ECLI:NL:RBZWB:2022:8428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
02/800939-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot volledige herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-nakoming van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van betrokkene, die eerder was veroordeeld voor verduistering en witwassen. Betrokkene was op 23 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar heeft zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn VI waren verbonden. De officier van justitie diende op 2 september 2022 een vordering in tot volledige herroeping van de VI, omdat betrokkene meerdere keren de voorwaarden had overtreden. Tijdens de zitting op 27 september 2022 was betrokkene niet aanwezig, en de rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een rechtsgeldige betekening van de oproeping en de vordering.

De rechtbank constateerde dat er een betekeningsakte was van 12 september 2022, maar dat er geen afschrift van de oproeping en de vordering naar het bekende adres van betrokkene in Tsjechië was verzonden. Dit was in strijd met artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een rechtsgeldige betekening. Gezien deze procedurele fout verklaarde de rechtbank de betekening nietig en wees het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie af. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving rondom betekeningsverzuim was gewijzigd, waardoor herstel van de betekening niet meer mogelijk was.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering tot herroeping van de VI niet kan worden behandeld, omdat de betekening nietig is verklaard. Dit betekent dat betrokkene voorlopig niet geconfronteerd kan worden met de gevolgen van de vordering tot herroeping, totdat er een rechtsgeldige betekening heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800939-17
VI-nummer: 99/000515-16
Beslissing van 27 september 2022 op de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak van de officier van justitie tegen:
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon of verblijfplaats in Nederland.
[betrokkene] wordt hierna aangeduid als betrokkene.

1.De voorgeschiedenis

Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2019 is betrokkene
veroordeeld voor verduistering en witwassen. Betrokkene heeft opgelegd gekregen een
gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van het voorarrest. Ook is de vordering van de
benadeelde partij toegewezen.
De officier van justitie heeft op 24 november 2020 een vordering tot uitstel van de
voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI) ingediend voor een periode van 120 dagen. Daartoe was aangevoerd dat betrokkene zich onvoldoende had ingespannen om te voldoen aan de betalingsverplichting jegens de benadeelde partij. Deze vordering is op 23 december 2020 door de rechtbank afgewezen, omdat de tekst van de wet niet voorzag in de mogelijkheid om een dergelijke betalingsverplichting als voorwaarde aan de VI te verbinden. Bepaald werd dat betrokkene met ingang van 23 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid moest worden gesteld.
Nadien is op 23 december 2020 een Besluit VI afgegeven, met daarin opgenomen een aantal bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden zijn gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit van
26 januari 2021. Bepaald is dat betrokkene zich aan de volgende bijzondere voorwaarden moet te houden:
- meldplicht binnen drie werkdagen bij de reclassering;
- het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot
het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden van het besluit;
- het geven van openheid van zaken ten aanzien van zijn financiën, inclusief alle
financiën in de vorm van cryptovaluta;
- de verplichting om in Nederland te verblijven en niet zonder toestemming
Nederland te verlaten.
Na afgifte van het Besluit VI is betrokkene feitelijk een jaar later, te weten op 23 december 2021, in vrijheid gesteld. Dit omdat hij aansluitend aan zijn VI-datum op titel van gijzeling in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel in detentie diende te verblijven. Vanaf toen is de proeftijd gaan lopen van 513 dagen. Betrokkene had toen nog een strafrestant van 513 dagen.
De officier van justitie heeft op 28 december 2021 een vordering tot herroeping van de VI ingediend voor een periode van 180 dagen. Deze vordering is behandeld op de politierechterzitting van 21 januari 2022. Omdat betrokkene zich op die datum nog steeds niet had gemeld, werd de vordering ter zitting bijgesteld naar een volledige herroeping van de VI. De politierechter heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft bij beslissing van 13 juni 2022 de VI herroepen voor een periode van 100 dagen. Een volledige herroeping werd toen niet proportioneel geacht.
Dit betekent dat betrokkene thans een strafrestant heeft van 413 dagen.

2.De procesgang

De officier van justitie heeft op 2 september 2022 een vordering ingediend tot volledige herroeping van de VI, omdat betrokkene meerdere keren de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. De behandeling van deze vordering heeft plaatsgevonden op de zitting van de meervoudige kamer op 27 september 2022.
Ter zitting is gehoord mr. I.M. Peters, officier van justitie. Aan de zijde van betrokkene is niemand verschenen.

3.Het advies van de reclassering

De reclassering adviseert in het rapport van 20 juli 2022 een volledige herroeping van de VI, omdat betrokkene zijn meldplicht niet is nagekomen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak om een betekeningsverzuim te kunnen herstellen. Bij het Openbaar Ministerie is een adres van betrokkene in Tsjechië bekend en dus had ook een afschrift van de oproeping en de vordering verzonden moeten worden naar dat adres. De enkele betekening aan het Openbaar Ministerie volstaat in dit geval niet.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat aan de zijde van betrokkene niemand is verschenen en zal daarom eerst moeten beoordelen of sprake is van een rechtsgeldige betekening.
Het dossier bevat een betekeningsakte van 12 september 2022 waaruit blijkt dat van de oproeping en de vordering een afschrift is uitgereikt aan het Openbaar Ministerie. Gelet op de ter zitting gedane mededeling door de officier van justitie dat betrokkene een bekend adres in Tsjechië heeft, had ingevolge artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) óók een afschrift verzonden moeten worden naar het buitenlandse adres van
betrokkene. Nu dit niet is gebeurd, is geen sprake van een rechtsgeldige betekening en kan de rechtbank niet anders dan de betekening nietig verklaren.
Gezien het voorgaande wordt het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie afgewezen. Een dergelijk verzoek zou mogelijk wel zijn gehonoreerd vóór de inwerkingtreding van de Wet Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen. Op basis van de toen geldende wetgeving kon een betekeningsverzuim in bepaalde gevallen worden hersteld, nu artikel 590 lid 1 Sv (oud) niet de sanctie van nietigheid op schending van de voorschriften van artikel 588 lid 2 Sv (oud) stelde.

6.De beslissing

De rechtbank verklaart de betekening nietig.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Speekenbrink, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier H.J.E.M. Hoezen en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 september 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing mede te ondertekenen.