Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van kindermishandeling. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De verdachte, die de stiefmoeder van het slachtoffer was, heeft gedurende een periode van bijna twee jaar, van 11 maart 2019 tot en met 1 januari 2021, het kind meermalen lichamelijk en geestelijk mishandeld. De rechtbank concludeerde dat de handelingen van de verdachte, waaronder het vastbinden van het kind met duct tape, het laten zitten in eigen urine en het slaan van het kind, hebben geleid tot een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en geestelijke gewaarwording bij het slachtoffer. De rechtbank erkende dat er onvoldoende bewijs was voor het toebrengen van lichamelijk of psychisch letsel, maar oordeelde dat de gedragingen van de verdachte wel degelijk als mishandeling gekwalificeerd konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische kwetsbaarheid en de zorg voor haar biologische dochter. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en de rechtbank volgde dit advies grotendeels. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de bestaande hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende was en dat er geen noodzaak was voor bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het causaal verband tussen de gebeurtenissen en de gestelde schade niet kon worden vastgesteld.