zeer ernstig geschaad. De rechtbank vindt het ook stuitend dat verdachte bij een van de slachtoffers zelfs heeft geholpen met het verwisselen van batterijen, terwijl hij gelijktijdig bezig was dezelfde persoon op te lichten. Kennelijk handelde verdachte enkel uit eigen financieel gewin.
De aard en ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn strafblad.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de ten laste gelegde periode niet helder nadacht en dat hij nu spijt heeft. Ook heeft hij verklaard de personen met wie hij toen omging niet meer te zien en dat hij zijn leven langzaam op de rit krijgt. Dat verdachte zijn best doet zijn leven op de rit te krijgen volgt ook uit het met betrekking tot hem opgemaakte reclasseringsrapport. Hierin staat beschreven dat hij open staat voor hulpverlening, waarvan voortzetting is het geval van verdachte noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank onderschrijft dat er een goede lijn in de ontwikkeling van verdachte lijkt te zitten. Zij vindt het noodzakelijk dat deze goede lijn wordt doorgezet. Verdachte heeft nu werk en doet een opleiding. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt zou deze goede ontwikkeling stop zetten, waardoor verdachte als hij vrij zou komen weer van voorafgaan moet beginnen. De rechtbank acht dit onwenselijk voor verdachte en de samenleving. De rechtbank is wel van oordeel dat het feit een taakstraf van de maximale duur, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Dit om ervoor te zorgen dat verdachte niet wederom de fout in gaat.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Daarbij legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering aan verdachte op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bank] vordert een schadevergoeding van € 103.608,90.
De rechtbank is van oordeel dat de bank, die kennelijk de schade van haar cliënten heeft vergoed, niet rechtstreeks als gevolg van het strafbare feit schade lijdt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* dat verdachte zich meldt op Reclassering Nederland op het adres: Zwarte Woud 2, Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat onderzoeken en indien geïndiceerd behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bank] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-bepaalt dat de partijen ieder hun eigen proceskosten dragen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Veldhuizen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 februari 2022.
Mr. Veldhuizen en mr. Louwerse zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.