ECLI:NL:RBZWB:2022:8409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
02/332993-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens belaging, diefstal en vernieling

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging, diefstal en vernieling. De verdachte, geboren in 1984, werd bijgestaan door raadsman mr. K.R. Verkaart. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 juni 2022, waar de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, de aanklachten presenteerde en de verdediging haar standpunten naar voren bracht. De tenlastelegging omvatte vijf feiten, waaronder belaging van de ex-partner, diefstal van een fiets en een step, en vernieling van een auto en een raam van een woning. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De officier van justitie achtte alle feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van een onderdeel van de belaging. De verdediging vroeg om vrijspraak voor de diefstal van de step en de vernielingen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 100 uren op, alsook een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de ex-partner. De benadeelde partijen, waaronder de ex-partner en de eigenaar van de gestolen fiets, kregen schadevergoeding toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/332993-21
parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 02-119774-21, 02-270761-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1984 te [geboorteplaats 1] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2022, waarbij de officier van justitie mr. L.J. den Braber en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behandeld. Mevrouw [naam 1] heeft namens [slachtoffer 2] de vordering toegelicht. Ook zijn de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ten aanzien van feit 5 op de zitting van 2 juni 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Met inachtneming van deze wijziging komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich in de periode van 16 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021 te Oudenbosch schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner [slachtoffer 2] ;
feit 2: op 10 juli 2021 te Zevenbergen een fiets van [slachtoffer 1] heeft gestolen;
feit 3: op 12 juli 2021 te Zevenbergen een step van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
feit 4: op 2 juli 2021 te St. Willebrord het achterlicht van een auto van [slachtoffer 4] heeft vernield;
feit 5: op 2 juli 2021 te Oudenbosch een raam van een woning van Woonkwartier heeft vernield.
De volledige tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het bij het eerste gedachtestreepje van feit 1 genoemde (hinderlijk) ophouden. Bij feit 1 baseert zij zich op de aangifte van [slachtoffer 2] , de tekst- en belberichten en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris. Ondanks de korte periode is er, gelet op de frequentie en de aard en inhoud van de berichten, sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] .
Bij feit 2 baseert zij zich op de aangifte van [slachtoffer 1] , de camerabeelden en de herkenningen door [verbalisant] en [naam 2] .
Bij feit 3 baseert zij zich op de aangifte van [slachtoffer 3] , de camerabeelden en de herkenningen door eerdergenoemde [verbalisant] en [naam 2] .
Bij feit 4 baseert zij zich op de aangifte van [aangever 2] , de camerabeelden en deels op de verklaring van verdachte.
Bij feit 5 baseert zij zich op de aangifte van [aangever 1] namens Woonkwartier en de verklaring van [getuige] , in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 en feit 2 aan het oordeel van de rechtbank. Zij verzoek verdachte vrij te spreken van feit 3 tot en met feit 5.
Bij feit 3 voert zij aan dat voor een herkenning een gezicht nodig is, maar dat op de beelden geen gezicht te zien is. Een herkenning voor 100% kan daarom niet worden verwacht, ook al kennen [verbalisant] en [naam 2] verdachte goed.
Bij feit 4 voert zij aan dat er behalve de aangifte onvoldoende (steun)bewijs is voor schade aan het achterlicht.
Bij feit 5 is er onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte de gestelde schade heeft toegebracht. Niet is uit te sluiten dat die schade door [slachtoffer 2] is toegebracht, zoals verdachte heeft verklaard. [slachtoffer 2] vertoonde ook verdacht gedrag door tijdens het gebonk op het raam in eerste instantie niet haar deur voor [getuige] , een medewerker van de opvanglocatie waar [slachtoffer 2] verbleef, te openen. Dat gedrag past in de verklaring van verdachte dat hij daar mede op verzoek van [slachtoffer 2] was en bij haar wilde verblijven. Met de verklaring van [slachtoffer 2] moet bovendien voorzichtig worden omgegaan omdat uithuisplaatsing van haar kind dreigt en zij er daarom belang bij heeft verdachte de schuld te geven van de vernieling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Gelet op de bekennende verklaringen van verdachte die hij ter zitting en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 29 november 2021 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde belaging. Met de officier van justitie acht de rechtbank het zich in de tenlastegelegde periode (op hinderlijke wijze) ophouden voor of in de onmiddellijke nabijheid van de woning van [slachtoffer 2] (eerste gedachtestreepje onder feit 1) niet wettig bewezen. Zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
feit 2
Op camerabeelden van de buren van aangever [slachtoffer 1] is te zien dat een man uit een voortuin een fiets wegneemt en daarop wegfietst. [verbalisant] en [naam 2] , allebei bekend met verdachte, hebben verdachte op deze beelden met 100% zekerheid herkend. [naam 2] , een vriendin van verdachte, heeft verklaard dat zij verdachte herkende aan zijn jas, die hij bij haar heeft achtergelaten, en de rugzak. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde fietsendiefstal heeft begaan.
feit 3
Op camerabeelden, afkomstig van [slachtoffer 3] is te zien dat een man ter hoogte van de voordeur van [slachtoffer 3] bukt en vervolgens snel wegloopt met een step in zijn handen. Eerder genoemde [verbalisant] en [naam 2] hebben ook de man op deze beelden met 100% zekerheid als de bij hen bekende verdachte herkend, mede aan zijn blauwe jas met blauwe capuchon die later in de tuin van [naam 2] lag. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat voor een herkenning een gezicht zichtbaar moet zijn. Weliswaar zal in het algemeen een persoon die te zien is op camerabeelden vooral herkenbaar zijn aan zijn gezicht, maar dat betekent niet dat een herkenning niet zonder gezicht kan plaatsvinden. In dit geval acht de rechtbank de herkenningen voldoende betrouwbaar. De camerabeelden zijn van voldoende kwaliteit en geschikt om een daarop voorkomende bekende te kunnen herkennen. [verbalisant] is ambtshalve bekend met verdachte en [naam 2] was een vroegere vriendin van verdachte. [naam 2] zag verdachte ook als zij hem naar de opvang bracht of als zij hem bij haar liet douchen. Vanwege hun beider bekendheid met verdachte zijn zij in staat om hem op deze camerabeelden te herkennen. De rechtbank acht op basis van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde diefstal van de step heeft begaan.
feit 4
[aangever 2] heeft verklaard dat verdachte het rechterachterlicht van zijn auto kapot trapte. Op camerabeelden is te zien en te horen dat verdachte krachtig tegen het rechterachterlicht van een geparkeerde auto trapt. Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het rechterachterlicht van de auto van [aangever 2] heeft beschadigd.
feit 5
In de aangifte van Woonkwartier, de opvanglocatie waar [slachtoffer 2] op dat moment verbleef, wordt verklaard dat verdachte ’s nachts de beveiliging van het raam van de kamer van [slachtoffer 2] heeft stukgemaakt. De beugel die het raam tegenhoudt is daarna niet meer teruggevonden. [getuige] heeft verklaard dat zij gebonk hoorde, alsof er iets met ijzer tegen het raam werd geslagen. [slachtoffer 2] deed volgens [getuige] in eerste instantie de deur niet voor haar open, maar toen [slachtoffer 2] dit later wel deed, zag [getuige] dat verdachte tegen het raam sloeg en probeerde om binnen te komen. Op basis hiervan kan wettig worden bewezen dat het verdachte is geweest die het raam heeft vernield.
De vervolgvraag is of, mede in het licht van het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, de rechtbank ook de overtuiging heeft dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft immers ontkend het raam te hebben vernield en daarbij heeft hij verklaard dat hij op uitnodiging van [slachtoffer 2] bij de opvanglocatie was en dat zij voor hem het raam probeerde te openen. De rechtbank schuift dit alternatieve scenario echter als ongeloofwaardig terzijde en overweegt daarover het volgende. Indien het daadwerkelijk [slachtoffer 2] zou zijn geweest die wilde dat verdachte enige tijd bij haar in de beschermde woonvorm zou verblijven, dan is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat zij, in haar kennelijk kwetsbare situatie en met het risico van uithuisplaatsing van haar kind, met harde, hoorbare geluiden het raam heeft willen openen. Daar komt bij dat [getuige] en een medebewoner van [slachtoffer 2] het bonkende geluid hebben gehoord en [getuige] - op een iets later moment - heeft gezien dat verdachte op het raam sloeg. De rechtbank acht daarom ook overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde vernieling van het raam heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.op tijdstippen gelegen in de periode van 16 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] (zijnde zijn ex-partner), met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, - zakelijk weergegeven - (in voornoemde periode);

- meermalen (via Facebook) contact gezocht met die van [slachtoffer 2] voornoemd door middel van tekstberichten en/of spraakoproepen;
2.
op 10 juli 2021 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, een fiets die aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
op 12 juli 2021 te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, een step, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;

4.op 2 juli 2021 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk en wederrechtelijk het achterlicht van een auto dat aan [aangever 2] toebehoorde heeft beschadigd;

5.op 2 juli 2021 te Oudenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning dat aan Woonkwartier toebehoorde heeft vernield.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de feiten 1 tot en met 5 aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen waarvan 56 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij aan de voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden en aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een locatie- en contactverbod ten aanzien van (het adres van) [slachtoffer 2] , voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een taakstraf op te leggen en een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft, en daaraan de voorwaarden te verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.. Er moet bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening worden gehouden met hoe het nu gaat met verdachte en wat hij tot nu toe heeft bereikt. De verdediging heeft verzocht de gevorderde maatregel ex artikel 38v Sr af te wijzen. Het locatieverbod betekent een te forse inperking van verdachtes bewegingsvrijheid en het contactverbod is niet nodig omdat verdachte al geruime tijd geen contact heeft gezocht of gehad met [slachtoffer 2] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner [slachtoffer 2] , twee diefstallen en twee vernielingen.
De belaging bestond uit het sturen van meer dan honderd berichten vanaf diverse Facebookaccounts waarin verdachte onder meer aangeeft verder te willen met [slachtoffer 2] , maar zich ook boos en dreigend uit naar haar en haar familie. Dit vond plaats kort nadat verdachte een gevangenisstraf had uitgezeten en terwijl hij nog in een proeftijd liep voor onder meer de mishandeling van [slachtoffer 2] . Er was daarnaast sprake van een aan verdachte opgelegd contactverbod met [slachtoffer 2] . Uit de onderbouwing van haar schadevergoedingsverzoek en haar brief van 1 juni 2022 blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact op [slachtoffer 2] heeft gehad. Zij heeft onder meer veel stress en angst ervaren, zij brengt veel tijd binnen door en gaat altijd onder begeleiding naar buiten.
Met de diefstallen en de vernielingen heeft verdachte overlast veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Kennelijk heeft verdachte niet stil gestaan bij de vervelende gevolgen hiervan voor hen.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en vernielingen. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Verdachte heeft onderhavige feiten gepleegd onder invloed van verdovende middelen, wat ook geldt voor eerder gepleegde delicten. De laatste jaren stond verdachte bekend als zorgmijder. Na zijn vrijlating op 15 oktober 2021 is er sprake van een gedragsverandering. Verdachte gebruikt geen drugs meer, krijgt hulp van zijn mentor van ‘Housing First’ en behandeling bij de forensische zorg van Novadic Kentron. Het eerder opgelegde reclasseringstoezicht verloopt nog steeds voorspoedig. Er is stabiliteit op het gebied van huisvesting, werk en financiën. Sinds oktober 2021 heeft verdachte geen contact meer gezocht met [slachtoffer 2] .
Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld indien verdachte niet terugvalt in middelengebruik. Dat geldt ook voor het risico op onttrekking aan voorwaarden. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante begeleiding en behandeling (met de mogelijkheid van een klinische opname) en het meewerken aan middelencontrole. Een gevangenisstraf zal een nadelige invloed hebben op de positieve gedragsveranderingen van verdachte in de afgelopen maanden en mogelijk ook negatieve consequenties voor zijn huisvesting.
De rechtbank ziet de door de reclassering geschetste positieve ontwikkelingen bevestigd in de door de bewindvoerder en de mentor bij ‘Housing First’ overgelegde correspondentie en in de verklaring van verdachte op zitting. Hoewel de aard en ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, acht de rechtbank het voor de maatschappij en verdachte van groter belang dat verdachte de positieve gedragslijn die hij vanaf oktober 2021 heeft laten zien - met hulp van de reclassering - volhoudt. Zij zal daarom aan verdachte een taakstraf opleggen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het doel daarvan is dat verdachte geen nieuwe strafbare feiten meer zal plegen, maar op de ingeslagen, positieve weg verder zal gaan. Het opleggen van een voorwaardelijke straf maakt het mogelijk om daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden die die door de reclassering nog wel nodig worden geacht.
Bij de bepaling van de hoogte van de taakstraf houdt de rechtbank verder rekening met het werk van verdachte als betonvlechter en de behandeling(en) die hij krijgt. Verdachte heeft een geschiedenis van dakloosheid en verslaving en ondanks de positieve ontwikkelingen is er volgens de reclassering sprake van een kwetsbaar evenwicht. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes werk en zijn behandelingen op de voorgrond moeten staan en wil voorkomen dat het opleggen van een forse werkstraf tot een te grote belasting voor hem zou leiden. Om die reden zal de rechtbank een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 100 uren opleggen, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast zal zij een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen opleggen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar. Verder zal de rechtbank hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Gelet op de turbulente relatie tussen verdachte en zijn ex-partner [slachtoffer 2] in het verleden en de gevolgen hiervan voor [slachtoffer 2] zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod met [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de straat waarin [slachtoffer 2] woont opleggen. Daarmee wordt het doel van de gevorderde maatregel ex artikel 38v Sr voldoende ondervangen, zodat deze vordering zal worden afgewezen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [slachtoffer 2] (t.a.v. feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 1.000,- voor immateriële schade als gevolg van feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder zal de gevorderde wettelijke rente over het toegekende schadebedrag worden toegewezen vanaf 18 oktober 2021, de laatste datum van de pleegperiode. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering van [slachtoffer 1] (t.a.v. feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 887,80 voor de materiële schade als gevolg van feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade betreft de waarde van de gestolen fiets met daarop twee kinderzitjes en een windscherm.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade bestaat in het verlies van de waarde van de fiets ten tijde van de diefstal daarvan. Op de factuur van de fiets staat dat deze is aangeschaft in augustus 2015 voor € 699,-. Ten tijde van de diefstal was de fiets bijna zes jaar oud. Om deze reden begroot de rechtbank de totale schade naar redelijkheid op € 450,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder zal de gevorderde wettelijke rente over het toegekende schadebedrag worden toegewezen vanaf 10 juli 2021, het moment waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
8
De vorderingen tot tenuitvoerlegging van parketnummers 02/119774-21 en 02/270761-20
Verdachte is bij vonnis van de politierechter op 29 juli 2021 (parketnummer 02/119774-21) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 13 augustus 2021.
Bij vonnis van de politierechter op 27 september 2021 (parketnummer 02/270761-20) is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 12 oktober 2021.
De officier van justitie heeft gevorderd dat voormelde voorwaardelijke straffen die aan verdachte zijn opgelegd ten uitvoer worden gelegd, met omzetting van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in een taakstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van beide proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit (feit 1) en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend om beide vorderingen toe te wijzen, gelet op wat zij hiervoor bij de straftoemeting heeft overwogen. Daarom zal de rechtbank alleen de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf toewijzen. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal zij afwijzen. Zij ziet wel aanleiding om van die straf de proeftijd met één jaar te verlengen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285b, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Belaging:
feit 2:Diefstal;
feit 3:Diefstal;
feit 4:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen;
feit 5:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging ten aanzien van feit 1 t/m feit 5
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 26 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering Novadic-Kentron, aan de Korte Raamstraat 3 in Breda, en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte zich laat behandelen door de forensische verslavingszorg van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan controle op het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door de medewerkers van Housing First of een soortgelijke zorgverlener, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2] , zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Contact via advocaten is van dit verbod uitgezonderd. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 02/119774-21
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 02/270761-20
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter op 27 september 2021 is opgelegd
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een taakstraf van 40 uren.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (t.a.v. feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 500,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (t.a.v. feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 450,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregelen
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2]
(feit 1), € 500,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
10 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feit 2), € 450,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat bij niet betaling
9 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juni 2022.
mr. Schouw, mr. Louwerse en mr. Balemans zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.