In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2022, stond de verdachte terecht voor het in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2021 in Udenhout gegevensdragers met 1929 kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit had. De zaak kwam aan het licht na een melding van het Amerikaanse National Center for Missing and Exploited Children, die leidde tot een doorzoeking van de woning van de verdachte. Tijdens deze doorzoeking heeft de verdachte zelf aangegeven dat er kinderporno op een tablet aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, de beschikkingsmacht had over de gegevensdragers en dat zijn verklaring niet geloofwaardig was. De rechtbank achtte het bezit van kinderporno wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de grote hoeveelheid kinderporno, de jonge leeftijd van de afgebeelde kinderen en de aard van de handelingen op de afbeeldingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee weken geëist, terwijl de verdediging vroeg om een voorwaardelijke taakstraf. De rechtbank oordeelde echter dat deze straffen niet recht deden aan de ernst van het delict en legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank benadrukte dat het bezit van kinderporno bijdraagt aan de verwerpelijke praktijken van kindermisbruik en dat de betrokken kinderen vaak langdurige psychische schade oplopen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 240b van het Wetboek van Strafrecht.